4 De beoordeling
In conventie en reconventie
4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en de vorderingen van [gedaagde 2] zal de rechtbank deze samen behandelen.
De executele is geëindigd
4.2.
Voordat de rechtbank de vorderingen van [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde 2] inhoudelijk gaat bespreken is het van belang om vast te stellen of [gedaagde 1] nog als executeur betrokken moet zijn in deze procedure. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde 1] nog executeur is. Dit is van belang voor de vraag of [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ontvankelijk zijn in hun vorderingen, aangezien de executeur de erfgenamen privatief vertegenwoordigt gedurende zijn beheer (artikel 4:145 lid 2 BW). [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben ook een aantal vorderingen mede tegen [gedaagde 1] als executeur ingesteld.
4.3.
De rechtbank is het met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] eens dat de executele is geëindigd, omdat [gedaagde 1] haar taak als executeur heeft volbracht en ook al rekening en verantwoording heeft afgelegd. De rechtbank volgt [gedaagde 2] niet in haar standpunt dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het vaststellen van de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het kader van de wettelijke verdeling, behoren tot de taak van [gedaagde 1] als executeur. Haar werkzaamheden bestaan volgens art. 4:144 lid 1 BW en het testament uit het beheren van de goederen van de nalatenschap en het voldoen van de schulden van de nalatenschap die tijdens haar beheer uit die goederen moeten worden voldaan. Het afwikkelen van de huwelijksgemeenschap behoort niet tot het beheer als hier bedoeld, omdat het naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gezien als een handeling die nodig is voor de normale exploitatie van de nalatenschap (vgl. rechtbank Den Haag 31 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3218). Het vaststellen van de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op grond van de wettelijke verdeling is een aangelegenheid tussen [gedaagde 2] , [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , waarbij de executeur geen rol heeft. Deze vorderingen zijn immers geen schulden van de nalatenschap maar schulden van [gedaagde 2] .
Dit betekent dat [gedaagde 1] haar werkzaamheden als executeur heeft voltooid. In artikel 4:149 lid 1 sub a BW staat dat de taak van de executeur eindigt op het moment dat hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid.
4.4.
Met het einde van de taak van de executeur eindigt niet automatisch ook het beheer van de executeur. Hiervoor moet de executeur de goederen ter beschikking stellen van de erfgenamen. In de praktijk geschiedt dit vaak door een kennisgeving aan de erfgenamen dat de executeur zijn werkzaamheden als geëindigd beschouwt (Asser/Perrick 4 2021/703). [gedaagde 1] heeft de erfgenamen ervan op de hoogte gesteld dat zij haar werkzaamheden als beëindigd beschouwt.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verweer van [gedaagde 1] niet zal betrekken bij de verdere beoordeling van het geschil. Wanneer hierna over ‘partijen’ wordt gesproken, worden dan ook [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde 2] bedoeld. Voor zover [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderingen tegen [gedaagde 1] hebben ingesteld zijn zij daarin niet ontvankelijk.
[eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde 2] zijn de erfgenamen van erflater
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op grond van het testament van erflater samen met [gedaagde 2] erfgenaam zijn en dat de wettelijke verdeling van toepassing is. Omdat in het testament van erflater géén erfstelling is opgenomen bepaalt de wet namelijk wie de erfgenamen zijn van erflater. Artikel 4:10 lid 1 sub a BW wijst de echtgenoot van erflater samen met zijn kinderen aan als erfgenamen. Erflater en [gedaagde 2] waren op het moment van overlijden van erflater nog getrouwd. Verder bepaalt de wet dat de wettelijke verdeling geldt als een erflater komt te overlijden met achterlating van een echtgenoot en minstens een kind (art. 4:13 BW).
Hierna wordt uitgelegd waarom uitleg van het testament van erflater en het beroep van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op strijd met de redelijkheid en billijkheid, naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere uitkomst leidt.
Uitleg van het testament leidt niet tot andere uitkomst
4.7.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] leidt uitleg van het testament tot de conclusie dat erflater heeft bedoeld zijn kinderen tot zijn enig erfgenamen te benoemen. Er moet daarom een erfstelling ten gunste van hen worden gelezen in het testament.
4.8.
Bij de uitleg van een testament moet worden gelet op de verhoudingen die erflater in zijn uiterste wil wenste te regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (artikel 4:46 lid 1 BW).
4.9.
