Overwegingen
1. Eiser is de eigenaar van landgoed [landgoed] in [woonplaats]. Tijdens een controle op 30 april 2020 is door een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat de wandelpaden zijn afgesloten door middel van twee fysieke afsluitingen en een verbodsbord.
Reden oplegging last onder dwangsom
2. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd omdat de wandelpaden openbare wegen zijn. De wandelpaden staan op de wegenlegger en worden daarom aangemerkt als openbaar. Door deze wandelpaden af te sluiten handelt eiser in strijd met artikel 2:10, eerste lid a, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug 2019.
3. Eiser voert aan dat de wandelpaden geen openbare wegen zijn in de zin van de Wegenwet, zodat er geen grond is om een last onder dwangsom op te leggen.
4. In de eerste plaats stelt eiser dat beide wandelpaden ten onrechte op de wegenlegger staan. De wandelpaden op het landgoed worden enkel door recreanten en bestemmingsverkeer gebruikt. Van een weg in de zin van de Wegenwet is daarom geen sprake. Verweerder heeft de stelling dat de wandelpaden door een onbepaalde publieksgroep worden gebruikt niet onderbouwd. Verder is de [wandelpad 2] in 1992/1993 doodlopend geworden en daarmee deels aan de openbaarheid onttrokken. Ook zijn de wandelpaden lastig begaanbare bospaden. Over de [wandelpad 2] stelt eiser dat het pad meerdere keren door hem en zijn rechtsvoorgangers is afgesloten met een slagboom. Daarmee hebben zij de wens geuit om de openbaarheid zo veel mogelijk te beperken. Het is daarom aannemelijk dat de wegenlegger incorrect is. Tot slot stelt eiser in dit verband dat een vergelijkbaar geval (het zogenoemde [voetpad]) vanwege de louter recreatieve functie ook niet als weg in de zin van de Wegenwet is aangeduid.
5. Voor zover de wegenlegger wel bewijskracht toekomt, voert eiser aan dat de openbaarheid op grond van de wegenlegger ongedaan wordt gemaakt op grond van artikel 7, aanhef en onder I, van de Wegenwet. Op grond van dat artikel houdt een weg op openbaar te zijn als deze niet gedurende 30 jaar te kwalificeren is als weg of openbare weg in de zin van de Wegenwet.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de wegenlegger incorrect is. Paden op een landgoed of bospaden kunnen wel degelijk als openbare weg worden aangemerkt. De wandelpaden vervullen verder een functie ten behoeve van het afwikkelen van openbaar verkeer en dienen een grote, onbepaalde publieksgroep. De wandelpaden zijn geschikt als doorgangs- en verbindingsroute en worden in de praktijk ook als zodanig gebruikt. Verder kan een doodlopende weg ook openbaar zijn.
7. Van een situatie waarin de weg heeft opgehouden openbaar te zijn (zoals bedoeld in artikel 7 van de Wegenwet) is volgens verweerder geen sprake. Afsluiting door eiser en zijn voorgangers heeft de openbaarheid niet beëindigd. Om de openbaarheid te beëindigen moet een weg 30 jaar zijn afgesloten. Nu daarvan geen sprake is gaat verweerder uit van de wegenlegger, op grond waarvan de wandelpaden als openbaar kunnen worden aangemerkt. Het geval waarvan eiser stelt dat het vergelijkbaar is, is volgens verweerder niet vergelijkbaar, omdat daarin een andere discussie speelt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de last onder dwangsom mocht opleggen, omdat de wandelpaden openbare wegen zijn die eiser niet mag afsluiten. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
9. Partijen zijn het erover eens dat de wandelpaden op de wegenlegger staan. Een weg die op de wegenlegger voorkomt, wordt in beginsel aangemerkt als openbaar, tenzij bewezen wordt dat de weg heeft opgehouden openbaar te zijn.1
10. In de eerste plaats volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de wandelpaden ten onrechte op de wegenlegger zijn geplaatst en dat al om die reden geen sprake is van een openbare weg. De argumenten die eiser daartoe aandraagt zijn onvoldoende om aan te tonen dat de wandelpaden ten onrechte op de wegenlegger zijn geplaatst en dus niet als openbare weg kunnen worden aangemerkt. De wandelpaden zijn toegankelijk voor (in ieder geval) voetgangers en verweerder heeft gesteld dat de wandelpaden goed begaanbaar zijn en geschikt zijn als doorgangs- en verbindingsroute. Eiser heeft het tegendeel niet aangetoond. Omdat in beginsel van de juistheid van de wegenlegger kan worden uitgegaan en omdat eiser stelt dat de wegenlegger onjuist is, kan dat van hem worden verwacht dat hij het tegendeel aantoont. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de situatie van het [voetpad] vergelijkbaar is met de wandelpaden, omdat niet is gebleken dat het [voetpad] ondanks de vermelding op de wegenlegger niet als weg in de zin van de Wegenwet is aangemerkt.
11. In de tweede plaats volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de wandelpaden hebben opgehouden openbaar te zijn, zodat de wandelpaden ondanks de vermelding op de wegenlegger niet meer openbaar zijn. Een weg is niet langer openbaar als hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest, of als hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken. Met de omstandigheden die eiser hierover naar voren brengt, toont hij niet aan dat de wandelpaden dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk zijn geweest. De wandelpaden zijn ook niet door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer onttrokken.
12. Hieruit volgt dat de wandelpaden openbare wegen zijn. Door de wandelpaden af te sluiten, heeft eiser de openbaarheid belemmerd. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden tegen het plaatsen van de afsluitingen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.