RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 8416057 UC EXPL 20-2393 ID/963
Vonnis van 20 januari 2021
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Russchen,
de gemeente Zeist,
kantoorhoudende te Zeist,
verder ook te noemen de gemeente,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door: mr. drs. R. van der Niet,
1 De verloop van de procedure
1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12,
- de conclusie van antwoord met bijlagen 1 en 2,
- de producties 13 tot en met 18 van [eiser] ,
- de proceskostenspecificatie van [eiser] ,
- de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Tijdens deze zitting heeft [eiser] zijn eis verminderd. Vervolgens is de zaak op verzoek van partijen twee maanden aangehouden voor onderling overleg. Partijen hebben de kantonrechter daarna bericht dat zij niet tot een regeling zijn gekomen. Daarop is vonnis bepaald.
2 Waar gaat het over?
2.1.
[eiser] is een gepensioneerd beeldend kunstenaar en ontwerper. In 1976 heeft [eiser] in opdracht van de gemeente een kunstwerk vervaardigd en geplaatst op een plein van een school aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] tegen betaling van fl. 12.000,00 exclusief btw. Hierna volgen twee afbeeldingen van het kunstwerk.
2.2.
In 2005 heeft de gemeente het beheer van het kunstwerk overgedragen aan het toenmalige schoolbestuur.
2.3.
In 2016 heeft [eiser] bij toeval ontdekt dat het kunstwerk niet meer op het schoolplein staat. Uit navraag is de gemeente gebleken dat het kunstwerk in 2008 bij de herinrichting van het schoolplein is verwijderd en afgevoerd (bijlage 2 bij antwoord).
2.4.
[eiser] vordert in deze procedure - kort gezegd - veroordeling van de gemeente tot het laten reconstrueren en herplaatsen van het kunstwerk op een in overleg te bepalen locatie, dan wel subsidiair tot betaling van (na eisvermindering) € 10.000,00 aan schadevergoeding, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten ex artikel 1019h Rv, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten. [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat de gemeente als eigenaar van het werk inbreuk heeft gemaakt op de aan hem als maker toekomende persoonlijkheidsrechten en misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door het kunstwerk te laten verwijderen en kennelijk zonder gegronde reden te laten vernietigen, zonder met hem te overleggen over bijvoorbeeld de mogelijkheden tot reparatie of herplaatsing, zonder het werk te conserveren en zonder hem de gelegenheid te bieden het werk te documenteren. Daardoor is een uniek exemplaar, dat cultuurhistorische waarde had en belangrijk was voor zijn oeuvre als kunstenaar verloren gegaan. [eiser] lijdt daardoor (reputatie)schade. De hoogte van de schadevergoeding heeft [eiser] in redelijkheid geschat aan de hand van zijn honorarium.
2.5.
[eiser] had zijn vorderingen eerst ook ingesteld tegen de Stichting Openbaar Onderwijs Rijn- en Heuvelland (hierna: de stichting). De gemeente heeft in overleg met de stichting de verantwoordelijkheid voor het verwijderen van het kunstwerk op zich genomen. Vervolgens is de zaak tegen de stichting doorgehaald en tegen de gemeente voortgezet.
2.6.
De gemeente voert verweer. Zij betwist onder meer dat [eiser] (reputatie)schade heeft geleden als gevolg van de verwijdering van het kunstwerk.
3 De beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak om beantwoording van de vraag of [eiser] van de gemeente kan verlangen dat zij het kunstwerk laat reconstrueren en herplaatsen dan wel dat zij een schadevergoeding aan hem betaalt op de voet van artikel 25 lid 1 aanhef en sub d Auteurswet (Aw) en/of artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat aan het kunstwerk auteursrechtelijke bescherming toekwam en dat het zonder medeweten van [eiser] van het schoolplein is verwijderd. De gemeente heeft onderzocht wat er met het kunstwerk is gebeurd. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie (bijlage 2 bij antwoord) blijkt dat zij navraag heeft gedaan bij de stichting en dat de stichting navraag heeft gedaan bij onder meer een oud schoolbestuurder. Daaruit is naar voren gekomen dat de school in 2008 is verbouwd en gemoderniseerd, waarbij ook het schoolplein opnieuw is ingericht. Het kunstwerk was volgens de oud schoolbestuurder zeer verweerd en paste niet in de herinrichtingsplannen. Het kunstwerk is toen afgevoerd en niet ergens opgeslagen. Meer informatie heeft de gemeente naar haar zeggen niet verkregen en ook in haar archieven heeft zij niets over het kunstwerk kunnen terugvinden. Gelet op deze nu beschikbare informatie moet er in deze procedure naar het oordeel van de kantonrechter vanuit worden gegaan dat het kunstwerk is vernietigd. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor het verwijderen van het kunstwerk op zich genomen en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor het vernietigen daarvan en de eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid.