De rechtbank is het met [gedaagde 2] eens dat uit de wijze waarop het testament is opgesteld niet kan worden afgeleid dat erflater de bedoeling had zijn kinderen tot enig erfgenamen te benoemen. Anders dan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vinden, blijkt dit volgens de rechtbank niet uit de brief van de opvolgend notaris, mr. Gras. Hij schrijft over de totstandkoming van het testament het volgende:
"Uit de aantekeningen maak ik op dat zij uit elkaar aan het gaan waren; er was een
convenant in de maak, het ging over de waardering en verdeling van hun huis en
hypotheek en dus over de kinderen; over de zorg voor hen als ze beiden zouden
overlijden en over wie hun vermogen dan zou beheren of zou ontvangen als een
kind na hen zou overlijden: dan toch in elk geval niet de andere ouder. Allereerst
hield het testament een herroeping in van de oudere testamenten die zij op elkaar
hadden gemaakt. Zonder dat oude testament en omdat zij niet met elkaar gehuwd
waren, zou de wet hun kinderen aanwijzen als hun enige erfgenamen. Dat is toen
niet letterlijk bevestigd in het testament, maar was wel het rechtsgevolg van dat
moment. Ik haal uit de aantekeningen niet waarom dat niet letterlijk is
opgeschreven. Evengoed haal ik het ook niet uit de stukken dat ter sprake is
geweest hij tijdens het uitelkaar gaan met mevrouw [A] alvast heeft willen
regelen dat een nieuwe echtgenote alvast moest erven. Ik maak uit het dossier
vooral op dat ze een goede regeling voor de kinderen wilden maken; de achterlating
van de kinderen blijkt uit de wet, zij regelden zelf wie er voor de kinderen zou zorgen als ze beide zouden overlijden, wie er dan het vermogen zou beheren, wie de
nalatenschap namens de kinderen zou afwikkelen en dat er na overlijden niet
alsnog wat naar de partner zou gaan met wie de relatie juist was geëindigd. Het
testament is juist gemaakt om de partner rechten te ontnemen."
Uit de vormgeving van het testament en de brief van de notaris kan alleen worden opgemaakt dat erflater met zijn testament wilde voorzien in een aantal specifieke zaken naar aanleiding van het uit elkaar gaan met mevrouw [A] . Hij wilde ervoor zorgen dat mevrouw [A] niets meer uit zijn nalatenschap zou ontvangen, ook niet via een omweg. De meeste bepalingen uit het testament van erflater zijn hierop gericht. Zo heeft erflater een tweetrapsmaking verbonden aan de verkrijgingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Alles wat [eiseres sub 1] bij haar overlijden niet heeft opgemaakt van de nalatenschap van erflater komt toe aan [eiser sub 2] (en andersom). Deze tweetrapsmaking zou vervallen bij het overlijden van mevrouw [A] . Vanaf dat moment kon het vermogen van erflater niet meer via [eiseres sub 1] of [eiser sub 2] terecht komen bij mevrouw [A] . Dit wijst erop dat erflater wilde voorkomen dat mevrouw [A] (indirect) van hem zou erven. Dit volgt ook uit het feit dat erflater het ouderlijk vruchtgenot van mevrouw [A] heeft uitgesloten en de verkrijgingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] uit zijn nalatenschap onder testamentair bewind van zijn zus [gedaagde 1] heeft gesteld.
4.10.
Ook uit de verklaring van mevrouw [A] blijkt niet dat erflater [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] als enig erfgenaam wilde aanwijzen. Mevrouw [A] verklaart:
“De testamenten die [A] en [erflater] opstellen zijn hetzelfde. Alleen wijst [A] haar zus [B] aan als voogd/bewindvoerder en [erflater] zijn zus [gedaagde 1] . Alles ging in goed overleg en was vanuit beide partijen vooral gericht op het welzijn van de kinderen en dat zij zo min mogelijk mogen lijden onder de scheiding. In het testament staat een belangrijk punt bij 6 een uitsluitingsclausule die bewust is opgenomen.
(…)
Gezien de grote overwaarde op het huis aan de [adres 1] (€ 540.000) hebben [A] en [erflater] er door de uitsluitingsclausule bewust voor gekozen om een eventueel toekomstig partner van [A] of [erflater] hier niet in te laten delen. Dit kan gezien worden als potje voor de kinderen.”
Volgens mevrouw [A] wilde erflater er met de uitsluitingsclausule dus voor zorgen dat zijn vermogen niet bij een toekomstige echtgenoot terecht zou kunnen komen. Maar dat is niet de strekking van deze uitsluitingsclausule. De uitsluitingsclausule voorkomt dat het vermogen van een erflater terecht komt bij de echtgenoot van een erfgenaam. Het voorkomt niet dat zijn vermogen terecht komt bij zijn eigen echtgenoot. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat erflater de bedoeling had zijn echtgenoot uit te sluiten van zijn nalatenschap.
4.11.
De door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aangevoerde omstandigheden ten tijde van het opmaken van het testament maken dit niet anders. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben gewezen op het feit dat erflater al een relatie had met [gedaagde 2] en haar niet heeft vermeld als erfgenaam. Het was volgens hen duidelijk dat erflater wilde dat alles naar zijn kinderen zou gaan. In dat verband hebben zij gewezen op de verklaring van [gedaagde 1] . Erflater had veel contact met [gedaagde 1] toen hij bezig was met het opstellen van het testament, omdat hij haar tot voogd en executeur wilde benoemen. Zij verklaart:
“ [erflater] wilde vooral regelen dat zijn kinderen veilig en verzorgd zouden zijn indien hij zou overlijden. Dit heeft hij toen gedaan door bewind voering, voogdij en executeurschap te regelen voor de kinderen. [erflater] wilde dat al zijn geld naar zijn kinderen zou gaan.”
[gedaagde 1] verklaart dus dat erflater wilde dat alles naar zijn kinderen ging. Maar dat was op het moment van het opmaken van het testament ook de uitkomst van het testament. Erflater was toen nog niet getrouwd met [gedaagde 2] . Uit de verklaring van [gedaagde 1] blijkt echter niet wat erflater wenste te regelen als hij later (met wie dan ook) zou trouwen.
4.12.
Met dit testament heeft erflater het overige overgelaten aan de wet, zoals de gevolgen van het eventueel later sluiten van een huwelijk. Dit betekent dat een toekomstige echtgenote ook zou erven op grond van artikel 4:10 lid 1 sub a BW. Dit had hij kunnen voorkomen door daarover iets op te nemen in zijn testament, wat hij niet heeft gedaan. Nergens blijkt dus uit dat erflater dit wilde voorkomen, ook niet uit de verklaringen van [gedaagde 1] , mevrouw [A] of de opvolgend notaris.
4.13.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben nog gewezen op verschillende andere verklaringen van familie en vrienden die zien op de periode dat erflater en [gedaagde 2] in de echtscheidingsprocedure verwikkelend waren (zie uitgebreid 4.29 en verder). Voor zover uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat erflater dacht en ook wilde dat [gedaagde 2] niets meer uit zijn nalatenschap zou ontvangen toen de echtscheidingsprocedure aanhangig was, zegt dat niets over de bedoeling van erflater ten tijde van het opmaken van het testament en daar gaat het om bij de uitleg van een testament.
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht dat uitleg van het testament ertoe leidt dat [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] enig erfgenaam zijn van erflater, zal afwijzen.
Geen strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.15.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is toepassing van artikel 4:10 lid 1 sub a BW in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Zij hebben verschillende omstandigheden hieraan ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aangevoerde omstandigheden een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW niet rechtvaardigen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.16.
Op grond van artikel 6 lid 2 BW wordt een rechtsregel buiten toepassing gelaten als toepassing van die regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Met deze bewoordingen heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de rechter terughoudend moet omgaan met deze mogelijkheid. Het gaat er niet om of toepassing van een rechtsregel onredelijk is, maar of toepassing van die regel leidt tot onaanvaardbare gevolgen. Dat wordt niet snel aangenomen. Het is dan ook vaste rechtspraak dat sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden.
4.17.
Bij toepassing van artikel 6 lid 2 BW moet de rechter rekening houden met algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en maatschappelijke en persoonlijke belangen. Dit staat in artikel 3:12 BW. Daarnaast moet de rechter letten op het systeem van de wet.
4.18.
Specifiek voor het erfrecht is het beginsel van rechtszekerheid van belang. Zowel voor de erfgenamen als voor anderen is van belang dat snel definitief vaststaat wie recht heeft op een nalatenschap. Onzekerheid daarover belemmert de (definitieve) afwikkeling van de nalatenschap en een ordelijk rechtsverkeer. De rechtbank zal daarom extra voorzichtig moeten zijn met het buiten toepassing laten van het erfrecht.
4.19.
Het beginsel van rechtszekerheid ligt ook ten grondslag aan de rechtsregel waarvan toepassing volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] achterwege moet blijven, namelijk artikel 4:10 lid 1 sub a BW (in samenhang met artikel 1:163 BW). Dit artikel wijst de echtgenoot van erflater samen met zijn kinderen in eerste instantie aan als erfgenamen. Uit artikel 1:163 BW volgt wanneer nog kan worden gesproken van een echtgenoot. Hierin staat dat de echtscheiding tot stand komt door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Zolang de beschikking niet is ingeschreven is dus sprake van een echtgenoot. Dit heeft tot gevolg dat echtgenoten op grond van de wet ook van elkaar erven tussen het moment dat een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend en het moment dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Hier is voor gekozen met het oog op de rechtszekerheid, want de registers van de burgerlijke stand zijn ook kenbaar voor derden (Kamerstukken II 1968/69, 10213, nr. 6, p. 10). De wetgever heeft de situatie dat erflater overlijdt terwijl daarvóór een verzoek tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank dus onder ogen gezien, maar er niet voor gekozen om een andere regeling te treffen.
4.20.
Erflater kan voor deze situatie wel zelf een andere regeling treffen in een testament, als hij niet wil dat het wettelijk erfrecht geldt. Voor het opmaken van een testament gelden strenge regels, ook weer vanwege het beginsel van de rechtszekerheid. Zo kan een testament alleen worden gemaakt bij notariële akte (artikel 4:94 BW). De tussenkomst van de notaris is verplicht, omdat de notaris moet nagaan of het testament daadwerkelijk de wil van erflater bevat en of erflater de gevolgen van zijn testament overziet. Dit voorkomt dat de daadwerkelijke wil van erflater na het overlijden moet worden achterhaald. Na het overlijden kan hier vaak alleen naar worden gegist.
De omstandigheden in deze zaak
4.21.
De rechtbank zal de omstandigheden bespreken die [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aan hun beroep op artikel 6:2 lid 2 BW ten grondslag hebben gelegd, namelijk:
-
Verstoorde relatie tussen partijen en erflater
-
[gedaagde 2] had bij het huwelijk veel minder aangebracht dan erflater;
-
Toen erflater overleed was er een echtscheidingsprocedure aanhangig op zijn initiatief;
-
Er was al grotendeels overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de echtscheiding;
-
Erflater wilde [gedaagde 2] niet verzorgd achterlaten bij zijn overlijden, hij wilde immers scheiden;
-
[gedaagde 2] is nog relatief jong, waardoor [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in feite met lege handen staan;
-
[gedaagde 2] is de stiefouder van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ;
-
Erflater is een uur na de levering van de echtelijke woning uit het leven gestapt in de veronderstelling dat alleen zijn kinderen van hem zouden erven.
4.22.
Deze (uitzonderlijke) omstandigheden samen maken het volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde 2] zou erven van erflater. De rechtszekerheid komt hier volgens hen niet door in gevaar. Er zijn namelijk geen derden voor wie het van belang is om te weten op wie de goederen van erflater zijn overgegaan, want de nalatenschap is nagenoeg liquide.
Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak
4.23.
Allereerst hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aan de hand van getuigenverklaringen van familie en vrienden en mailcorrespondentie een uitgebreid beeld geschetst van (het einde van) de relatie van erflater en [gedaagde 2] . Hieruit komt het volgende naar voren. [gedaagde 2] en erflater hadden al jaren een turbulente relatie. Erflater is tijdens zijn relatie met [gedaagde 2] verwijderd geraakt van zijn familie en vrienden en ook zijn relatie met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] kwam onder zware druk te staan. Hierdoor hebben erflater en [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] elkaar periodes niet gezien. [gedaagde 2] en erflater zijn ook verschillende keren uit elkaar gegaan. Zij zijn telkens weer bij elkaar gekomen, totdat erflater in 2021 besloot om definitief een punt te zetten achter zijn huwelijk met [gedaagde 2] . Er volgde toen een nare echtscheiding, waarin erflater veel toegaf aan [gedaagde 2] om het achter zich te kunnen laten. [gedaagde 2] legde echter telkens nieuwe eisen op tafel. Dit is erflater uiteindelijk te veel geworden.
4.24.
[gedaagde 2] schetst een ander beeld van haar relatie met erflater. Volgens haar zijn erflater en zij gebukt gegaan onder het handelen van de familie van erflater. Zij accepteerden [gedaagde 2] namelijk niet. Erflater was hier niet tegen bestand en dit zorgde voor veel problemen binnen hun samengestelde gezin, waarvan [gedaagde 2] de schuld kreeg. Zo hadden [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en erflater verschillende periodes geen contact met elkaar. Verder hadden erflater en zij een fijne relatie.
4.25.
De rechtbank constateert dat tussen erflater, [gedaagde 2] , de kinderen en de familie veel is voorgevallen, waardoor de onderlinge verhoudingen ernstig verstoord zijn geraakt. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben in de stukken beschreven hoe moeilijk die periode voor hen is geweest. Zij nemen dit vooral [gedaagde 2] kwalijk. Daarom begrijpt de rechtbank dat het voor hen extra pijnlijk is dat zij op grond van de wettelijke verdeling (alleen) een niet-opeisbare vordering op [gedaagde 2] krijgen.
Anders dan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is de rechtbank echter van oordeel dat de slechte verstandhouding van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] met [gedaagde 2] , geen relevante omstandigheid is voor deze beoordeling. Het gaat hier namelijk om de aanspraak die [gedaagde 2] maakt op de erfenis van erflater en de rechtbank richt zich daarom op omstandigheden die zien op die rechtsverhouding.
Ook de verstandhouding tussen erflater en [gedaagde 2] was op het moment van overlijden van erflater slecht. Maar naar het oordeel van de rechtbank is dat geen uitzonderlijke omstandigheid. Erflater en [gedaagde 2] waren namelijk verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. En daarin spelen vaker grote emoties en onenigheid over de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Wat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben aangevoerd over die periode met betrekking tot de opstelling van [gedaagde 2] jegens erflater is naar het oordeel ook niet uitzonderlijk.
Ten aanzien van de zelfgekozen dood van erflater geldt dat niemand weet wat de gedachten en drijfveren van erflater waren. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de schuldvraag.
De omstandigheden onder b, e, f en g
4.26.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn de gevolgen van het toepassen van art. 4:10 lid 1 sub a BW onaanvaardbaar. Dit zou immers betekenen dat artikel 4:13 BW ook moet worden toegepast. [gedaagde 2] zou op basis daarvan alle goederen en schulden van de nalatenschap verkrijgen. Dit terwijl erflater van [gedaagde 2] wilde scheiden en zij feitelijk ook al een half jaar gescheiden waren. Hij wilde haar dus helemaal niet verzorgd achterlaten. [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] krijgen daartegenover slechts een niet-opeisbare vordering op hun stiefmoeder. Zij zullen gelet op het feit dat [gedaagde 2] relatief jong is, waarschijnlijk nog lang op hun erfdeel moeten wachten en staan misschien zelfs met lege handen. [gedaagde 2] staat daarentegen niet met lege handen als toepassing van artikel 4:10 lid 1 sub a BW achterwege blijft. Omdat zij in gemeenschap van goederen was getrouwd met erflater heeft zij al recht op de helft van het vermogen van erflater, terwijl zij behalve een cello niks heeft aangebracht toen zij trouwden. Verder heeft zij ook recht op een substantieel bedrag aan uitkeringen uit overlijdensrisicoverzekeringen, aangezien ‘de echtgenoot’ als begunstigde was opgenomen in de polis.
4.27.
De rechtbank is het met [gedaagde 2] eens dat het (opzichzelfstaand) niet onaanvaardbaar is dat zij in vergelijking met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een sterke erfrechtelijke positie heeft. Hier heeft de wetgever immers bewust voor gekozen, door de wettelijke verdeling tot uitgangspunt te nemen als een erflater met achterlating van een echtgenoot en minstens een kind komt te overlijden. Die sterke positie geldt ongeacht de leeftijd van de langstlevende. Het is ook niet vereist dat de langstlevende de moeder is van de kinderen van de erflater, de wettelijk verdeling geldt ook als een stiefmoeder langstlevende is. Voor die situatie heeft de wetgever wel wilsrechten bedacht, die ervoor zorgen dat de stiefkinderen hun aanspraak op goederen van de nalatenschap onder omstandigheden veilig kunnen stellen. Dat [gedaagde 2] niet met lege handen staat als toepassing van artikel 4:10 lid 1 sub a BW achterwege zou blijven (en [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] juist wel als het artikel wordt toegepast), maakt dat niet anders. Dit is immers het gevolg van keuzes die erflater heeft gemaakt.
De omstandigheden onder c en d
4.28.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben er verder op gewezen dat erflater is overleden tijdens de echtscheidingsprocedure en dat de onderhandelingen over het echtscheidingsconvenant al vergevorderd waren. Een deel van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant waren zelfs al uitgevoerd, dit is door [gedaagde 2] ook niet betwist. De rechtbank is het echter met [gedaagde 2] eens dat het niet uitzonderlijk is dat een echtgenoot komt te overlijden tijdens een (vergevorderde) echtscheidingsprocedure. Deze procedures kunnen immers veel tijd in beslag nemen. De wetgever heeft de gevolgen hiervan onder ogen gezien, maar er - met het oog op de rechtszekerheid - niet voor gekozen een andere regeling te treffen (zie r.o. 4.19. Erflater had bij het starten van de echtscheidingsprocedure zijn testament kunnen aanpassen zodat [gedaagde 2] niet meer van hem zou erven als hij tijdens de procedure zou overlijden. Erflater heeft dit echter niet gedaan.
De omstandigheden onder h
4.29.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben in het verlengde hiervan gesteld dat er geen sprake is van een ‘gewoon’ overlijden tijdens de echtscheidingsprocedure. Erflater is volgens hen namelijk uit het leven gestapt in de overtuiging dat hij alles goed had geregeld en alleen zijn kinderen van hem zouden erven. Dit blijkt ook uit het tijdstip van zijn dood. Hij is kort na de overdracht van de woning waarin hij samen met [gedaagde 2] woonde uit het leven gestapt. Hieruit leiden [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , maar ook andere vrienden en familie van erflater, af dat erflater dacht dat [gedaagde 2] vanaf dat moment geen aanspraak meer kon maken op zijn erfenis. Dit was volgens hen ook zijn wens. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] verschillende verklaringen overgelegd.
[gedaagde 1] verklaart bijvoorbeeld:
“ [erflater] dacht dat alles goed geregeld was. Hij had mevr. [gedaagde 2] immers niet in zijn testament opgenomen, hij wist dat het naar de kinderen zou gaan. Daarom ook de dag en tijd van zijn zelfdoding. Het geld van de verkochte woning was nu ook buiten haar bereik. [erflater] was nl financieel gescheiden.”
Een jeugdvriend van erflater, met wie hij tijdens de echtscheidingsprocedure veel contact had, verklaart hetzelfde:
“Achteraf is voor mij duidelijk dat hij hierop [de overdracht van de echtelijke woning] gewacht heeft, hij wilde zekerstellen dat [gedaagde 2] niets zou erven, dat hij zijn kinderen goed kon achterlaten, en was volgens mij volop overtuigd dat dit zo geregeld was.”
En ook [eiseres sub 1] leidt uit het tijdstip van het overlijden van erflater af dat hij dacht en ook wilde dat zijn erfenis naar zijn kinderen zou gaan. Zij maakt dit daarnaast op uit het feit dat hij alleen een afscheidsbrief voor haar en [eiser sub 2] had achtergelaten en enkele weken voor zijn dood zijn inloggegevens met [eiseres sub 1] had gedeeld ‘voor het geval dat’.
“Op de fatale dag van 27 juni 2022, heeft hij enkele uren na het zetten van de handtekening voor de verkoop van de [adres 2] een einde aan zijn leven gemaakt. Dit voelt voor mij als een hele bewuste keuze, dat hij vrijwel direct na de overdracht van de woning uit het leven is gestapt. Zoals ik net al aangaf, wist hij niet beter dat hij financieel gescheiden was van [gedaagde 2] . Snel daarna zou zijn deel van de opbrengst van de woning op zijn rekening worden gestort. Hij is ervan overtuigd geweest dat dit geld vervolgens bij zijn kinderen terecht zou komen. Dit blijkt ook uit dat ik enkele weken hiervoor alle inlogcodes en bank gegevens van hem heb ontvangen. Ik heb het briefje toen van mijn vader aangenomen onder het mom van 'dan ligt het veilig". Dit was achteraf uiteraard al met voorbedachten rade en wist ik nog van niets dat hij een einde aan zijn leven ging maken. Hij heeft alleen voor mijn broertje [eiser sub 2] en mij een boodschap achtergelaten.”
4.30.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] was erflater in de veronderstelling dat [gedaagde 2] geen aanspraak meer kon maken op zijn erfenis, omdat hij dacht dat zij gescheiden waren. Zo schreef hij in een brief aan een vriendin dat hij niet meer getrouwd was. Ook zijn echtscheidingsadvocaat had hem per mail laten weten dat hij financieel gescheiden was van [gedaagde 2] . Erflater was geen jurist. Hij heeft niet doorgehad dat dit nog niet betekende dat zij ook in juridische zin gescheiden waren, met alle gevolgen van dien. Dit kan hem volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ook niet worden verweten.
4.31.
De rechtbank is anders dan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] van oordeel dat niet is vast te stellen dat erflater dacht en ook wilde dat alleen zijn kinderen van hem erfden. De overgelegde verklaringen gaan met name over de wens en gedachten van erflater ten aanzien van de financiële gevolgen van de echtscheiding. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en andere familie (en vrienden) van erflater leiden de wil van erflater ten aanzien van de erfenis voornamelijk af uit het tijdstip van zijn overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wil van erflater echter niet worden vastgesteld op basis van het tijdstip van zijn overlijden. Erflater heeft namelijk met niemand over zijn doodswens en erfenis gesproken. Het is kortom niet duidelijk wat erflater dacht of wilde. Als erflater hier wel over zou hebben gesproken met zijn omgeving is het overigens nog maar de vraag of dit de uitkomst zou veranderen. Ook dan is waarschijnlijk niet met volstrekte zekerheid vast te stellen of hetgeen erflater heeft gezegd, overeenkwam met zijn uiteindelijke wil. Dit is slechts anders als erflater een testament zou hebben gemaakt, omdat de notaris bij het tekenen moet nagaan of de inhoud van het testament overeenstemt met de wil van de testateur (zie 4.20).
