- de dagvaarding - de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de verstekverlening tegen de niet verschenen [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is op 1 oktober 2023 in dienst getreden bij [gedaagde] voor de duur van 6 maanden in de functie van commercieel medewerker binnendienst tegen een netto salaris van € 2.250,00.
2.2.
Op 14 februari 2024 heeft [eiser] namens [gedaagde] aangifte gedaan van diefstal onder bedreiging van geweld.
In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer:
“Goederen die weggenomen zijn:
(…)
- Achtduizend euro (8000) (…) deze achtduizend euro behoort geheel toe aan mijn werkgever [werkgever] .
(…)
Ik ben na de beroving direct naar mijn werk gerend. (…) Ik heb op mijn werk direct mijn werkgever [werkgever] gebeld. [werkgever] is momenteel in […] . [werkgever] zei tegen mij dat ik maar moest kijken hoe ik het geld terug kon betalen. (…)
Op 29 januari 2024 heb ik de de achtduizend euro (8000) ontvangen van een klant en op verzoek van mijn werkgever [werkgever] thuis bewaard. Ik had de achtduizend euro (8000) op 14 februari 2024 bij mij omdat werkgever op 15 februari 2024 terugkomt uit […] . Ik moet het geld dan aan hem overhandigen.”
2.3.
[gedaagde] heeft het salaris vanaf de maand februari 2024 onbetaald gelaten.
3 Het geschil en de beoordeling
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot:
I. betaling van het netto salaris over februari 2024 van € 2.250,00, alsmede tot tijdige loonbetaling tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
II. het verstrekken van loonstroken vanaf de periode oktober 2023 binnen 3 dagen na dit vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan;
III. het verstrekken van de jaaropgave van 2023 binnen 3 dagen na dit vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan;
IV. betaling van de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris van februari 2024;
V. betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] gehouden is tot betaling van het overeengekomen loon. [gedaagde] verwijt [eiser] dat hij een bedrag van € 8.000,00 kwijt is geraakt. Vlak voor de kerst heeft een klant op kantoor een bedrag van € 8.000,00 betaald. De directeur van [gedaagde] , de heer [werkgever] , heeft [eiser] geïnstrueerd dit bedrag mee naar huis te nemen. [werkgever] was op vakantie. [eiser] heeft het bedrag thuis bewaard en op of omstreeks 12 februari 2024 de opdracht gekregen om dat bedrag de andere dag over te dragen aan de heer [A] op kantoor van [gedaagde] . Op weg van huis naar kantoor is [eiser] overvallen en heeft hij onder bedreiging van een mes zijn telefoon en alle andere zaken moeten afgeven aan de overvallers. [eiser] heeft daarna van [gedaagde] geen salarisbetalingen meer ontvangen.
3.3.
Het is de kantonrechter genoegzaam gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
3.4.
[gedaagde] is ter zitting niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
3.5.
Bij gebreke van verweer daartegen en op basis van de door [eiser] overgelegde stukken moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] . Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat [gedaagde] het salaris vanaf februari 2024 niet meer aan [eiser] heeft voldaan. [gedaagde] is daartoe wel gehouden.
3.6.
De vorderingen van [eiser] komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering ten aanzien van het loon over februari 2024 ad € 2.250,00 netto, de vordering tot tijdige loonbetalingen en de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging is dan ook toewijsbaar, zij het dat de kantonrechter aanleiding ziet om de wettelijke verhoging over de maand februari 2024 te matigen tot 20%.
3.7.
[gedaagde] is verplicht loonspecificaties te verstrekken. De vordering ten aanzien van de afgifte van de loonstroken zal dan ook worden toegewezen. Dat geldt eveneens voor de gevorderde jaaropgave 2023. Dit alles zal [eiser] moeten doen binnen veertien dagen na heden op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiser] . Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
3.9.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
€
87,00
- salaris gemachtigde
€
543,00
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
765,00
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.250,00 netto aan loon voor de maand februari 2024, alsmede tot tijdige betaling van het verdere loon vanaf maart 2024 tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 20% over het loon van de maand februari 2024,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] binnen veertien dagen na heden over te gaan tot afgifte van de loonstroken vanaf de periode oktober 2023 en de jaaropgave van 2023, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met dien verstande dat [gedaagde] maximaal een bedrag van € 5.000,00 aan dwangsommen zal kunnen verbeuren,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: