Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2022:3195

Rechtbank Midden-Nederland
10-08-2022
03-11-2022
9838063
Verbintenissenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

Is in de arbeidsovereenkomst een proeftijdbeding opgenomen?

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2022-1214
VAAN-AR-Updates.nl 2022-1214

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 9838063 UE VERZ 22-111 JPd/45024

Beschikking van 10 augustus 2022

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonend in [woonplaats] ,

verder ook te noemen: [verzoekster] ,

verzoekende partij,

gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen: [verweerster] ,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. R.J.C. Bindels.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 26 april 2022;

- de e-mail van 28 april 2022 van [verzoekster] met daarbij de juiste productie 4;

- het verweerschrift van [verweerster] van 22 juni 2022.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting van 30 juni 2022. [verzoekster] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. [A] en mr. [B] . Namens [verweerster] is mevrouw [C] en mevrouw [D] verschenen, vergezeld door mr. R.J.C. Bindels. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [verzoekster] gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op vragen van de kantonrechter en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het hetgeen besproken is ter zitting, zijn aantekeningen gemaakt.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verweerster] heeft op 14 februari 2022 een concept-arbeidsovereenkomst gestuurd naar [verzoekster] , zonder een proeftijdbeding. [verzoekster] is op 16 februari 2022 bij [verweerster] op locatie geweest om de arbeidsovereenkomst te ondertekenen en om wegwijs gemaakt te worden in het gebouw. De ter ondertekening aangeboden arbeidsovereenkomst kende op de eerste pagina een proeftijdbeding. De schriftelijke arbeidsovereenkomst bestaat uit twee enkelzijdige pagina’s waarbij partijen alleen de tweede pagina ondertekenden. Op de eerste pagina is ook geen paraaf aangebracht.

2.2.

Op 10 maart 2022 is [verzoekster] door [verweerster] bericht dat het contract niet wordt voortgezet na de proeftijd. [verzoekster] maakt op 11 maart 2022 bezwaar tegen het ontslag.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekster] verzoekt de kantonrechter, kort gezegd, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de opzegging te vernietigen en [verweerster] te verplichten om haar weder te werk te stellen met loondoorbetaling.

3.2.

Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst zonder geldige reden heeft beëindigd.

3.3.

[verweerster] voert verweer. [verweerster] heeft onder meer betoogd, kort samengevat, dat partijen een proeftijdbeding zijn overeengekomen in de arbeidsovereenkomst en dat [verzoekster] binnen die proeftijd is ontslagen.

4 De beoordeling

4.1.

Tijdens de zitting heeft [verzoekster] bevestigd dat zij niet alsnog berust in de opzegging en aangegeven weder te werk gesteld te willen worden.

4.2.

Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerster] de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig (overeenkomstig de eisen van artikel 7:671 Burgerlijk Wetboek - BW) heeft opgezegd. [verweerster] stelt de arbeidsovereenkomst te hebben opgezegd gedurende de proeftijd en [verzoekster] betwist dat partijen een proeftijd zijn overeengekomen waardoor [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet kon opzeggen. De centrale vraag in deze procedure is dan ook of partijen een proeftijd overeen zijn gekomen. Daarbij geldt dat de werkgever de stelplicht en bij betwisting bewijslast heeft omdat zij zich op het bestaan van het proeftijdbeding beroept.

4.3.

Zoals na de mondelinge behandeling is meegedeeld aan partijen zal de kantonrechter de vordering van [verzoekster] afwijzen. Dat wordt als volgt gemotiveerd.

4.3.

[verzoekster] is op 16 februari 2022 naar [verweerster] gegaan om de arbeidsovereenkomst te ondertekenen en ingewerkt te worden. Partijen hebben toen de tweede pagina van de arbeidsovereenkomst van twee pagina’s ondertekend waarbij op de eerste, ondertekende noch geparafeerde, pagina een proeftijdbeding was opgenomen. [verzoekster] heeft erkend dat de eerste pagina van deze aangeboden arbeidsovereenkomst een proeftijdbeding bevatte, maar die zou volgens haar worden vervangen met een pagina zonder proeftijdbeding. Partijen hebben volgens haar namelijk de afspraak gemaakt dat [verzoekster] pagina 1 thuis zou vervangen (met het uitprinten van pagina 1 van het eerder toegezonden concept) en mevrouw [D] bij [verweerster] . Dit is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op de onderbouwde stellingen van [verweerster] , een zo onwaarschijnlijke lezing dat die als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen.

4.4.

[verweerster] heeft de door [verzoekster] gestelde afspraak betwist en uitgelegd dat de werkruimte waar de arbeidsovereenkomst is ondertekend, gelegen is in een zaal met verschillende kamers. Naast die plek staat een printer waarvan zij gebruik zouden hebben kunnen maken. Dit heeft [verzoekster] niet gemotiveerd betwist. Partijen waren dus in de gelegenheid pagina 1 direct te vervangen als dat de bedoeling was geweest. [verzoekster] heeft gelet daarop niet kunnen uitleggen waarom partijen de door haar gestelde afspraak hebben gemaakt. [verweerster] heeft vervolgens gesteld – en door [verzoekster] is dat niet betwist – dat [verzoekster] en [D] een uur gesproken hebben waarna [verzoekster] een rondleiding heeft gekregen. Dit maakt dat de enkele stelling van [verzoekster] , dat het druk was en partijen op de gang moesten zitten waardoor van het gebruiken van de printer werd afgezien, onvoldoende onderbouwd.

4.5.

De toelichting van [verweerster] wordt bovendien bevestigd door hetgeen voorafgaand aan de ondertekening van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Op 14 februari 2022 heeft [verzoekster] een concept-arbeidsovereenkomst zonder proeftijdbeding toegestuurd gekregen. Volgens [verweerster] was dit een foutje en heeft mevrouw [D] aan [verzoekster] telefonisch meegedeeld dat het een contract met proeftijdbeding moet zijn. Mevrouw [D] heeft ter onderbouwing van die stelling het volgende schriftelijk verklaard: “Op 14 februari om 17:03 heb ik het conceptcontract gestuurd waar geen proeftijd in stond. Dit contract is nooit ondertekend door [C] . Op 15 februari kwam ik daarachter en heb ik het contract aangepast met een maand proeftijd. Ik heb [verzoekster] op 15 februari om 15:03 gebeld om aan te geven dat in het conceptcontract een fout staat en in het contract dat wij tekenen op woensdag 16 februari wel een proeftijd van een maand staat. Tijdens dit telefoongesprek zat mijn collega [E] in dezelfde ruimte.” Deze schriftelijke verklaring wordt bevestigd door haar, zo heeft zij tijdens de zitting uitgelegd, kamergenoot [E] die het telefoongesprek heeft gehoord en na het gesprek hoorde dat [D] zei “dat is geregeld”. [E] heeft het volgende schriftelijk verklaard: “Op 15 februari 2022 na mijn gesprek met een sollicitant kwam ik terug in ons kantoor. [D (voornaam)] gaf aan dat zij met [verzoekster] ging bellen, met de vraag aan mij of ik dan even niet wilde bellen. [D (voornaam)] heeft aangegeven in dit gesprek dat zij in het conceptcontract de proeftijd was vergeten te vermelden en dat zij deze nog zou toevoegen in het definitieve contract. [verzoekster (voornaam)] is hiermee akkoord gegaan.” De op zitting als belangstellende aanwezige mevrouw [D] heeft desgevraagd door de kantonrechter toegelicht dat de telefoon weliswaar niet op luidspreker stond (zodat mevrouw [E] niet kon horen wat mevrouw [verzoekster] zei), maar dat mevrouw [E] wel kon horen wat zij (mevrouw [D] ) zei tegen mevrouw [verzoekster] en dat zij na afloop van het telefoongesprek tegen mevrouw [E] heeft gezegd dat mevrouw [verzoekster] akkoord was gegaan. De kantonrechter heeft geen enkele reden aan die toelichting te twijfelen.

4.6.