4.32.
Toepassing van artikel 4:10 lid 1 sub a BW heeft volgens de rechtbank geen onaanvaardbare gevolgen. Er moet dan sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden en daarvan is geen sprake in deze zaak. De rechtbank kan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] bovendien niet volgen in hun standpunt dat de rechtszekerheid niet in gevaar komt als artikel 4:10 lid 1 sub a BW terzijde zou worden geschoven. Ook als een nalatenschap nagenoeg liquide is, zijn er derden voor wie het van belang is om te weten op wie de goeden van de nalatenschap zijn overgegaan, zoals de executeur. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de verklaring voor recht dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] enig erfgenamen zijn en dat [gedaagde 2] moet dulden dat zij dat niet is, afwijzen.
4.33.
Meer subsidiair vorderen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] dat de rechtbank voor recht verklaart dat de wettelijke verdeling van artikel 4:13 BW niet geldt. Zij baseren deze vordering weer op artikel 6:2 lid 2 BW. Zij leggen hieraan ook dezelfde omstandigheden ten grondslag als aan de in r.o. 4.32 genoemde verklaring voor recht. De rechtbank heeft hiervoor geconstateerd dat deze omstandigheden niet uitzonderlijk zijn. Daarom zal de rechtbank deze vordering ook afwijzen.
4.34.
Op grond van deze wettelijke verdeling verkrijgt [gedaagde 2] dus alle goederen en schulden van de nalatenschap van erflater en krijgen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een niet-opeisbare vordering op haar.
Vaststellen (niet-opeisbare) vordering van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op [gedaagde 2]
4.35.
Voor het vaststellen van de vordering van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op [gedaagde 2] moet eerst de omvang van de nalatenschap van erflater worden vastgesteld. Omdat [gedaagde 2] en erflater in gemeenschap van goederen waren getrouwd, is daarvoor van belang hoe de huwelijksgoederengemeenschap is (dan wel moet worden) verdeeld.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
4.36.
Beide partijen hebben vorderingen ingesteld die erop zijn gericht de huwelijksgoederengemeenschap die bestond tussen erflater en [gedaagde 2] te verdelen. Zij hebben allebei een andere verdeling voor ogen, omdat zij het niet eens zijn over het tijdstip waarop de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden. Daarnaast staat tussen hen ter discussie of de afspraken uit het concept echtscheidingsconvenant gelden, nu het huwelijk niet is ontbonden door echtscheiding maar door het overlijden van erflater. De rechtbank is van oordeel dat de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden toen het verzoek tot echtscheiding is ingediend en dat de huwelijksgoederengemeenschap overeenkomstig de afspraken uit het echtscheidingsconvenant moet worden verdeeld tussen erflater en [gedaagde 2] . Dit zal hierna worden uitgelegd.
De huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden toen het verzoek tot echtscheiding is ingediend
4.37.
De rechtbank is het met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] eens dat de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden toen het verzoek tot echtscheiding is ingediend, dus op [datum 2] 2021. Uit artikel 1:99 lid 3 BW volgt namelijk dat het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bepalend blijft voor de ontbinding van de gemeenschap, als een huwelijk eindigt door het overlijden van een echtgenoot terwijl op dat moment een echtscheidingsproces aanhangig was.
De afspraken uit het concept echtscheidingsconvenant gelden
4.38.
De rechtbank is het met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] eens dat de afspraken uit het concept echtscheidingsconvenant gelden. Erflater en [gedaagde 2] hebben ten aanzien van de verdeling afspraken gemaakt die grotendeels waren uitgevoerd ten tijde van het overlijden van erflater. Erflater en [gedaagde 2] waren het over deze afspraken bij het einde van hun relatie eens.
[gedaagde 2] heeft erop gewezen dat uit de considerans van het concept echtscheidingsconvenant blijkt dat de afspraken gelden voor het geval het huwelijk tussen partijen eindigt door echtscheiding. Maar [gedaagde 2] heeft niet toegelicht waarom deze afspraken niet zouden moeten gelden nu het huwelijk is geëindigd door het overlijden van erflater in plaats van door echtscheiding.