3.3.
Aan de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk komen op grond van artikel 25 Aw persoonlijkheidsrechten toe. Ingevolge artikel 25 lid 1 aanhef en sub d Aw heeft de maker na eigendomsoverdracht van het werk nog het recht om zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, die nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. De Hoge Raad heeft in 2004 bepaald dat: “(…) de totale vernietiging van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van art. 25 lid 1, aanhef en onder d, Aw.” (HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7830, in 4.5).
3.4.
In datzelfde arrest heeft de Hoge Raad ook overwogen dat dit niet betekent dat het de eigenaar altijd vrij staat dat werk te vernietigen:
“4.6 Dat betekent niet dat het de eigenaar van een voorwerp (een onroerende zaak daaronder begrepen) waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd - een exemplaar van het werk - steeds vrijstaat dat voorwerp aan vernietiging prijs te geven en dat de belangen van de maker aan de beschikkingsmacht van die eigenaar steeds ondergeschikt zijn. De vernietiging van een exemplaar van het werk kan immers misbruik van zijn bevoegdheid door de eigenaar opleveren in gevallen als in art. 3:13, lid 2 BW bedoeld, dan wel anderszins onrechtmatig jegens de maker zijn. Ook een derde die een zodanig voorwerp vernietigt, kan daarmee onrechtmatig jegens de maker handelen. Van zodanig misbruik of anderszins onrechtmatig handelen zal eerder sprake zijn, naarmate er minder exemplaren van dat werk bestaan. Gaat het om unieke exemplaren, zoals veelal bij gebouwen het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van de maker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.”
3.5.
Uit deze rechtspraak volgt dat [eiser] in dit geval geen beroep toekomt op artikel 25 lid 1 aanhef en sub d Aw. Vernietiging van een auteursrechtelijk beschermd werk valt immers volgens de Hoge Raad niet onder de daarin bedoelde aantasting van het werk. De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn lezing van het arrest dat het daarin vervatte oordeel alleen zou zien op gevallen waarin er sprake is van vernietiging van een gebouw. De Hoge Raad spreekt namelijk over “de totale vernietiging van een auteursrechtelijk beschermd werk” en “de vernietiging van een exemplaar van het werk” en omschrijft dat laatste als “een voorwerp (een onroerende zaak daaronder begrepen) waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd”. Dat geeft aan dat het oordeel een brede strekking heeft en niet alleen ziet op de vernietiging van een auteursrechtelijk beschermd gebouw.
3.6.
Dan blijft over het beroep van [eiser] op artikel 3:13 lid 2 BW. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in dat artikel moet worden beoordeeld of de eigenaar bij de uitoefening van de bevoegdheid, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Dit betekent in deze zaak kort gezegd dat het beroep van [eiser] op dit artikel pas slaagt als hij aantoont dat het belang van de gemeente (als eigenaar) bij verwijdering/vernietiging van het kunstwerk (zonder overleg) in geen verhouding staat tot zijn belang (als maker) bij het behoud of het (doen) documenteren daarvan. In de hierboven geciteerde overwegingen van de Hoge Raad (zie 3.4.) is geen aanwijzing te vinden dat hij deze misbruiktoets bij vernietiging van een auteursrechtelijk beschermd werk anders heeft willen invullen.
3.7.
Het belang van [eiser] bij behoud van het werk is ontegenzeggelijk gelegen in het feit dat het een uniek exemplaar betrof. [eiser] heeft hierover ook aangevoerd dat het werk de uitkomst was van een speciale driedimensionale vormstudie, die is uitgevoerd in kunststof (destijds ook plastiek genaamd). Daarmee is het pleit echter nog niet beslecht. Ook andere relevante (subjectieve) omstandigheden moeten namelijk in de belangenafweging worden meegewogen. Een daarvan is of het werk in kwestie een belangrijk onderdeel vormde van het oeuvre van [eiser] en of [eiser] door het verdwijnen daarvan reputatieschade heeft geleden. De gemeente heeft hierover - kort gezegd - gesteld dat [eiser] en zijn oeuvre geen of nauwelijks bekendheid genieten, wat volgens haar volgt uit het feit dat op internet en social media vrijwel niets over de kunstenaar [eiser] te vinden is en de verdwijning van het werk in 2008 geen enkele rimpeling in de vijver van het voor hem relevante publiek (voor zover dat bestaat) heeft veroorzaakt. Mede gelet op dit verweer van de gemeente had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [eiser] gelegen om meer inzicht in zijn oeuvre te geven, de reputatie die hij daarmee heeft opgebouwd en de plaats die het werk binnen dat oeuvre/die reputatie innam. Dat heeft [eiser] onvoldoende gedaan. Zo heeft [eiser] weliswaar gesteld dat het werk de enige in zijn soort was voor die tijd en cultuurhistorische waarde bezat, omdat het vooruit liep op ontwerpen die in de beginfase van de digitalisering met behulp van computers zijn gemaakt, maar de juistheid van die stelling heeft hij verder niet (met stukken) onderbouwd. Ook in zijn totale oeuvre heeft [eiser] geen inzicht gegeven. Bij deze stand van zaken kan de kantonrechter niet vast stellen of, en zo ja, in hoeverre zijn reputatie door verwijdering en vernietiging van het kunstwerk is aangetast. Ook het feit dat het kunstwerk altijd op een schoolplein heeft gestaan, dus van 1976 tot en met 2008, speelt hierbij een rol. Dat schoolplein was, zoals tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan, vanaf de openbare weg namelijk niet goed zichtbaar. De verwijdering van het werk zal dus slechts een beperkte groep zijn opgevallen.
3.8.
Als reden voor de verwijdering en vernietiging van het kunstwerk heeft de gemeente aangevoerd dat het kunstwerk al 30 jaar op het schoolplein stond en door kinderen als speel-, zit- en hangobject is gebruikt en daardoor in kwaliteit achteruit is gegaan. Het werk was door dit gebruik versleten, aldus de gemeente. Verder heeft de gemeente een e-mail overgelegd waarin door iemand namens de school wordt geschreven dat in 2008 een verbouwing van de school heeft plaatsgevonden en dat het schoolplein toen ook is heringericht. Volgens een oud bestuurder van de school was het kunstwerk toen zeer verweerd en paste het niet in de herinrichtingsplannen (zie ook 3.2.). Op grond van deze belangen had de gemeente naar het oordeel van de kantonrechter een gegronde reden om tot verwijdering en vernietiging van het kunstwerk over te gaan en leverde dat in verhouding tot de belangen van [eiser] geen misbruik van recht op. De daarvoor vereiste onevenredigheid ontbrak namelijk, zoals volgt uit wat de kantonrechter onder randnummer 3.7. over de belangen van [eiser] heeft overwogen.
3.9.
Toch is ook hiermee het pleit nog niet beslecht. Op een gemeente rust namelijk de morele taak om met zorg om te gaan met haar cultuurbezit. In dit geval bestond er slechts één exemplaar van het kunstwerk en het werk was gelet op het gebruikte materiaal en de omvang daarvan niet eenvoudig te reproduceren. Van de gemeente had daarom in de gegeven omstandigheden verwacht mogen worden dat zij [eiser] tijdig op de hoogte zou brengen van het besluit tot verwijdering en vernietiging van het kunstwerk en dat zij hem ten minste in de gelegenheid zou stellen het werk te (laten) documenteren (zie 3.4.). Dat is niet gebeurd. Zonder enig contact met [eiser] op te nemen is de gemeente namelijk tot verwijdering en vernietiging van het kunstwerk overgegaan. Daarmee heeft de gemeente onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [eiser] .
3.10.
Dit betekent dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat dit ook onrechtmatig is als [eiser] daardoor enige schade heeft geleden, die in dat geval door de gemeente moet worden vergoed. Tot die mogelijke schade behoort niet de materiële schade die samenhangt met het feit dat het kunstwerk fysiek verloren is gegaan. Die schade wordt immers alleen door de eigenaar van het werk geleden en dat was de gemeente. Verder geldt dat de eigenaar van een kunstwerk daarover zelf mag beschikken. [eiser] heeft daarom ook geen recht op het laten reproduceren van het kunstwerk. Dat zou wellicht anders zijn als er een wanverhouding bestaat tussen het besluit tot verwijdering en vernietiging van het werk en het belang van de kunstenaar bij het behoud daarvan. Zoals hiervoor is overwogen, is die onevenredigheid er niet. Wat is dan wel de eventuele schade? Dat is door [eiser] niet duidelijk gemaakt. Daarbij komt dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij - hoewel hij de maquette van het kunstwerk heeft weggedaan - nog wel beschikt over de ontwerptekeningen (zie ook productie 13 [eiser] ), foto’s van het werk, foto’s van de maquette en één van de negen elementen van het kunstwerk en dat het kunstwerk aan de hand daarvan kan worden gereconstrueerd. Welke verdere documentatie [eiser] had willen vergaren als hem door de gemeente die kans was geboden en ten behoeve van welk doel, is niet duidelijk geworden. Het kunstwerk lijkt dus voldoende te zijn gedocumenteerd, zodat het ook niet als geheel verloren gegaan kan worden beschouwd. De kantonrechter ziet daarom geen reden om enige schadevergoeding toe te wijzen.
3.11.
Hoewel de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, volgt uit wat hiervoor is verwogen dat de gemeente onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld. Dat is voor de kantonrechter reden om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.