VGZ vordert betaling van openstaande premies. Dit zijn vaak bedragen van onder de € 500,- vanwege lage griffierecht, maar voor nieuwe openstaande posten wordt wel telkens opnieuw gedagvaard met alle bijkomende kosten.
de dagvaarding van 22 december 2020 met producties 1 tot en met 3;
-
de e-mail van [gedaagde] van 5 januari 2021 met een reactie;
-
het tussenvonnis van 27 januari 2021, waarmee een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Om te voldoen aan het tussenvonnis heeft VGZ een schriftelijke reactie (akte) toegestuurd met producties genummerd 4 tot en met 10.
1.3.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 april 2021. Namens VGZ waren [A] en [B] aanwezig. [gedaagde] is niet verschenen. Namens VGZ is het standpunt toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier.
1.4.
Hierna is vonnis bepaald.
1.5.
[gedaagde] heeft op 6 april 2021 om 21:30 uur een e-mail aan de griffie gestuurd. Deze e-mail heeft de rechter na de zitting bereikt en is aan het dossier toegevoegd.
2 Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering bij VGZ.
2.2.
In de periode van september 2017 tot en met oktober 2018 is een achterstand in de betalingen ontstaan van € 794,90.
2.3.
Over een deel van die achterstand is beslist bij verstekvonnis van 20 februari 2019, gewezen onder zaaknummer 7438010 AC EXPL 18-4389. Met dat vonnis is [gedaagde] veroordeeld een bedrag van € 500, vermeerderd met rente en kosten, aan VGZ te betalen. [gedaagde] heeft aan dat vonnis voldaan.
2.4.
Deze zaak gaat over het resterende deel van de achterstand uit 2017 en 2018. Volgens VGZ stond op de datum van de dagvaarding nog een bedrag van € 159,45 open.
2.5.
[gedaagde] heeft in haar e-mail van 6 april 2021 als verweer gevoerd dat de zaak niet door hoeft te gaan, omdat zij met VGZ een betalingsregeling heeft.
2.6.
Namens VGZ is tijdens de zitting van 7 april 2021 verklaard dat partijen op 16 september 2020 een betalingsregeling hebben getroffen voor onder meer de achterstand waarvan thans betaling wordt gevorderd. Volgens VGZ is die regeling maar gedeeltelijk nagekomen en daarom in december 2020 vervallen. VGZ heeft aangevoerd dat [gedaagde] pas na de dagvaarding van 22 december 2020 heeft gevraagd om een nieuwe regeling te mogen treffen.
3 Wat vindt de kantonrechter ervan?
3.1.
VGZ heeft met haar schriftelijke toelichting en het financieel overzicht voldoende aannemelijk gemaakt dat de betalingsregeling van 16 september 2020 niet goed is nagekomen en daarom is komen te vervallen. Dat betekent dat VGZ [gedaagde] mocht dagvaarden voor het restant van haar vordering uit 2017 en 2018.
3.2.
VGZ heeft tijdens de zitting aangevoerd dat [gedaagde] op 2 februari 2021 en 2 maart 2021 € 50 in mindering heeft betaald. Daarom heeft zij haar eis verminderd met € 100 tot een bedrag van 59,45.
3.3.
Het verminderde bedrag kan worden toegewezen, omdat op zichzelf niet is betwist dat dit bedrag nog moet worden betaald.
3.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de kant van VGZ begroot op € 105,09 voor dagvaarding, € 126 voor griffierecht en € 72 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 36).
4 Hoe nu verder?
4.1.
De kantonrechter roept partijen op om nieuwe procedures met alle kosten van dien zo veel mogelijk te voorkomen.
4.2.
VGZ heeft gesteld dat er al weer nieuwe achterstanden in de betalingen zijn ontstaan. Zij heeft in deze procedure geen betaling van die posten gevorderd om de bijkomende kosten beperkt te houden. Het is echter de vraag of dat doel wel wordt bereikt. Door opeisbare vorderingen in gedeelten te innen lopen de kosten ook op. Bovendien is het niet eenvoudig om de toerekening van kosten en betalingen aan verschillende dossiers en partijen (VGZ zelf en haar gemachtigde Inkassier) te volgen en te controleren.
4.3.
Voor [gedaagde] kan het beter zijn dat VGZ, als zij [gedaagde] onverhoopt opnieuw zal moeten dagvaarden, betaling van alle opeisbare posten vordert. VGZ zal de keuze om dat wel of niet te doen steeds weloverwogen moeten maken. Zij zal haar keuze ook aan [gedaagde] en de kantonrechter moeten kunnen uitleggen.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen € 59,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2020 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van VGZ, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 303,09, waarin begrepen € 72 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 26 mei 2021.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: