1 [eiser sub 1] (KAVEL [nummeraanduiding 1] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiseres sub 2] (KAVEL [nummeraanduiding 1] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
3. [eiser sub 3] (KAVEL [nummeraanduiding 2] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
4. [eiser sub 4] (KAVEL [nummeraanduiding 3] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
5. [eiseres sub 5] (KAVEL [nummeraanduiding 3] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
6. [eiseres sub 6] (KAVEL [nummeraanduiding 4] ),
wonende te [woonplaats 3] ,
7. [eisers sub 7] (KAVEL [nummeraanduiding 5] ),
wonende te [woonplaats 4] ,
8. [eiser sub 8] (KAVEL [nummeraanduiding 6] ),
wonende te [woonplaats 5] ,
9. [eiseres sub 9] (KAVEL [nummeraanduiding 6] ),
wonende te [woonplaats 5] ,
10. [eiser sub 10] (KAVEL [nummeraanduiding 7] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
11. [eiseres sub 11] (KAVEL [nummeraanduiding 7] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
12. [eiser sub 12] (KAVEL [nummeraanduiding 8] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
13. [eiseres sub 13] (KAVEL [nummeraanduiding 8] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
14. [eiser sub 14] (KAVEL [nummeraanduiding 9] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
15. [eiser sub 15] (KAVEL [nummeraanduiding 10] ),
wonende te [woonplaats 6] ,
16. [eiseres sub 16] (KAVEL [nummeraanduiding 10] ),
wonende te [woonplaats 6] ,
17. [eiser sub 17] (KAVEL [nummeraanduiding 11] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
18. [eiseres sub 18] (KAVEL [nummeraanduiding 11] ),
wonende te [woonplaats 1] ,
19. [eiser sub 19] (KAVEL [nummeraanduiding 12] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
20. [eiseres sub 20] (KAVEL [nummeraanduiding 12] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
21. [eiser sub 21] (KAVEL [nummeraanduiding 13] ),
wonende te [woonplaats 7] ,
22. [eiseres sub 22] (KAVEL [nummeraanduiding 13] ),
wonende te [woonplaats 8] ,
23. [eiser sub 23] (KAVEL [nummeraanduiding 14] ),
wonende te [woonplaats 6] ,
24. [eiser sub 24] (KAVEL [nummeraanduiding 15] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
25. [eiseres sub 25] (KAVEL [nummeraanduiding 15] ),
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
hierna te noemen: de Kaveleigenaren,
advocaat mr. K.M. Kole te Arnhem,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagden,
,
advocaat mr. T.J. van Veen te Ede.
4 De beoordeling
4.1.
De Kaveleigenaren hebben hun eis ter zitting gewijzigd, in zoverre, dat zij hun vorderingen ten opzichte van [gedaagde sub 1] hebben ingetrokken. De Kaveleigenaren waren in de veronderstelling dat [gedaagde sub 1] nog een kavel op het Recreatiepark had waaronder het elektriciteitsnet lag. Om die reden hadden zij hun vordering (tot medewerking aan realisatie van een eigen gas- en elektriciteitsaansluiting) ook aan [gedaagde sub 1] gericht. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] toegelicht dat hij die kavel(s) verkocht heeft, zodat hij geen eigenaar meer is van de grond waaronder het recreatienet ligt. De Kaveleigenaren hebben dan ook geen belang meer bij een vordering tegen [gedaagde sub 1] .
4.2.
De centrale vraag is of artikel 4 en artikel 7 uit de leveringsaktes op grond waarvan de Kaveleigenaren verplicht zijn om gas, water en elektriciteit af te nemen van [gedaagde sub 1] nietig is. De rechtbank is van oordeel dat deze verplichting nietig is wegens strijd met artikel 95a (vergunning energieleverancier), 10 lid 9 (aanwijzen netbeheerder) en 86g Elektriciteitswet (vrije leverancierskeuze) respectievelijk artikel 43, 2 lid 8 en 66f Gaswet. De rechtbank zal dit oordeel hieronder motiveren.
Geen vergunning energielevering
4.3.
Uit artikel 95a Elektriciteitswet en artikel 43 Gaswet volgt dat het verboden is om zonder vergunning van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: de ACM) elektriciteit en gas te leveren aan zogenaamde kleinverbruikers. Kleinverbruikers zijn consumenten of zakelijke afnemers met een elektriciteitsaansluiting van maximaal 3 x 80A en een gasaansluiting met een maximale capaciteit van 40m3 (n) per uur. Tussen partijen is niet in geschil dat de Kaveleigenaren worden aangemerkt als kleinverbruikers. Ook staat niet ter discussie dat [gedaagde sub 1] de energieleverancier is. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde sub 1] voor het uitvoeren van deze taak niet beschikt over de wettelijk vereiste vergunning. Het is ook niet gesteld of gebleken dat er sprake is van een van de uitzonderingssituaties in artikel 95a Elektriciteitswet of artikel 43 lid 2 Gaswet, waarbij er zonder vergunning energie mag worden geleverd.
Geen ontheffing verplichting aanwijzen netbeheerder
4.4.
De eigenaar van een ander (elektriciteits- of gas)net dan het landelijk (hoogspannings- of gas)net, is daarnaast verplicht tot het aanwijzen van een netbeheerder voor dat net (Artikel 10 lid 9 Elektriciteitswet en artikel 2 lid 8 Gaswet). Op grond van artikel 15 lid 2 Elektriciteitswet en artikel 2a lid 2 Gaswet kan er een ontheffing verleend worden voor die verplichting, tenzij het net huishoudelijk eindafnemers van elektriciteit voorziet. De Kaveleigenaren kwalificeren als huishoudelijke eindafnemers, zodat [gedaagde sub 1] niet in aanmerking komt voor een ontheffing.
4.5.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] in strijd handelt met de Elektriciteitswet en Gaswet door geen netbeheerder aan te wijzen en zonder vergunning energie te leveren aan de Kaveleigenaren.
4.6.
In artikel 86g Elektriciteitswet en in artikel 66f Gaswet is bepaald dat iedere verbruiker van elektriciteit en gas keuzevrijheid van leverancier heeft. Om vrije leverancierskeuze mogelijk te maken is een netbeheerder verplicht om op grond van artikel 20 richtlijn nr. 2003/54/EG (Tweede Elektriciteitsrichtlijn) derdentoegang op het net mogelijk te maken. Ook kleine particuliere netten moeten voldoen aan dit beginsel. Dat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaald in het Citiworks-arrest van 22 mei 2008. Het Hof overwoog dat ook kleine particuliere netten distributienetten zijn in de zin van de Tweede Elektriciteitsrichtlijn1.
4.7.
De afnameverplichting (artikel 4 van de leveringsakte) en het kettingbeding (artikel 7 van de leveringsakte) dwingen de Kaveleigenaren ertoe om afstand te doen van de keuzevrijheid voor een energieleverancier. Dat is in strijd is met de vrije leverancierskeuze als bepaald in artikel 86g Elektriciteitswet en in artikel 66f Gaswet.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de verplichting om te allen tijde gas, water en elektriciteit van [gedaagde sub 1] af te nemen nietigheid oplevert in de zin van artikel 3:40 lid 1 BW. Op grond van artikel 3:40 lid 1 BW is een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, nietig. Dit betekent dat een overeenkomst of een daarin opgenomen beding nietig is als de overeenkomst dan wel dat beding verplicht tot een prestatie die in strijd komt met de goede zeden of openbare orde. Artikel 4 (afnameverplichting) en artikel 7 (kettingbeding) uit de leveringsaktes verplichten tot zo’n prestatie, omdat de Kaveleigenaren via deze verplichtingen gedwongen worden om energie af te nemen van een partij die niet beschikt over de benodigde vergunningen. De ratio van het vergunningstelsel is juist om via een vergunning de veiligheid en stabiliteit van het netwerk te optimaliseren, de vrije leverancierskeuze voor de kleinverbruikers te garanderen en de kleinverbruikers te beschermen, door eisen te stellen aan energieleveranciers wat betreft bijvoorbeeld betrouwbaarheid van levering, redelijke tarieven en voorwaarden, deugdelijke administratie, transparantie en correct georganiseerde klachtenafhandeling. Die mate van consumentenbescherming, transparantie en derdentoegang kan [gedaagde sub 1] niet garanderen. Bovendien staan de aangewezen netbeheerders, in tegenstelling tot [gedaagde sub 1] , onder toezicht van de ACM.
4.9.
Daarnaast vindt de rechtbank het ook van belang dat de beperking van de vrijheid in de keuze voor een energieleverancier niet alleen geldt in de verhouding tussen [gedaagde sub 1] en de Kaveleigenaren, maar ook voor de rechtsopvolgers van de Kaveleigenaren. Die beperking moet immers bij wijze van kettingbeding (artikel 7 van de leveringsakte) door de huidige Kaveleigenaren worden doorgegeven aan zijn rechtsopvolger(s) (en die rechtsopvolger zou dat op zijn beurt ook weer moeten doen). Daardoor zullen de opvolgende kopers van de kavels de eigendom daarvan niet kunnen verkrijgen zonder bij voorbaat afstand te doen van het recht op vrije keuze van energieleverancier.
Beroep op het gedoogbeleid slaagt niet
4.10.
[gedaagde sub 1] voert als verweer aan dat met de energielevering via het recreatienet aan de Kaveleigenaren geen sprake is van een zodanige inbreuk op een fundamenteel recht dat het in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Volgens [gedaagde sub 1] is energielevering via het recreatienet met daaraan gekoppeld de afnameverplichting uit artikel 4 van de leveringsakte volstrekt gebruikelijk, niet alleen bij [gedaagde sub 1] , maar op alle recreatieparken in Nederland. Die situatie wordt al jarenlang door het ministerie van Economische Zaken gedoogd. Ook de notaris die de leveringsakten opstelde wist dat. [gedaagde sub 1] heeft immers op zijn advies de afnameverplichting en het kettingbeding in de leveringsakten opgenomen. Dat de situatie al jarenlang wordt gedoogd, leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat deze ook legitiem is. Het standpunt van [gedaagde sub 1] dat het recht op vrije leverancierskeuze geen fundamenteel recht is, omdat er geen sanctie aan is gekoppeld, volgt de rechtbank ook niet. De vrije leverancierskeuze dient het algemeen belang namelijk zodanig, dat overeenkomsten die in strijd met die bepaling zijn, nietig zijn.
Beroep op overmacht slaagt niet
4.11.
[gedaagde sub 1] doet ook een beroep op overmacht, omdat energielevering via het recreatienet jarenlang de enige mogelijkheid was. Volgens [gedaagde sub 1] was netbeheerder Liander in het verleden namelijk niet bereid om een (gas- en elektriciteits)net op het Recreatiepark aan te leggen of om het bestaande recreatienet over te nemen, zodat de Kaveleigenaren geen eigen gas- en elektriciteitsaansluiting op het landelijke energienet konden krijgen. De Kaveleigenaren betwisten dat.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat Liander daartoe niet bereid was. [gedaagde sub 1] heeft geen communicatie met Liander overgelegd waaruit blijkt dat zij dat standpunt inneemt. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] bovendien toegelicht dat zij dat zo heeft begrepen van de brancheorganisatie voor recreatieparken (‘Recron’), die dit aan haar leden communiceerde. [gedaagde sub 1] heeft Liander niet (eerder) verzocht om aansluiting van de kavels op het landelijke net te realiseren. Het is dan ook geen gegeven dat Liander die medewerking zou hebben geweigerd. Daar komt bij dat de bereidwilligheid nu kennelijk wel aanwezig is bij Liander, terwijl de situatie niet veranderd is. Het is dan ook niet ondenkbaar dat Liander eerder ook bereid was het net op het Recreatiepark over te nemen of aan te leggen, als dat haar verzocht zou zijn. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [gedaagde sub 1] op overmacht niet.
4.13.
Op grond van het bovenstaande moet dan ook worden geconcludeerd dat artikel 4 (afnameverplichting) en artikel 7 (kettingbeding) uit de leveringsaktes, gelet op de strekking, in strijd zijn met de openbare orde. Op grond van artikel 3:40 lid 1 BW is het beding dan ook nietig. [gedaagde sub 1] dient als netbeheerder te zorgen dat de Kaveleigenaren vrij zijn een andere energieleverancier te kiezen. De daarop gerichte primaire vordering wordt dan ook toegewezen. Ook de vordering tot registratie van de nietigheid van artikel 4 en 7 uit de leveringsaktes in de openbare registers is toewijsbaar.
Bevel tot medewerking wordt toegewezen
4.14.
De Kaveleigenaren vorderen ook een bevel tot medewerking van [gedaagde sub 1] ten behoeve van de realisatie van een gas- en elektriciteitsnet op het Recreatiepark. Die vordering is toewijsbaar, met uitzondering van de verplichting om overeenstemming te bereiken met Liander over de verkoop van een gedeelte van het perceel voor de plaatsing van een transformatorstation. [gedaagde sub 1] heeft namelijk al toegezegd dat zij bereid is om mee te werken aan de verkoop van een gedeelte van de grond en dat zij ook al in gesprek is met Liander daarover. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [gedaagde sub 1] wordt beperkt in haar contractsvrijheid als zij wordt gedwongen overeenstemming te bereiken met Liander.
Geen schadevergoeding kosten nieuwe elektriciteits- en gasaansluitingen
4.15.
De Kaveleigenaren vorderen ook betaling van de kosten die Liander (alvast) bij hen in rekening heeft gebracht voor het aanleggen van nieuwe gas- en elektriciteitsaansluitingen op het net van Liander. Die kosten zijn volgens de Kaveleigenaren een direct gevolg van het feit dat [gedaagde sub 1] niet in overeenstemming met de dwingendrechtelijke bepalingen uit de Elektriciteitswet en Gaswet heeft gehandeld. [gedaagde sub 1] heeft daarmee onrechtmatig gehandeld ten opzichte van de Kaveleigenaren, althans, is ten opzichte van hen toerekenbaar tekortgeschoten, aldus de Kaveleigenaren. De schade die daaruit voortvloeit komt volgens de Kaveleigenaren voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor de aansluiting bedragen € 2.136,74 per Kaveleigenaar, in totaal komt dat neer op een schadebedrag van€ 51.281,76.
4.16.
[gedaagde sub 1] is het daar niet mee eens en stelt dat het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade ontbreekt. [gedaagde sub 1] stelt dat de kavels tegen de afgesproken koopprijs aan de Kaveleigenaren zijn verkocht onder de voorwaarde dat energielevering zou plaatsvinden op basis van artikel 4 uit de leveringsaktes. Zou destijds besloten zijn dat de Kaveleigenaren een eigen aansluiting zouden krijgen, dan zouden de kosten voor die aansluiting ook voor hun rekening zijn gekomen. Dat hebben de Kaveleigenaren niet betwist. Dat betekent dat de Kaveleigenaren hoe dan ook de aansluitkosten hadden moeten betalen, ook in het geval dat artikel 4 en artikel 7 niet waren opgenomen in de leveringsaktes. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van [gedaagde sub 1] dat het causaal verband tussen de tekortkoming/onrechtmatige daad en de schade ontbreekt. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van € 51.281,76 afwijzen.
[gedaagde sub 1] moet energie doorleveren aan de Kaveleigenaren tegen marktconforme tarieven
4.17.
De rechtbank zal [gedaagde sub 1] bevelen om de levering van gas en elektriciteit voort te zetten vanaf de dag van het vonnis tot aan het moment dat Liander de gas- en elektriciteitsaansluiting ten behoeve van de afzonderlijke Kaveleigenaren heeft gerealiseerd. [gedaagde sub 1] heeft overigens ook toegezegd dat zij gas en elektriciteit zal doorleveren (als de gebruikers daarvoor betalen).
4.18.
