RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 9626150 AC EXPL 22-118 JPd/45024
Vonnis van 7 december 2022
[eiseres]
,
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.J.F. van de Voort
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met drie bijlagen,
- de conclusie van antwoord met zeven bijlagen.
1.2.
Op 23 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is gezegd. Na afloop van de behandeling heeft de kantonrechter mondeling tussenvonnis gewezen, dat in een proces-verbaal is vastgelegd. In dit proces-verbaal moet bij de vermelde verschenen gemachtigden van [gedaagde] worden gelezen: mr. J.J.F. van de Voort en mr. V. Ouwersloot. [gedaagde] heeft vervolgens een akte met de bijlagen 8 tot en met 16 ingediend en [eiseres] heeft daarna een antwoordakte ingediend. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de antwoordakte, stellende dat dit het formaat van een akte overtreft en een conclusie is en dus niet in ontvangst mag worden genomen. Volgens [eiseres] kan op dat bezwaar geen acht worden geslagen doordat het debat gesloten is.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3 Het geschil tussen partijen
3.1.
[eiseres] vordert (kort gezegd) betaling van € 1.540,66 aan opgebouwde en niet genoten vakantierechten, € 770,33 aan wettelijke verhoging, € 346,65 aan incassokosten, alles met rente, en de proceskosten. Ook vordert [eiseres] te bepalen dat [gedaagde] een correcte eindafrekening moet verstrekken op straffe van een dwangsom.
3.2.
[eiseres] legt hieraan ten grondslag een openstaand en niet genoten vakantieverlofsaldo te hebben bij einde dienstverband dat [gedaagde] moet uitbetalen.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4 De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de antwoordakte van [eiseres] . Het proces-verbaal biedt, volgens haar, niet de mogelijkheid om een conclusie in te dienen. [eiseres] heeft aangevoerd dat op dit bezwaar geen acht geslagen kan worden. Dat gaat niet op. Dit bezwaar zal beoordeeld worden omdat het een van partijen vrijstaat om bezwaar te maken tegen de ingediende stukken, ondanks dat het inhoudelijke debat is gesloten. Een akte is een processtuk dat een korte mededeling zoals een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop bevat (artikel 1.2 van het procesreglement). Bovendien heeft de kantonrechter in zijn tussenvonnis een instructie gegeven over de aard en omvang van de te nemen aktes. De antwoordakte voldoet daar met 7 pagina’s niet aan. Echter, ook de akte van [gedaagde] voldoet daar niet aan. Het gaat te ver om beide aktes te weigeren. De kantonrechter laat de antwoordakte dan ook toe, zodat deze deel uitmaakt van het procesdossier.
4.2.
De centrale vraag in deze procedure is hoeveel opgebouwde en niet genoten vakantiedagen [eiseres] had bij uitdiensttreding.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de werkgever een administratie moet bijhouden van het vakantiesaldo. De stelplicht en bewijslast van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen ligt bij de werknemer, maar bij betwisting van het door de werknemer gestelde tegoed zal de werkgever zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van uit de administratie blijkende gegevens, die de werkgever dan ook in het geding moet brengen (zie Hoge Raad 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8560, rechtsoverweging 5.2). Het is dus niet juist, zoals [eiseres] schrijft, dat stelplicht en bewijslast bij werkgever rusten. [eiseres] moet voldoen aan haar stelplicht en eventueel ingaan op een gemotiveerd verweer.
4.4.
Werknemer stelt in 2019, 2020 en 2021 steeds twee aaneengesloten weken vakantie te hebben opgenomen en genoten, zonder te specificeren welke weken in het jaar. Werkgever heeft daar tegenover wel specifiek aangegeven in welke periode [eiseres] met begin- en einddatum vakantie heeft genoten. [eiseres] had daarop moeten reageren door de concrete periode te benoemen, maar dat heeft zij niet gedaan. Wel kan de kantonrechter aansluiten bij de door [gedaagde] overgelegde urenlijsten. Volgens [gedaagde] zijn dit door [eiseres] zelf ingevulde urenlijsten (productie 11 en 12). [eiseres] heeft ter zitting weliswaar betwist de urenlijsten te hebben ingevuld, maar [gedaagde] heeft met de verklaringen van vijf werknemers voldoende onderbouwd dat [eiseres] deze urenlijsten wel heeft ingevuld. Dit betekent dat de kantonrechter de beoordeling mede baseert op deze urenlijsten.
4.5.
In 2019 komen de urenlijsten overeen met de stelling van [eiseres] dat zij twee weken aaneengesloten vakantie heeft genoten. Daar gaat de kantonrechter dan ook van uit. Dus 45 uur.
[eiseres] heeft in 2020, volgens [gedaagde] , 83 uren aaneengesloten vakantie genoten van 31 augustus 2020 tot en met 22 september 2020. Dit volgt echter niet uit de door haar overgelegde urenlijsten. [gedaagde] heeft namelijk de urenlijst van de maand september van 2020 niet overgelegd. Gelet hierop heeft [gedaagde] niet voldaan aan haar verzwaarde motiveringsplicht en de kantonrechter gaat dan ook uit van de vakantieperiode van twee weken, zoals [eiseres] heeft gesteld (eveneens 45 uur).
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] in 2021 67,5 uren met vakantie is gegaan van 1 september t/m 19 september. Uit de urenlijsten (productie 11) kan de kantonrechter echter niet afleiden dat die periode uit 67 uren bestaat. Bij 13 september 2021 staat dat [eiseres] die dag heeft gewerkt en dat klopt, want [eiseres] heeft die dag gewerkt om op 26 september 2021 vrij te zijn. Voor 26 september 2021 heeft [eiseres] ook een snipperdag genoten, zoals hierna wordt overwogen. De kantonrechter kan dan ook niet van de 67 uren uitgaan en zal het zelf vaststellen aan de hand van het gebruikelijke werkpatroon op maandag, dinsdag en zondag van telkens 7.5 uur. Vanaf 1 september zijn het zes vakantiedagen (5, 6, 7, 12, 14 en 19 september). [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat het om meer dagen gaat waardoor de kantonrechter uitgaat van een vakantie van zes dagen in 2021.
4.6.
Voor de snipperdagen ligt het echter anders. Mevrouw zegt in het geheel geen dagen gesnipperd te hebben. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres] aanvraagformulieren voor snipperdagen heeft ingevuld. De kantonrechter heeft [gedaagde] vervolgens opgedragen om deze handgeschreven aanvragen in dit geding te overleggen. Ter zitting heeft [gedaagde] namelijk uitgelegd dat werknemers de aanvragen zelf invullen en die keurt de werkgever dan goed of af. Bij honorering schrijft de werknemer de snipperdagen in de urenlijsten. [eiseres] heeft niet betwist dat dit de werkwijze is. [gedaagde] heeft slechts twee aanvragen voor snipperdagen op 26 september 2021 en 29 augustus 2021 overgelegd. Dat is voldoende voor de conclusie dat [eiseres] op die dagen een snipperdag heeft genoten. Het had op haar weg gelegen uit te leggen waarom aan die overgelegde aanvragen geen waarde kan worden gehecht en dat heeft zij niet gedaan. Die twee dagen zal de kantonrechter dan ook als snipperdagen rekenen. De kantonrechter gaat er verder vanuit dat er geen andere aanvraagformulieren zijn, anders zouden die wel zijn overgelegd. De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] een snipperdag heeft opgenomen indien [eiseres] op de urenlijsten heeft geschreven dat zij een dag vrij is, gaat dan ook niet op. Die dagen kunnen ook geruild zijn, zoals [eiseres] heeft gesteld en daarvoor is geen aanvraag nodig. Conclusie is dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [eiseres] , buiten 29 augustus 2021 en 13 september 2021, geen snipperdag heeft opgenomen.
4.7.
[eiseres] stelt feitelijk 23 uren per week te hebben gewerkt in plaats van de contractueel bepaalde 22,5 uren waardoor zij recht heeft op meer vakantiedagen dan [gedaagde] aanvoert. [gedaagde] betwist dat [eiseres] meer heeft gewerkt dan het contractueel bepaalde. Als een werknemer meer werkt dan het contractueel bepaalde, wordt dat die maand uitbetaald en dat volgt niet uit de loonstroken van [eiseres] . In 2019 is het een enkele keer gebeurd, zo kan uit de loonstroken van [eiseres] worden afgeleid. [eiseres] heeft daar vervolgens niets tegen aangevoerd. De kantonrechter gaat om die reden ervan uit dat [eiseres] 22,5 uren per week heeft gewerkt zoals de werkgever heeft gedaan in haar overzicht en van de daarin vermelden opbouw van (boven)wettelijke vakantiedagen.
4.8.
[gedaagde] brengt in haar eindafrekening ziektedagen als wachtdagen in de zin van artikel 11 van de cao in mindering op het vakantieverlof. In de wet is bepaald dat bij cao bepaald mag worden dat ziektedagen op het bovenwettelijke deel van vakantiedagen in mindering mag worden gebracht. De toepasselijke cao staat toe dat per ziektegeval één wachtdag kan worden ingehouden en dat wachtdagen verrekend mogen worden met de bovenwettelijke vakantie-uren, tenzij anders met het medezeggenschapsorgaan is overeengekomen. Gesteld noch is gebleken dat met het medezeggenschapsorgaan andere afspraken zijn overeengekomen. De wet staat niet toe dat ziekdagen worden verrekend met het wettelijke vakantiesaldo, voor noch na dienstverband.
4.9.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] in 2019 vier dagen en in 2020 en in 2021 telkens drie dagen ziek is geweest. Werkgever heeft in de eindafrekening concreet aangegeven op welke dagen [eiseres] ziek is geweest en legt urenlijsten over waarop de ziekmeldingen staan vermeld. Deze ziektedagen worden verrekend met de vakantiedagen. [eiseres] heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat de ziektedagen in mindering zijn gebracht op het salaris van die maand. De kantonrechter heeft vervolgens [gedaagde] opgedragen alle loonstroken over te leggen om hieruit af te leiden of dat klopt. Daaruit bleek niet dat de ziektedagen verrekend zijn met het loon van die maand. Vervolgens heeft [eiseres] haar verweer bij antwoordakte ingetrokken en toen is het standpunt ingenomen dat [eiseres] helemaal niet ziek is geweest. Dit komt niet overeen met elkaar. Gelet op haar eerdere standpunt en de urenlijsten heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat [eiseres] op de dagen als vermeld in de eindafrekening ziek is geweest.
4.10.
Bij gebrek aan bestrijding gaat de kantonrechter uit van het overzicht bij conclusie van antwoord en de daarop vermelde ziektedagen en wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen (jaaroverzicht 2).
Daaruit volgt het volgende. [eiseres] heeft in 2019 20,5 bovenwettelijke verlofuren opgebouwd en is minimaal 4 dagen (van 7,5 uren per dag) ziek geweest. Omdat die met elkaar verrekend mogen worden is het volledige bovenwettelijke vakantiesaldo komen te vervallen. Het wettelijke vakantiesaldo komt niet voor verrekening in aanmerking. [eiseres] is in 2020 drie dagen ziek geweest. Die dagen worden als wachtdagen verrekend met het bovenwettelijke vakantiesaldo van dat jaar, waardoor het volledige saldo komt te vervallen. In 2021 is [eiseres] 3 keer ziek geweest waardoor ook de in dat jaar de opgebouwde bovenwettelijke vakantie-uren van 18,75 uren komen te vervallen.
4.11.
Gelet op het vorenstaande komt de kantonrechter tot het volgende vakantiesaldo na einde dienstverband.
4.11.1.
In 2019 bouwt [eiseres] 103 uren aan vakantiesaldo op waarvan de bovenwettelijke 20,5 uren komen te vervallen wegens de verrekening met de vier wachtdagen. Dan resteert over 2019 37,5 uren die [gedaagde] moet uitbetalen (82,5 uren minus de twee weken vakantie van 45 uren).
4.11.2.
In 2020 bouwt [eiseres] 112,5 uren aan vakantiesaldo op waarvan de bovenwettelijke van 22,5 uren komen te vervallen wegens de verrekening met de drie wachtdagen. Dan resteren 45 uren die [gedaagde] moet betalen (90 wettelijke vakantie-uren minus 45 uren aan vakantieverlof).
4.11.3.
In 2021 bouwt 93,75 uren aan vakantiesaldo op waarvan de bovenwettelijke 18,75 uren komen te vervallen wegens de verrekening met de drie wachtdagen. Dan resteren 15 uren die [gedaagde] moet uitbetalen (75 uren minus de 45 uren vakantieverlof en twee snipperdagen).
4.12.
In totaal resteren 97,5 uren aan vakantieverlof bij einde dienstverband. De uitkering van dit verlof moet gelijk zijn aan het bedrag van het laatstverdiende loon. [eiseres] stelt dat haar uurloon € 10,34 bedroeg en [gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd betwist. Het resterende vakantieverlof moet dan gewaardeerd op € 1.008,15. Dat moet werkgever uitbetalen bij het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] moet hierover de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW betalen nu zij het loon niet tijdig heeft betaald, die gemaximeerd wordt tot 25%.
4.13.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief omdat niet de volledige gevorderde hoofdsom wordt toegewezen. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 182,98.
4.14.
In totaal wordt derhalve toegewezen € 1.008,15 + € 182,98 = € 1.191,13.
4.15.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 1.191,13, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% over € 1.008,15 alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.008,15 vanaf dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.