RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
zaaknummer: C/16/533360 / FO RK 22-34 (verzoek met betrekking tot inzage dossier)
Beschikking van 14 juni 2022
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. I. Mercanoğlu,
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI;
de heer en mevrouw [pleegouders] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
1 De procedure
1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- -
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen, binnengekomen op 12 januari 2022;
- -
het verweerschrift van de GI, binnengekomen op 15 maart 2022.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 10 juni 2022. Daarbij waren aanwezig:
- -
de moeder en haar advocaat;
- -
de heer [A] en de heer [B] , namens de GI;
- -
de heer [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna te noemen de Raad);
1.3.
De rechtbank heeft de pleegouders ook opgeroepen voor de zitting, maar zij zijn niet ter zitting verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 2] heeft op 10 juni 2022 (telefonisch) met de rechter gesproken. [minderjarige 1] heeft een brief geschreven.
2 Waar gaat het over?
2.1.
De moeder is getrouwd geweest met [D] . Tijdens dit huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
- -
[minderjarige 1]
, geboren op [2008] in [geboorteplaats] ;
- -
[minderjarige 2]
, geboren op [2009] in [geboorteplaats] .
2.2.
In de beschikking van 14 november 2012 van de rechtbank Utrecht zijn de moeder en de vader ontheven van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en heeft de rechtbank de Stichting Bureau Jeugdzorg in Utrecht (de huidige GI), tot voogd over de kinderen benoemd.
2.3.
De moeder verzoekt de rechtbank om ‘vervangende toestemming te verlenen’ om inzage te krijgen in het dossier ter beantwoording van de volgende vragen.
Informatie aan de kinderen over de moeder:
I. Wat heeft de voogd aan de kinderen precies verteld over de uithuisplaatsing? De moeder wenst dat deze verhalen worden opgenomen in het dossier zodat de kinderen later hun leven kunnen reconstrueren;
II. Wat heeft de voogd aan de kinderen verteld over het gezinsleven van de moeder: samenstelling, woonsituatie, leefsituatie, gewoontes etc.?
III. Wat heeft de voogd aan de kinderen verteld ten aanzien van de familie van de moeder: de grootouders, tante, halfzus?
IV. Wat heeft de voogd aan de kinderen verteld waarom zij de crematie van de opa niet mochten bijwonen?
V. Wat heeft de voogd aan de kinderen verteld waarom zij geen contact mogen hebben met de grootmoeder?
Ten aanzien van de omgang:
I. Wat heeft de voogd (eventueel in een schaduwdossier) geregistreerd over het verloop van de omgang sinds 2012?
II. Welke informatie heeft de voogd met de pleegouders besproken om tot de juiste afweging over de frequentie en duur van de omgang te komen?
III. Hoe heeft de voogd de bezoeken met de kinderen voorbereid?
IV. Hoe heeft de voogd de bezoeken met de kinderen nabesproken?
2.4.
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder. Zij vraagt de moeder primair niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en subsidiair het verzoek van de moeder af te wijzen.
3 De beoordeling
3.1.
De rechtbank zal de moeder niet ontvankelijk verklaren in haar verzoek. De GI heeft er immers terecht op gewezen dat niet is voorzien in een procedure die er toe strekt dat een ouder vervangende toestemming kan krijgen voor inzage in het dossier. Die rechtsfiguur bestaat niet.
3.2.
Voor zover de moeder haar verzoek zou hebben gebaseerd op artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.
Uit artikel 15 van de Algemene verordening persoonsgegevens (AVG) volgt dat een betrokkene het recht heeft om van een verwerkingsverantwoordelijke die zijn of haar persoonsgegevens verwerkt inzage te verkrijgen in deze persoonsgegevens. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene desgevraagd een kopie van de verwerkte persoonsgegevens.
3.4.
