[opgeëiste persoon] ,
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [verbijfplaats] ,
verder te noemen: de opgeëiste persoon,
Een gewaarmerkt afschrift van de uitspraak van 9 maart 2023 wordt u hierbij gezonden.
De rechtbank adviseert in uw overwegingen omtrent de beslissing of de uitlevering ook daadwerkelijk kan worden toegestaan het navolgende te betrekken.
Uitlevering van een Nederlander
Er is sprake van een uitlevering van een Nederlander. Nederland heeft bij artikel 6 van het EUV een verklaring afgelegd, onder meer inhoudende dat de vervolgingsuitlevering van Nederlanders, voor zover die voor het desbetreffende feit kunnen worden vervolgd in Nederland, slechts zal worden toegestaan indien de verzoekende staat garandeert dat de opgeëiste persoon een aan hem opgelegde vrijheidsstraf zal mogen ondergaan in Nederland (de zogeheten “terugkeergarantie”).
De rechtbank benadrukt, wellicht te overvloede, dat een eventuele vervolgingsuitlevering slechts kan worden toegestaan na het afgeven van een adequate voornoemde garantie door Marokko.
Doodstraf
Uit de overgelegde stukken volgt dat naar Marokkaans recht op twee van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht de maximale strafbedreiging een levenslange gevangenis of de doodstraf is. De rechtbank adviseert u daarom, wellicht ten overvloede, een eventuele uitlevering alleen toe te staan indien de in artikel 8 UW bedoelde garanties worden gegeven.
Mogelijke mensenrechtenschendingen en overname van strafvervolging door Nederland
De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen de raadsvrouw van de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht omtrent de slechte detentieomstandigheden in Marokko. Verder heeft zij gewezen op zorgen over mogelijke mishandeling/foltering van gedetineerden/verdachten, op de perikelen met betrekking tot het waarborgen van een eerlijk proces in het algemeen en het uitoefenen van verdedigingsrechten in het bijzonder en mogelijk zelfs de oplegging en zelfs tenuitvoerlegging van de doodstraf. Daartoe zijn rapporten overgelegd van (inter)gouvernementele organisaties/instanties (US Department of State Country Reports on Human Rights Practices, Report of the Working Group Against Arbitrary Detention, Human Rights Council, UN, Europese Rekenkamer) en internationale mensenrechten NGO’s (Amnesty International, Human Rights Watch, Redress, The International Service for Human Rights) en nieuwsberichten van de NOS en RTL. Samengevat komen deze rapporten (sinds 2010 tot heden), erop neer dat sprake is van een praktijk dat verdachten worden gemarteld of anderszins mishandeld om een bekentenis af te dwingen die vervolgens in het strafproces wordt of zou kunnen worden gebruikt. Voorts wordt in de rapporten en nieuwsberichten gewezen op de slechte detentieomstandigheden die zouden kunnen leiden tot een situatie strijdig met artikelen 2 en/of 3 EVRM.
De rechtbank acht deze, deels gedateerde, rapporten en berichtgeving zorgelijk, nu door Marokko de uitlevering is gevraagd ter fine van strafvervolging en de opgeëiste persoon in Marokko hoogstwaarschijnlijk in detentie zal worden genomen. De rechtbank adviseert de Minister om zich over (de actuele situatie met betrekking tot) deze praktijken nader te laten informeren en de verkregen informatie mee te wegen bij het oordeel over het al dan niet inwilligen van het uitleveringsverzoek.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over onder andere de mensenrechtensituatie in Marokko en een beroep op het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon bij zijn in Nederland lopende strafzaak geen aanleiding om de Minister te adviseren de strafvervolging voor het feit waarvoor uitlevering naar Marokko wordt verzocht over te nemen dan wel daar een aanwijzing voor te geven. De rechtbank gaat er verder van uit – en dit is ook de verwachting die de officier van justitie ter zitting van 23 februari 2023 uitsprak – dat de opgeëiste persoon gedurende zijn Nederlandse strafzaak niet “tussendoor” naar Marokko zal worden uitgeleverd.
Dit advies is gegeven op 9 maart 2023 door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. A.M. Crouwel en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier.