4.2.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tijdig ingediend.
Ontslag op staande voet
4.3. De kantonrechter stelt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet het volgende voorop. Het ontslag op staande voet is een uiterst middel dat slechts mag worden gegeven als van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem kunnen hebben.
4.4.
Volgens het e-mailbericht dat [verzoekster] op 17 maart 2024 heeft ontvangen, ligt aan het ontslag op staande voet ten grondslag diefstal, werkweigering, bedreiging en directie sextortion. Uit het e-mailbericht volgt dat [verweerster] zich blijkbaar op het standpunt stelt dat sprake is van meerdere, samengestelde, dringende redenen. De daarbij gebruikelijke formulering dat “de genoemde feiten en omstandigheden ieder op zichzelf en in onderlinge samenhang een dringende reden vormen voor het ontslag op staande voet” ontbreekt echter. Dit betekent dat als één van de aan [verzoekster] verweten gedragingen vervolgens niet komt vast te staan, maar de overige wel, de kans groter wordt dat het ontslag op staande voet niet in stand kan blijven. Daarbij komt dat in het e-mailbericht de aangevoerde redenen verder in het geheel niet onderbouwd zijn en [verzoekster] is hierop ook niet gehoord door [verweerster] .
4.5.
[verweerster] heeft nadien, op 9 april 2024 in een e-mail aan de gemachtigde van [verzoekster] schermafdrukken overgelegd van Whats-app-berichten die hij met [verzoekster] in de Turkse taal heeft gewisseld. [verweerster] heeft daarbij een vertaling van deze berichten gegeven en toegelicht waarom dit volgens haar een dringende reden vormt voor het ontslag. [verweerster] heeft in haar e-mail van 9 april 2024 onder meer het volgende geschreven:
“(..)
16 maart 2024 om 23.09 als je niet doet word ik boos, dan knip ik je zie ( bijlage 2) [verzoekster] . met andere woorden ik knip je lul.
16 maart 2024 om 23:11 Als [D (voornaam)] was had je gelijk gekocht,
zij krijgt meer aandacht dan ik,
ik ga ook als [D (voornaam)] doen,
ga je kopen zeg ik?( [verzoekster] zie bijlage 4)
16 maart 2024 om 23:35 wacht ik ga doen oke.( [B] ) zie bijlage 4)
Hier bedrijgt zij mij ik ga ook doen wat [D (voornaam)] hebt gedaan .het is een oude medewerker die in problemen gezet met niet uitvoeren van werk.
(..)
17 maart 2024 om 11:06 waarom moet ik dit doen voor jou? ik heb ook iets anders te doen, het is weekend,ik ben zat,ik wil niet naar [locatie] later. ik ga zo niet werken hoor wat denk jij?? ( [verzoekster] ) zie bijlage 5)
(..)
17 maart 11:30 mij maakt niet uit als je auto wil hallen of niet is niet mij probleem .je maakt mij niet blij nergens wat denk je dat ik van gister ben?( [verzoekster] )
ik poep jullie mond. zij hoort thuis blijven, zij gebruikt jou auto als prive,(zie bijlage 6 [verzoekster] )
4.6.
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift gemotiveerd betwist dat er sprake is geweest van werkweigering, diefstal, bedreiging en afpersing door haar. Over de gestelde werkweigering heeft [verzoekster] toegelicht dat zij na een volledige werkweek en het extra werken op zaterdag, niet nog een dag, op zondag 17 maart 2024, wilde werken, terwijl zij nog helemaal geen salaris had ontvangen. Verder is de vertaling van de Whatsapp-berichten in de e-mail van
9 april 2024 volgens [verzoekster] een geheel eigen vertaling van [verweerster] , waarbij dingen onjuist worden weergegeven en ingevuld. [verweerster] heeft zich vervolgens niet verweerd.
4.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de door [verweerster] op 17 maart 2024 aangevoerde redenen naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende zijn om het gegeven ontslag op staande voet te kunnen rechtvaardigen. De conclusie is dan ook dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. De verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, zal daarom worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.8. Artikel 7:681 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen óf op zijn verzoek aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoekster] heeft verzocht haar een billijke vergoeding toe te kennen van € 5.000,00 bruto.
4.9.
Omdat de arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, waarmee de ernstige verwijtbaarheid van [verweerster] is gegeven, heeft [verzoekster] op grond van artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a BW in beginsel recht op een billijke vergoeding. Bij het bepalen van de omvang van die vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, met inachtneming van de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) genoemde gezichtspunten. Het gaat er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, waarbij rekening kan worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter.
4.10.
[verzoekster] voert aan dat [verweerster] een ernstig verwijt gemaakt kan worden gemaakt van het feit dat zij ten onrechte zeer zware beschuldigingen tegenover [verzoekster] heeft geuit. Zij is daardoor zeer van slag. [verweerster] heeft [verzoekster] bewust beschadigd en dit is bekend bij haar collega’s en ook potentiële werkgevers. Vanwege het korte dienstverband is de transitievergoeding gering en is volgens [verzoekster] een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto op z’n plaats. [verweerster] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hiertegen geen verweer gevoerd. Gelet op de handelwijze van [verweerster] , in het bijzonder de ernst van de onvoldoende onderbouwde beschuldigingen en het feit dat zij onweersproken nimmer loon aan [verzoekster] heeft voldaan, zal de kantonrechter de niet weersproken billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto toewijzen. Ook over het bedrag van de billijke vergoeding zal zoals verzocht de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van betekening van deze beschikking.