Indien de betrokkene zich niet (geheel) kan verenigen met het besluit dat de verwerkingsverantwoordelijke heeft genomen op zijn verzoek om inzage c.q. afschrift kan hij zich bij verzoekschrift wenden tot de rechtbank, voor zover de verwerkingsgerechtigde geen bestuursorgaan is. Hij kan de rechtbank dan verzoeken de verwerkingsgerechtigde te bevelen om alsnog aan zijn initiële verzoek te voldoen. Dit volgt uit artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening persoonsgegevens (UAVG). Is de verwerkingsverantwoordelijke wel een bestuursorgaan dan staat de weg naar de bestuursrechter open volgens de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Dit volgt uit artikel 34 van de UAVG.
3.5.
De GI is een rechtspersoon die de voogdij voert over de kinderen van de moeder en is als zodanig geen bestuursorgaan. De moeder had dus aan de rechtbank kunnen verzoeken de GI te bevelen alsnog aan haar verzoek om inzage c.q. afschrift van het gehele dossier te voldoen. Een dergelijk verzoek moet echter wel worden ingediend binnen een termijn van zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsgerechtigde op het initiële verzoek. De GI heeft ook hier terecht op gewezen. De moeder heeft haar verzoek bij de rechtbank ingediend op 12 januari 2022. Dit is ruim na de termijn van zes weken. De GI heeft immers al op 24 juni 2021 op het verzoek van de moeder beslist. Op die datum heeft zij de moeder schriftelijk bericht dat zij de moeder alleen die stukken zal verstrekken die op haar persoonlijk betrekking hebben en dat binnen vier weken zal worden beoordeeld op welke stukken de moeder recht heeft. Aan de moeder zijn vervolgens, in ieder geval voor 24 november 2021, de desbetreffende afschriften verstrekt. Dit betreft een behoorlijk aantal stukken die allen door de moeder in deze procedure zijn ingebracht. Uit het vorenstaande volgt dat ook al zou de moeder de rechtsingang van artikel 35 UAVG hebben gekozen zij eveneens niet ontvankelijk zou zijn geweest, maar dan wegens termijnoverschrijding.
3.6.
De advocaat van de moeder, hiermee ter zitting geconfronteerd, heeft verzocht aan de rechtbank om de behandeling van het onderhavige verzoekschrift aan te houden om de moeder de gelegenheid te geven opnieuw een zelfde verzoek bij de GI in te dienen. De rechtbank begrijpt dat dan het daarop door de GI te nemen besluit alsnog onderwerp zou moeten zijn van deze procedure. De rechtbank wijst dit af. De termijn van zes weken is er niet voor niets. Nu die is overschreden moet het besluit van de GI geacht worden onherroepelijk te zijn, net zoals dat het geval zou zijn geweest als het besluit door een bestuursorgaan zou zijn genomen.
3.7.
In het belang van de kinderen zal de rechtbank echter nog wel enkele inhoudelijke overwegingen wijden aan het geschil tussen partijen. Dit omdat dit geschil onderdeel is van een aanhoudende strijd die de moeder voert tegen de GI. Deze strijd schaadt het belang van de kinderen.
3.8.
Het recht op afschrift van de moeder van haar verwerkte persoonsgegevens doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen. Dit is uitdrukkelijk zo bepaald in het vierde lid van artikel 15 van de AVG. Met andere woorden: het recht op privacy van andere betrokkenen blijft onverkort overeind.
3.9.
De kinderen van de moeder hebben allebei uitdrukkelijk aan hun voogd aangegeven dat zij niet willen dat hun dossier met de moeder wordt gedeeld. De rechtbank is het met de voogd eens dat de kinderen hierin gezien hun leeftijd een stem hebben. Door en namens de moeder is ter zitting gesteld dat dit een gelegenheidsargument is van de voogd dat eerst in deze procedure naar voren is gebracht. De moeder en haar advocaat bestrijden zelfs dat de verstrekking van het dossier na indiening van het verzoek door de GI met de kinderen is besproken. De kinderen hebben zich echter ook tegenover de rechtbank zeer stellig in dezelfde zin als door de voogd vermeld uitgelaten. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de GI hierover liegt, zoals de moeder en haar advocaat stellen.
3.10.