Tot slot leidt de kantonrechter uit de verklaring van mevrouw [F] , werknemer van [verweerster] , af dat partijen een proeftijdbeding zijn overeengekomen. Zo heeft [F] heeft volgende verklaard. “Op donderdagochtend 24 februari heb ik een kort gesprek gehad met [verzoekster (voornaam)] . Het ging over het inwerkproces. Dat ik bereid ben haar te willen helpen en dingen wil uitzetten die zij dan zelfstandig op kan pakken. Maar helaas niet de hele dag naast haar kan zitten omdat ik dan zelf omkom in het werk en er ook belangrijke taken voor mij lagen die ik moest oppakken. [verzoekster (voornaam)] raakte best even in paniek, zij gaf aan dat zij bang was niet door haar proeftijd heen te komen.” [verzoekster] heeft betwist dit gesprek te hebben gevoerd en vervolgens niets gesteld anders dan dat [F] haar enkel wegwijs heeft gemaakt. Aan die toelichting van [verzoekster] komt onvoldoende overtuigingskracht toe gelet op de duidelijke verklaring van mevrouw [F] en de ter zitting door [verzoekster] gegeven toelichting dat zij en mevrouw [F] tegenover elkaar in de werkruimte werkzaam waren en mevrouw [F] in ieder geval tot taak had zich de belangen van [verzoekster] als nieuwe medewerker aan te trekken. Gesprekken zoals door mevrouw [F] genoemd liggen dan zozeer voor de hand dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen meer feiten te stellen waaruit moet volgen dat niet op de verklaring van [F] kan worden afgegaan.

4.7.

Gelet op deze uitvoerige en gedetailleerde verklaringen acht de kantonrechter het verweer van [verzoekster] dat zij niet met [D] heeft gebeld en niet met [F] heeft gesproken over een proeftijd tegenover de stellingen van [verweerster] onvoldoende onderbouwd. [verzoekster] heeft geen aanleiding gegeven om aan de verklaringen te twijfelen anders dan door te stellen dat de verklaringen zijn gegeven door werknemers van [verweerster] . Dat is hiervoor echter onvoldoende.

4.8.

Gelet op het voorgaande overweegt de kantonrechter dat met redelijke mate van zekerheid geconcludeerd kan worden dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben ondertekend met op de eerste pagina een proeftijdbeding. Partijen zijn dus schriftelijk een proeftijd van één maand in de arbeidsovereenkomst overeengekomen. [verweerster] was hierdoor gerechtigd om de arbeidsovereenkomst binnen één maand op te zeggen. De vordering tot vernietiging van de opzegging zal dan ook worden afgewezen. Hetzelfde lot treft de nevenvorderingen tot loondoorbetaling met emolumenten.

4.9.

[verweerster] zal, nu de arbeidsovereenkomst is beëindigd, veroordeeld worden tot betaling van de ‘meer subsidiair’ onder VIII en IX ingestelde en niet bestreden vorderingen van [verzoekster] , te weten de transitievergoeding, die wordt berekend op € 68,- bruto, het vakantiegeld van 8% over de periode van 16 februari 2022 tot 12 maart 2022 (€ 194,- bruto) en de openstaande en nog niet uitbetaalde vakantie-uren (€ 433,94 bruto). [verweerster] moet ook de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het vakantiegeld en de vakantie-uren betalen. [verweerster] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. De vordering tot betaling van (een gedeelte van) de dertiende maand wordt toegewezen nu [verweerster] daar geen verweer tegen heeft gevoerd. De vordering tot verstrekking van een deugdelijk verlofoverzicht wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is welk belang [verzoekster] daarbij heeft. De wettelijke rente over de toegewezen bedragen wordt toegewezen met ingang van de dag van het indienen van het verzoekschrift (26 april 2022). De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu de vorderingen van [verzoekster] grotendeels zijn afgewezen.

4.10.

[verzoekster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de kant van [verweerster] tot op heden begroot op € 498 aan salaris gemachtigde.

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

wijst de primair en subsidiair ingestelde vorderingen af;

5.2.

veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van:

  • -

    € 68,- aan transitievergoeding,

  • -

    de pro rata 13de maand van € 232,29 bruto,

  • -

    het vakantiegeld van € 194,00 bruto berekend op basis van 8% over het loon van de periode van 16 februari 2022 tot 12 maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op de wijze als bepaald in artikel 7:625 BW,

  • -

    de over de periode van 16 februari 2022 tot 12 maart 2022 opgebouwde en nog niet uitbetaalde vakantie-uren berekend op een bedrag van € 433,94 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op de wijze als bepaald in artikel 7:625 BW.

5.3.

wijst het meer of anders gevorderde af;

5.4.

veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de kant van [verweerster] tot op heden begroot op € 498.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch op 10 augustus 2022.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.