De Kaveleigenaren vorderen ook dat [gedaagde sub 1] maximaal het gemiddelde elektriciteitstarief respectievelijk gastarief voor consumenten zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), met inbegrip van de vermindering energiebelasting voor elektriciteit in rekening zal brengen aan de Kaveleigenaren. Volgens [gedaagde sub 1] hebben de Kaveleigenaren geen belang bij deze vordering, omdat [gedaagde sub 1] al marktconforme prijzen hanteert op grond van artikel 4 van de leveringsaktes. Artikel 4 is echter nietig, zodat de grondslag voor het berekenen van het energietarief ontbreekt. Voor de uitvoerbaarheid van het bevel acht de rechtbank het echter praktisch dat [gedaagde sub 1] energie kan doorleveren op de wijze zoals het tot nu toe gebeurde. Het is niet gesteld of gebleken dat de marktconforme prijzen die [gedaagde sub 1] hanteert afwijken van de tarieven die het CBS rekent. De rechtbank zal de vordering van de Kaveleigenaren toewijzen, met bepaling dat [gedaagde sub 1] marktconforme tarieven berekent, op de wijze zoals dat tot nu toe gebeurde.
De dubbele netbeheerkosten
4.19.
Op grond van artikel 4 lid 2 van de leveringsaktes heeft [gedaagde sub 1] steeds de marktconforme tarieven voor energiekosten aan de Kaveleigenaren in rekening gebracht. Dat zijn de kosten die een energieleverancier aan een individuele particulier/consument in rekening brengt, ook wel het kleinverbruik tarief. Die kosten bestaan uit de leveringskosten (vast en variabel) en de netbeheerkosten. Daarnaast brengt [gedaagde sub 1] de netbeheerkosten voor het recreatienet van € 26,- (prijspeil 2000) per maand bij de Kaveleigenaren in rekening (artikel 4 lid 3 uit de leveringsaktes). De Kaveleigenaren noemen die kosten ‘dubbele netbeheerkosten’. Zij vorderen terugbetaling van die ‘dubbele netbeheerkosten’ op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW)
4.20.
Doordat artikel 4 van de leveringsakte een nietig beding is, hebben de Kaveleigenaren zonder rechtsgrond deze ‘dubbele netbeheerkosten’ betaald. In beginsel hebben de Kaveleigenaren de ‘dubbele netbeheerkosten’ dan ook onverschuldigd betaald aan [gedaagde sub 1] . Daar staat tegenover dat [gedaagde sub 1] vanaf het begin de energielevering aan de Kaveleigenaren gefaciliteerd heeft. Daarvoor heeft zij kosten moeten maken. Die kosten bestaan ten eerste uit het bedrag dat [gedaagde sub 1] betaalt aan de energieleverancier, voor levering van de energie tot aan het centrale punt op het Recreatiepark. Het Recreatiepark heeft een gas- en elektriciteitsaansluiting voor grootverbruik. [gedaagde sub 1] betaalt daarom aan de energieleverancier het tarief voor grootverbruik. [gedaagde sub 1] maakt daarnaast kosten voor het in stand houden van het recreatienet. Het is naar het oordeel van de rechtbank terecht dat [gedaagde sub 1] daarvoor een vergoeding krijgt. [gedaagde sub 1] heeft als tegenprestatie immers een dienst geleverd aan de Kaveleigenaren. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] daadwerkelijk kosten gemaakt, zowel bij de overname van het recreatiepark voor onder andere de aanleg van het recreatienet als voor het beheer van het recreatienet. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat áls [gedaagde sub 1] in aanmerking zou komen voor een ontheffing voor het aanwijzen van een netbeheerder van het recreatienet, zij als eigenaar van dat systeem een kostenberekening had moeten presenteren voor de kosten van aanleg en onderhoud van dat systeem van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag voor ontheffing (artikel 15 Elektriciteitswet). Omdat [gedaagde sub 1] geen specificatie van die kosten heeft overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen wat de hoogte ervan is. [gedaagde sub 1] wordt daarom in de gelegenheid gesteld om (in lijn met artikel 15 Elektriciteitswet) een inschatting te geven van de kosten die zij heeft gemaakt in het voorgaande kalenderjaar in verband met de aanleg en het beheer van het recreatienet.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde sub 1] op verjaring niet opgaat. Uit artikel 3:309 BW volgt dat een verjaring van een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling gaat lopen vanaf het moment dat een schuldeiser daadwerkelijk bekend is met de vordering en de schuldenaar. In het geval van betalingen op grond van een nietige (bepaling in een) overeenkomst, geldt dat de termijn gaat lopen vanaf het moment dat de schuldeiser bekend is met de nietigheid.
4.22.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.