RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 9544032 UV EXPL 21-229 CMR/51145
Kort geding vonnis van 15 december 2021
[eiseres]
,
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
de besloten vennootschap
[gedaagde]
,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: H. Aazzaoui.
2 De feiten
2.1.
[eiseres] is op 1 juli 2021 in dienst getreden van [gedaagde] voor de duur van zeven maanden in de functie nachtwaker/begeleider voor 32 uur per week. Het salaris bedraagt € 1.825,78 bruto per maand.
2.2.
[eiseres] heeft zich op 5 september 2021 ziek gemeld.
2.3.
Op 9 november 2021 in de ochtend heeft tussen partijen een telefoongesprek plaatsgevonden. Op dezelfde dag om 19:48 uur heeft [eiseres] een e-mail aan [gedaagde] gestuurd, waarin zij, voor zover van belang, het volgende schrijft:
“(…) Ik wil graag zeggen dat ik na verder overleg geen ontslag zal nemen omdat ik nog steeds ziek ben, ik hoor binnenkort wanneer ik bij de arbo arts kan langs komen. (…)”
2.4.
[gedaagde] heeft op 15 november 2021 een eindafrekening aan [eiseres] gestuurd. [gedaagde] heeft vanaf 9 november 2021 geen loon meer betaald.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert, bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
-
betaling aan [eiseres] van haar salaris van € 1.825,78 bruto per maand vanaf 1 november 2021 tot het moment dat rechtsgeldig een einde aan de arbeidsovereenkomst komt;
-
betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 50% over het salaris dat [gedaagde] vanaf 1 november 2021 aan [eiseres] dient te betalen;
-
afgifte van correcte salarisstroken aan [eiseres] over de maanden november 2021, december 2021 en januari 2022 op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hier niet aan voldoet;
-
betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij op basis van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] haar loon vanaf november 2021 doorbetaald dient te krijgen. [eiseres] heeft geen ontslag genomen en het dienstverband is dus niet geëindigd.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] stelt dat [eiseres] op 9 november 2021 ontslag heeft genomen en zij daarom niet gehouden is het salaris van [eiseres] te betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1.
In een kort geding moet beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval [eiseres] , een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Aangezien het om een loonvordering gaat, is het spoedeisend belang gegeven met de aard van de vordering.
4.2.
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of het in deze zaak aannemelijk is dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat, vooruitlopend daarop, toewijzing mede gelet op de wederzijdse belangen nu gerechtvaardigd is. Er is geen plaats voor bewijslevering in een kort geding.
Duidelijke en ondubbelzinnige verklaring
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] tijdens een telefoongesprek op 9 november 2021 (zie hierboven 2.3) ontslag heeft genomen. Partijen verschillen namelijk van mening over de vraag wat de inhoud van het gesprek die ochtend is geweest. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] zelf ontslag genomen en heeft [gedaagde] dat ontslag geaccepteerd.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] een voice bericht laten horen dat door [A] , verbonden aan [gedaagde] , aan [eiseres] is gestuurd. Hierin zegt [A] aan [eiseres] dat hij verrast is door de e-mail die zij op 9 november 2021 ’s avonds aan hem heeft gestuurd (zie eveneens hierboven 2.3) en dat hij [eiseres] houdt aan het door haar zelf genomen ontslag. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij in het telefoongesprek met [A] die ochtend de vraag had gesteld wat de situatie zou zijn als zij ontslag zou nemen. Daarmee heeft zij bedoeld te zeggen dat zij wel naar een ontslag en de gevolgen daarvan bij [A] heeft geïnformeerd, maar dat zij geen ontslag heeft genomen.
4.5.
In dit kort geding kan de precieze inhoud van het gesprek die ochtend niet worden vastgesteld. In een kort geding is, zoals hierboven aangegeven, immers geen ruimte voor getuigenbewijs. Wel is het zo dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Ook rust op de werkgever in het algemeen een onderzoeksplicht om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en de verantwoordelijkheid om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.1
4.6.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling (onbetwist) verklaard dat zij persoonlijke problemen kent die door de gerezen spanningen op het werk zijn toegenomen. Zij heeft toegelicht dat zij hulp krijgt van de GGZ met als doel weer aan het arbeidsproces deel te nemen. Ook heeft zij verklaard dat zij na het telefoongesprek met [A] contact heeft opgenomen met het juridisch loket en daar het advies heeft gekregen het tijdens ziekte niet zelf ontslag te nemen. Daarna heeft ze de e-mail gestuurd die hierboven onder 2.3 is geciteerd.
4.7.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat [eiseres] , voor zover zij in het gesprek met [A] zou hebben verklaard ontslag te willen nemen, hieraan niet kan worden gehouden. Te meer omdat zij in haar e-mail van dezelfde dag heeft laten weten géén ontslag te willen nemen. Er kan daarom, voorlopig oordelend, niet worden gezegd dat er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van [eiseres] die daadwerkelijk is gericht op beëindiging van haar dienstverband.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter leidt dit tot de conclusie dat het dienstverband nog bestaat en pas eindigt op de einddatum van de arbeidsovereenkomst, te weten 31 januari 2022. [gedaagde] heeft duidelijk gemaakt dat er geen bereidheid is om het dienstverband voort te zetten, zodat ervan kan worden uitgegaan dat het dienstverband ook werkelijk per die datum stopt.
4.9.
In de toepasselijke CAO Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening is voor de eerste periode van ziekte een doorbetalingsverplichting van 100% opgenomen. Dit staat overigens ook in artikel 8.2 van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal daarom [gedaagde] veroordelen het gehele loon van [eiseres] door te betalen vanaf 9 november 2021 tot en met 31 januari 2022 onder afgifte van loonstroken. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het loon tot 9 november 2021 reeds is voldaan. De kantonrechter zal, anders dan gevorderd, aan de afgifte van loonstroken geen dwangsom verbinden omdat er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde] niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen.
4.10.
De gevorderde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW zal gelet op de omstandigheden van het geval worden gematigd tot maximaal 20%. De wettelijke verhoging over het loon van december 2021 en januari 2022 is niet toewijsbaar omdat dit loon nog niet opeisbaar is.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eiseres] , die met een toevoeging procedeert, worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht € 85,00
- salaris gemachtigde € 498,00
Totaal € 951,21
5 De beslissing
De kantonrechter geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] haar salaris van € 1.825,78 bruto per maand te betalen vanaf 9 november 2021 tot en met 31 januari 2022 onder afgifte van deugdelijke loonstroken;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het salaris vanaf 9 november 2021 tot en met 30 november 2021 tot een maximum van 20%;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 951,21, waarin begrepen € 747,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.