Maar het is niet alleen de stem van de kinderen die meetelt. Ook de mening van de GI als voogd is van belang. De voogd is immers de wettelijke vertegenwoordiger van de kinderen en oefent het gezag over hen uit. De GI heeft aangevoerd dat het verstrekken van het gehele dossier niet in het belang van de kinderen is. Daarnaast heeft de GI aangevoerd dat daarmee niet de zorg in acht zou worden genomen van een goede hulpverlener. Het is aan de GI om deze afweging te maken omdat zij als voogd de beslissingen mag en moet nemen die het belang van de kinderen dienen en zij verantwoordelijk is voor goede hulpverlening. De rechtbank acht de beslissing van de voogd zeker niet onbegrijpelijk, te meer nu er bij de kinderen een hevige weerstand bestaat tegen de moeder, die (mede) gelegen is in het feit dat de moeder hun mening en grenzen niet respecteert en ageert tegen voor hen belangrijke personen als hun pleegouders en hun voogd.
3.11.
Het recht op privacy van de kinderen geldt ook voor de door de moeder opgeëiste verslagen van de omgang tussen haar en de kinderen en van de verslagen die gemaakt zijn van gesprekken tussen haar en de GI en/of de pleegzorginstelling. In de verslagen van de omgang zal immers de interactie tussen de moeder en de kinderen zijn beschreven. Deze verslagen gaan dus mede over de kinderen. In de gespreksverslagen zal ongetwijfeld ook informatie over de kinderen zijn vastgelegd. Waar anders zouden die gesprekken over zijn gegaan? Kortom, in die gevraagde stukken is de informatie die op de moeder betrekking heeft onlosmakelijk verweven met informatie over de kinderen, zodat deze niet verstrekt kan worden zonder de privacy van de kinderen te schenden. De moeder is bovendien zelf aanwezig geweest bij de desbetreffende gesprekken, die zij zoals zij stelt ook pleegt op te nemen. Zij weet dus wat er is besproken.
3.12.
Voor zover de moeder zich beroept op artikel 7.3.10 van de Jeugdwet overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 7.3.10 verplicht de jeugdhulpverlener om aan ‘de betrokkene’ desgevraagd inzicht in en afschrift te verstrekken van de gegevens van het dossier over de aan de betrokkene verleende jeugdhulp. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de medewerker van een GI, met dien verstande dat voor ‘jeugdhulp’ of ‘verlening van jeugdhulp’ wordt gelezen ‘uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering’. Onder kinderbeschermingsmaatregel wordt ingevolge artikel 1.1. van de Jeugdwet ook ‘voogdij’ verstaan. Dit betekent dat de GI in beginsel verplicht is ‘de betrokkene’ inzicht te verstrekken in het voogdijdossier.
3.13.
De vraag is echter wie hier als ‘betrokkene’ moet worden aangemerkt. Het is niet de moeder over wie de voogdij wordt uitgevoerd maar de kinderen, zoals er aan haar ook geen jeugdhulp wordt verleend. Er is met betrekking tot haar evenmin sprake van de uitvoering van een maatregel, die haar gezag beperkt, zoals bij een ondertoezichtstelling. Haar gezag is immers geëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is zij dus niet aan te merken als ‘betrokkene’ in de zin van dit artikel.
3.14.
Overigens kent artikel 7.3.10 van de Jeugdwet een zelfde soort exceptie als het vierde lid van artikel 15 van de AVG: de verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander. Dit betekent niet alleen dat de GI bevoegd is de verstrekking te weigeren voor zover die -zoals in dit geval- noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de kinderen, maar daartoe ook verplicht is.
3.15.
Voor zover de moeder zich beroept op de in artikel 1:377c BW neergelegde informatieplicht van de GI aan de ouder zonder gezag overweegt de rechtbank dat dit artikel geen recht geeft op inzage en/of afschrift van het gehele voogdijdossier, maar slechts recht op informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen. Daaraan heeft de GI voldaan tijdens de halfjaarlijkse evaluatiemomenten met de moeder.