Ook aan het feit dat er nog geen alomvattende regeling was gaat de rechtbank voorbij. Volgens [gedaagde 2] hadden partijen nog discussie over de hoogte van de partneralimentatie en de waarde van de beleggingsverzekeringen die erflater had bij ASR en Nationale Nederlanden. Maar voor beide punten geldt dat deze niet meer relevant zijn. Er bestaat immers geen recht op partneralimentatie als een huwelijk eindigt door overlijden. Omdat [gedaagde 2] begunstigde is van voornoemde verzekeringen vallen de uitkeringen daaruit op basis van de leer van het zelfstandig recht buiten de nalatenschap. De rechtbank vindt het tot slot niet aannemelijk dat de uiteindelijke afspraak over de hoogte van de partneralimentatie, de overige afspraken uit het convenant nog zouden veranderen. Over deze andere afspraken bestond immers al overeenstemming en deze waren al grotendeels uitgevoerd, dat is door [gedaagde 2] niet betwist.
Omvang van de nalatenschap
Partijen moeten een akte nemen
4.39.
De rechtbank kan op dit moment de omvang van de nalatenschap van erflater niet vaststellen. De standpunten die partijen hebben ingenomen over de omvang van de nalatenschap stroken namelijk niet met de uitgangspunten die bij de vaststelling daarvan moeten gelden. Deze uitgangspunten zullen hierna worden toegelicht. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen.
4.40.
Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet nog rekening worden gehouden met baten en lasten die tussen het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding en het overlijden van erflater zijn ontstaan dan wel gebleken (zie ook art. 4:13 van het convenant) en die zien op de gemeenschap van goederen. Deze baten en lasten dienen nog betrokken te worden in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft hier op dit moment geen volledig overzicht van, terwijl dit wel van belang is voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.41.
De andere baten en lasten die zijn ontstaan tussen het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding en het overlijden van erflater, komen volledig ten laste van respectievelijk ten goede van erflater of [gedaagde 2] in privé en moeten op die manier betrokken worden in de vaststelling van de nalatenschap. Het is voor de rechtbank niet duidelijk welke baten en lasten dit zijn.
4.42.
De rechtbank zal de zaak naar rol verwijzen voor het nemen van een akte door beide partijen. Zij dienen een (cijfermatig) overzicht te overleggen waaruit onderaan de streep de omvang van de nalatenschap van erflater volgt. Bij het opstellen van het overzicht moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten die hiervoor in r.o. 4.37- 4.41 werden geformuleerd, namelijk:
- -
De huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [gedaagde 2] is ontbonden op het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding;
- -
Tot de nalatenschap van erflater behoren de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap met bijbehorende waarden die erflater volgens het echtscheidingsconvenant toekwamen (met uitzondering van de beleggingsverzekeringen);
- -
De baten en lasten die zijn ontstaan tussen het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding en het overlijden van erflater en zien op de huwelijksgoederengemeenschap, worden voor de helft betrokken in de nalatenschap;
- -
Baten en lasten die zijn ontstaan tussen het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding en het overlijden van erflater en die zien op erflater in privé, worden volledig betrokken in de nalatenschap.
4.43.
Partijen worden verzocht om over de vorm van het overzicht in overleg te treden, zodat zij zich in eenzelfde soort overzicht uitlaten en de stellingen van partijen voor de rechtbank te vergelijken zijn. Partijen krijgen de mogelijkheid om de bestanddelen en de bijbehorende waarde zoals opgenomen in hun overzicht van een korte toelichting te voorzien, maar zij hoeven hun standpunten niet te herhalen. Op andere toelichtingen of standpunten van partijen dan hier bepaald, zal geen acht worden geslagen door de rechtbank.
4.44.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat [gedaagde 1] , anders dan ter zitting is besproken, niet in de gelegenheid zal worden gesteld om zich ook bij akte uit te laten over het voorgaande. De reden hiervoor is dat [gedaagde 1] geen rol meer heeft in deze procedure, zoals in r.o. 4.2 - 4.5 al is overwogen.
4.45.
Tot slot geeft de rechtbank partijen in overweging om (nog een keer) met elkaar in overleg te treden over een minnelijke oplossing. De rechtbank heeft in dit vonnis een beslissing genomen over het belangrijkste geschilpunt tussen partijen, namelijk de vraag wie de erfgenamen zijn van erflater. Daarnaast heeft de rechtbank in r.o. 4.42 handvaten geformuleerd die behulpzaam kunnen zijn bij een nieuwe poging tot overleg. Een mogelijk voordeel van een minnelijke oplossing is dat daarmee verdere kosten en onzekerheid over de uitkomst van deze procedure voorkomen kunnen worden. Verder kan in der minne wellicht een totaaloplossing worden bereikt die beter recht doet aan de emotionele belangen die in deze zaak spelen dan een beslissing van deze rechtbank.
4.46.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.