Transitievergoeding
4.11. [verzoekster] heeft op grond van artikel 7:673 BW vanwege de opzegging van de arbeidsovereenkomst recht op de wettelijke transitievergoeding. Omdat tegen de hoogte van het gevorderde bedrag van € 75,30 bruto geen verweer is gevoerd, zal de kantonrechter dat bedrag toewijzen aan transitievergoeding. De wettelijke rente zal worden toegewezen conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, met ingang van 17 april 2024.
Gefixeerde schadevergoeding
4.12. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] onterecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. Tegen het door [verzoekster] gevorderde bedrag van € 2.580,30 bruto, inclusief vakantietoeslag, over de periode van 17 maart 2024 tot 1 mei 2024, heeft [verweerster] geen verweer gevoerd. De verzochte veroordeling tot betaling van € 2.580,30 bruto wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn zal dan ook worden toegewezen. De hierover verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, met ingang van 17 maart 2024.
Achterstallig salaris
4.13. [verzoekster] heeft verzocht [verweerster] te veroordelen haar het achterstallig salaris te betalen over de periode van 1 februari 2024 tot en met 16 maart 2024, van € 1.610,09 bruto per maand, € 2.441,10 over deze gehele periode, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. [verweerster] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter het gevorderde achterstallig salaris over de periode van 1 februari 2024 tot en met 16 maart 2024, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, zal toewijzen.
Wettelijke verhoging
4.14. Nu [verweerster] geen verweer heeft gevoerd, staat vast dat [verweerster] het aan [verzoekster] toekomende achterstallige loon over de periode van 1 februari 2024 tot 17 maart 2024 niet tijdig heeft betaald. [verweerster] is daarom de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. De kantonrechter is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding kunnen geven om de wettelijke verhoging te matigen tot een lager percentage.
Opgebouwde, niet opgenomen vakantiedagen
4.15. [verzoekster] stelt dat zij tijdens het dienstverband geen vakantiedagen heeft opgenomen. Zij heeft daarom verzocht [verweerster] te veroordelen de opgebouwde, niet genoten vakantiedagen aan haar uit te keren. [verweerster] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter dit verzoek zal toewijzen.
Wettelijke rente
4.16. De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig salaris en het loon voor de opgebouwde en niet opgenomen vakantiedagen zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
Overuren
4.17. [verzoekster] heeft verzocht om [verweerster] te veroordelen om aan haar de vergoeding te betalen voor de overuren die zij heeft gewerkt. [verzoekster] heeft echter niet gesteld hoeveel overuren zij heeft gewerkt. Daarom zal de kantonrechter dit verzoek, dat te onbepaald is, afwijzen.
Bijdrage opleidingskosten
4.18. [verzoekster] stelt dat [verweerster] had toegezegd een bijdrage van € 2.500,00 te betalen voor haar opleiding. Een dergelijke toezegging blijkt echter niet uit de door [verzoekster] overgelegde (leer-)arbeidsovereenkomsten. [verzoekster] heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat [verweerster] deze toezegging heeft gedaan. Het verzoek om veroordeling van [verweerster] tot betaling van een bijdrage voor de opleiding is daarmee niet onderbouwd, zodat de kantonrechter dit verzoek zal afwijzen.
Specificaties
4.19. Het verzoek om veroordeling van [verweerster] op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 voor elke dag tot een maximum van € 5.000,00 dat zij binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking in gebreke blijft met afgifte van de specificaties van de toe te wijzen betalingen, is niet weersproken en zal worden toegewezen.
Concurrentie- en relatiebeding
4.20.
[verzoekster] heeft verzocht voor recht te verklaren dat het met [verweerster] overeengekomen non-concurrentie- en relatiebeding is vervallen, vanwege het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerster] en het korte dienstverband. De kantonrechter zal dit verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
4.21.
[verzoekster] heeft verzocht [verweerster] te veroordelen de wettelijke premies voor onder andere WW, WIA en WAO af te dragen van het begin tot het einde van het dienstverband. [verweerster] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal dit verzoek daarom toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.22.
[verzoekster] verzoekt betaling van een bedrag van € 366,17 exclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing stelt [verzoekster] dat namens haar herhaalde malen, zowel schriftelijk als telefonisch, is getracht betaling te verkrijgen van het door [verweerster] verschuldigde. [verweerster] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat [verzoekster] in redelijkheid kosten heeft gemaakt om haar salaris betaald te krijgen. Het verzochte bedrag komt overeen met het tarief op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag van € 366,17 exclusief BTW zal daarom worden toegewezen zoals is verzocht.
Proceskosten
4.23. [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 765,00, bestaande uit € 543,00 aan salaris gemachtigde, € 135,00 aan nakosten en € 87,00 aan griffierecht. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.24. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.