2 De feiten
2.1.
[verweerster] maakt onderdeel uit van de internationale [bedrijf 1] . De in Groot-Brittannië geregistreerde [bedrijf 2] is de moedervennootschap. De aandelen in [bedrijf 2] worden gehouden door een pivate equity partij [naam 1] . [bedrijf 1] is een internationale organisatie die zich bezighoudt met werving- en talentacquisitie en technology solutions. Binnen Nederland hangen er verschillende entiteiten onder [bedrijf 2] (UK). Dit zijn [bedrijf 1] B.V. en haar dochterondernemingen – voor zover in deze zaak van belang – [verweerster] , [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V..
2.2.
[verzoeker] , op dit moment 45 jaar oud, is op 1 juli 2021 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van managing director (CEO). Op diezelfde dag is [verzoeker] door de algemene vergadering van aandeelhouders aangesteld als statutair bestuurder van [verweerster] , [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V.
2.3.
In het internationale management, het Executive Committee (hierna: ExCo) zitten afvaardigingen uit de verschillende landen. Ook [verzoeker] maakte deel uit van het ExCo. Verder zaten er in het ExCo vier recruitment managing directors, twee software managing directors, een Chief Information Officer (CIO), een Chief Commercial Officer (CCO), een Chief Peoples Officier (CPO, de heer [B] ), een Chief Financial Officer (CFO; de heer [A] ) en een Chief Executive Officer (CEO, mevrouw [D] ).
2.4.
Naast [verzoeker] als CEO bestond het management voor Nederland (Leadership Team) uit een financieel directeur, een HR-directeur, een commercieel directeur, drie operationele managers en twee IT-ers.
2.5.
Het laatstverdiende bruto maandsalaris van [verzoeker] bedroeg € 15.000,- exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. [verzoeker] en [verweerster] zijn een ‘Global Leader Business Contribution Scheme’ (bonusregeling) overeengekomen. [verzoeker] heeft in 2022
€ 84.731,- bruto en in 2023 € 80.728,36 bruto aan bonussen ontvangen. Daarna zijn geen bonussen meer uitgekeerd. Tussen [bedrijf 2] en [verzoeker] is een Group Growth Long Term Incentive Plan (LTIP) overeengekomen.
2.6.
Op 14 september 2023 is de financieel directeur van [verweerster] , de heer [E] , vrijgesteld van zijn werkzaamheden en hij is per 1 april 2024 op basis van een vaststellingsovereenkomst uit dienst gegaan. Per 14 september 2023 is [F] de rol van interim financieel directeur gaan vervullen. [F] rapporteerde rechtstreeks aan [A] . Het Finance Team in Nederland is zowel vanuit Nederland als vanuit Groot-Brittannië enkele malen aangevuld. De heer [G] is per 1 februari 2024 aangesteld als financieel directeur en [F] heeft per die datum zijn functie als interim financieel directeur neergelegd.
2.7.
In december 2023 heeft [A] contact opgenomen met [verzoeker] over de cijfers van [verweerster] en over een “accruel” (geschatte extra opbrengst) van € 1 miljoen voor [verweerster] .
2.8.
Poject [naam 2] is de naam voor het potential sale process dat in februari 2022 is gestart en, ondanks diverse due diligences en non binding offers, heeft dat tot op heden nog niet geleid tot daadwerkelijke verkoop.
2.9.
Het Leadership Team heeft op 14 februari 2024 met [verzoeker] gesproken. Tijdens deze bespreking heeft een aantal directieleden onbegrip voor de ontstane financiële situatie uitgesproken en ook [verzoeker] als CEO verwijten gemaakt. Deze verwijten kwamen feitelijk neer in het opzeggen van het vertrouwen in hem als CEO. [verzoeker] heeft hierop aangegeven zich op deze situatie te zullen beraden en erop terug te komen.
2.10.
Na afloop van deze bespreking met het Leadership Team heeft [verzoeker] de volledige inhoud van zijn werk e-mailbox gekopieerd naar zijn privé e-mailaccount.
2.11.
Op 24 februari 2024 hebben [D] en [B] een gesprek gehad met [verzoeker] . In dit gesprek is aangegeven dat er in de daaraan voorafgaande week naar de cijfers was gekeken en dat geconstateerd was dat er cijfers niet klopten. Met name zouden, afgezet tegen de werkelijke resultaten, niet realistische prognoses zijn gehanteerd. [verzoeker] zou hebben moeten begrijpen dat de cijfers niet realistisch waren en dat het vermoeden bestond dat hij, ondanks de ondertekening van de Managing Representation Letter, bewust onjuiste en onvolledige financiële informatie heeft verstrekt aan de top van de organisatie. [D] kondigde in dat gesprek aan dat een intern onderzoek zou worden gestart. [verzoeker] werd gedurende het onderzoek met onmiddellijke ingang geschorst.
2.12.
Op 1 maart 2024 vond een gesprek plaats tussen [verzoeker] , [D] , [B] en de advocaten van beide zijden. Het onderzoek was toen afgerond en [verweerster] deelde de resultaten van het onderzoek mee. Daarbij werd ook aangegeven dat [verzoeker] , in strijd met het beleid van de onderneming, data naar een externe harde schijf had gekopieerd en dat hij zijn vakantiedagen niet goed zou hebben geregistreerd. Aan [verzoeker] werd in dit gesprek verteld dat hij zou worden opgeroepen voor de aandeelhoudersvergadering waar zijn voorgenomen ontslag op staande voet op de agenda zou staan.
2.13.
Op 5 maart 2024 heeft [D] [verzoeker] een schriftelijke samenvatting van het gesprek verstuurd met een Investigation Summary (productie 30 bij verweerschrift), waarin de redenen voor het ontslag op staande voet staan beschreven. Deze zijn daarin als volgt omschreven: ‘You have been misrepresenting the Financial Performance of the HN Netherlands business through manipulation of financial results, namely through false accounting; You have breached confidentiality, Data Security, Fair Usage and Information Security policies and obligations, through the unauthorised export of commercially sensitive, and personal information relating to other individuals, via a portable storage device; You have failed to correctly record your holiday usage through the HR system.’
2.14.
Aan de ondernemingsraad is ex artikel 30 WOR advies gevraagd en gekregen over het voorgenomen besluit tot ontslag van [verzoeker] . Voorafgaand aan de aandeelhoudersvergadering heeft de advocaat van [verzoeker] een tweetal statements verstuurd waarmee [verzoeker] uitvoering heeft willen geven aan zijn recht om gehoord te worden over het voorgenomen ontslag.
2.15.
Op 11 maart 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen als statutair bestuurder en CEO van [verweerster] . Per deze datum is [verzoeker] ook op staande voet ontslagen door de aandeelhoudersvergadering als statutair bestuurder van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 3] .
3 De verzoeken en de zelfstandige tegenverzoeken
3.1.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet en verzoekt – na wijziging van het verzoek – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
- veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de reguliere opzegtermijn, waarmee een bedrag van € 110.259,80 bruto is gemoeid alsmede een netto onkostenvergoeding over de reguliere opzegtermijn van € 10.200,-;
- veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van € 11.245,- bruto aan nog verschuldigde vakantiebijslag;
- veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van
€ 10.800,- bruto;
- veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 50.000,- aan immateriële schadevergoeding;
- veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 964.169,- bruto aan billijke vergoeding;
- vernietiging dan wel het in tijd en ruimte beperken van het concurrentie- en relatiebeding;
- veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . Bij wijze van zelfstandige tegenverzoeken verzoekt zij de rechtbank om [verzoeker] te veroordelen tot:
- betaling van de vergoeding over de opzegtermijn tot een bedrag van € 32.683,96 bruto;
- betaling van de boete van € 10.000,- wegens schending van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst;
- terugbetaling van € 29.588,41 wegens onverschuldigd betaalde opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen;
- terugbetaling van de ontvangen bonussen over 2022 en 2023 tot een bedrag van
€ 165.459,36;
- betaling van de schade wegens ongeldige vertegenwoordiging inzake leasecontracten van € 1.000,- aan boete en € 13.110,97 aan afkoopsom voor vroegtijdige beëindiging van het leasecontract;
- betaling van de kosten van deze procedure.
4 De beoordeling
de verzoeken van [verzoeker]
4.1.
is op 11 maart 2024 ontslagen als statutair bestuurder door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders. Tegen dit vennootschapsrechtelijke ontslag is door [verzoeker] geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat het vennootschapsrechtelijke ontslag rechtsgeldig is.
4.2.
Een rechtsgeldig vennootschapsrechtelijk ontslag van een statutair bestuurder heeft als regel ook het einde van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg, tenzij een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of partijen anders zijn overeengekomen. Van een dergelijke uitzondering is in deze zaak geen sprake, wat betekent dat met het vennootschapsrechtelijke ontslag ook de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] op 11 maart 2024 is geëindigd.
4.3.
Voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst van een bestuurder dient een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 BW aanwezig te zijn. Een ontslag zonder redelijke grond kan niet leiden tot herstel van de arbeidsovereenkomst, maar op grond van artikel 7:682 lid 3 aanhef en sub a BW wel tot toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter kan op grond van hetzelfde artikellid, aanhef en sub b, ook een billijke vergoeding toekennen indien de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.4.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 11 maart 2024 op staande voet ontslagen als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikellid is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. [verweerster] heeft aan het ontslag op staande voet een samenstel van drie redenen ten grondslag gelegd.
4.5.
Tussen partijen is in geschil of dit ontslag op staande voet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt en, zo nee, op welke vergoedingen [verzoeker] dan recht heeft.
4.6.
[verweerster] heeft aan het ontslag op staande voet van [verzoeker] ten grondslag gelegd dat hij de financiële situatie van de Nederlandse ondernemingen onjuist heeft weergegeven doordat hij prognoses en financiële resultaten heeft gemanipuleerd, dat hij in strijd met het bedrijfsbeleid een grote hoeveelheid bedrijfsgevoelige informatie heeft gedownload en dat hij zijn vakantiedagen niet correct heeft geregistreerd. Volgens [verweerster] leveren deze gedragingen – zo stelt zij, zowel ieder afzonderlijk als in onderlinge samenhang – een dringende reden op. De door [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende redenen worden hierna besproken.
Onjuiste weergave van financiële resultaten en het manipuleren van prognoses
4.7.
[verweerster] stelt als eerste dringende reden dat [verzoeker] voor een misrepresentation van de financiële gegevens heeft gezorgd en dat dit aan hem kan worden verweten, omdat hij als CEO zeggenschap over de cijfers had en deze heeft gemanipuleerd. [verweerster] voert hiertoe aan dat [verzoeker] als CEO onder meer eindverantwoordelijk was voor het financiële beleid van de Nederlandse entiteiten. [verzoeker] had – door zijn wijze van aansturing en zijn gedrag – directe invloed op de weergave van de financiële gegevens van de Nederlandse ondernemingen. [verzoeker] heeft zich veelvuldig met de cijfers bemoeid en wilde alles wat werd uitgestuurd naar Londen van tevoren zien. Vervolgens stemde [verzoeker] – vaak mondeling – met de betreffende personen uit het lokale Finance Team af op welke wijze de cijfers concreet dienden te worden aangepast om zo aan te sluiten bij de boodschap die [verzoeker] aan de groeps-CEO ( [D] ) en CFO ( [A] ) wenste te geven. De rapportages kwamen daardoor niet overeen met de werkelijkheid, aldus [verweerster] . [verzoeker] liet de rest van de organisatie bewust in de onjuiste veronderstelling verkeren dat de bedrijfsresultaten in Nederland goed waren. Aan het eind van 2023 werd steeds duidelijker dat de gemanipuleerde cijfers niet met de realiteit strookten. Het Leadership Team in Nederland is door [verzoeker] nimmer op de hoogte gesteld van de verslechterde financiële situatie en zij werden daardoor opeens geconfronteerd met aanzienlijke betalingsachterstanden. Dit heeft tot gevolg gehad dat het Leadership Team op 14 februari 2024 heeft uitgesproken geen vertrouwen meer te hebben in de samenwerking met [verzoeker] . Gezien zijn directe betrokkenheid en zeggenschap heeft deze handelwijze van [verzoeker] tot gevolg gehad dat de arbeidsovereenkomst met hem niet kon voortduren, zo meent [verweerster] .
4.8.
[verzoeker] betwist dat hij financiële gegevens heeft gemanipuleerd of het management van [verweerster] heeft misleid.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het door partijen over en weer gestelde voldoende duidelijk naar voren dat prognoses in de loop van 2023 te rooskleurig werden voorgesteld en dat bij de weergave van de financiële resultaten de cijfers zijn gepresenteerd zodanig dat de financiële positie gunstiger werd voorgesteld dan dat die in werkelijkheid was. Wie hiertoe het initiatief heeft genomen of opdracht heeft gegeven, en met welk doel dat is gedaan, kan hier in het midden blijven. Gelet op de functie van [verzoeker] was hij eindverantwoordelijk voor het financiële beleid van de Nederlandse ondernemingen. Als CEO was hij nauw betrokken bij, en had hij directe invloed op, de weergave van de financiële resultaten van de Nederlandse ondernemingen. Uit de overgelegde stukken volgt dat het hoofdkantoor in Londen hiervan ook is uitgegaan, maar ook dat zij er al geruime tijd van op de hoogte was dat de weergave van de Nederlandse cijfers niet klopte.
4.10
De rechtbank volgt [verweerster] dan ook niet in haar stelling dat het global management van [verweerster] zich pas in februari 2024, na de opzegging van het vertrouwen door het Leadership Team en het daarop volgende interne onderzoek, zou hebben gerealiseerd dat de financiële situatie in Nederland een geheel andere was dan die haar zou zijn voorgehouden door [verzoeker] .
Budgetten voor de Nederlandse ondernemingen werden in samenspraak met het Global Management vastgesteld. Het ExCo heeft hierover ook meermaals gesproken, zo ook tijdens een bijeenkomst in [plaats] in april 2023 waar kritisch gesproken is over de haalbaarheid van de budgetten. Nadien zijn er in het financiële team in Nederland ook meerdere wijzigingen doorgevoerd.
Uit de stellingen van [verweerster] volgt voorts dat zij in ieder geval al in september 2023 wist dat [verzoeker] niet alleen nauw betrokken was bij de financiële situatie in de Nederlandse ondernemingen, maar ook invloed uitoefende op de presentatie van deze financiële gegevens, alsmede dat er toen reeds het besef was dat hierop moest worden ingegrepen. Dit was voor [verweerster] namelijk de reden om, na de vrijstelling van de heer [E] , de interim financieel directeur, [F] , te vragen vanaf halverwege september 2023 onafhankelijk te fungeren en rechtstreeks aan [A] te rapporteren. Dit is ook gebeurd, zo blijkt uit de verklaring van [F] (productie 20 bij verweerschrift). [F] heeft, volgens zijn verklaring, op enig moment bij [A] aangegeven dat “he couldn’t build a financial case” en [verzoeker] “is challenging it”.
Partijen verschillen van mening over het al dan niet voortzetten van de afsluitende maandelijkse bijeenkomsten in de periode september 2023 tot en met januari 2024. [verzoeker] stelt dat deze bijeenkomsten er sinds de komst van [F] niet meer waren, terwijl [F] stelt dat deze bijeenkomsten buiten hem om toch hebben plaatsgevonden en dat ook [A] en [D] daar steeds bij aanwezig waren. Wat hier ook van zij, vanaf de komst van [F] is in ieder geval bij [A] meer (in)zicht gekomen in de financiële situatie van de ondernemingen in Nederland.
Een belangrijk aspect waaruit de wetenschap en invloed vanuit het global management volgt, is naar het oordeel van de rechtbank de zogenoemde accruel van 1 miljoen euro (r.o. 2.7.) in december 2023. [H] , een directe medewerker van [A] die werkt vanuit Londen, meldde [verzoeker] dat er een bedrag van 1 miljoen euro aan accruel (geschatte extra opbrengst) in de cijfers moest worden opgenomen. Het is uiteindelijk [H] zelf geweest die dit in de cijfers heeft verwerkt. Dit is opmerkelijk nu uit de overgelegde correspondentie blijkt dat het [verzoeker] was die zich kritisch uitliet over het te voeren financiële beleid. Zo schrijft hij in een e-mail van 7 februari 2024 aan onder meer [D] en [A] : ‘I need to mention that it all becomes very shaky, and I get the feeling we are doing the same thing as last year; un unreachable budget and a push on a forecast that doesn’t go down.’
Uit dit alles volgt dat [verweerster] in 2023, in ieder geval in het najaar, wel degelijk op de hoogte was van de financiële situatie in Nederland, daar ook op heeft ingegrepen door het dienstverband met de financieel directeur te beëindigen en een interim financieel directeur te benoemen die rechtstreeks aan Groot Brittannië rapporteerde. Daarmee is, zo blijkt uit de overgelegde verklaring van [F] , ook zicht ontstaan op de rol van [verzoeker] in de presentatie van de cijfers van de Nederlandse ondernemingen richting [A] en [D] .
4.11.
Hieruit volgt dat van een dringende reden, als deze eerstgenoemde, geen sprake is. Een werkgever die een hem bekende situatie geruime tijd laat voortbestaan, kan die later niet als dringende reden voor een ontslag op staande voet aan de betrokken werknemer tegenwerpen. Het ontslag van 11 maart 2024 voldoet bovendien niet aan de daaraan gestelde eisen, omdat [verweerster] te lang heeft gedraald om op deze grond de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen zonder inachtneming van de daarvoor geldende bepalingen. Waar [verweerster] al in september 2023 wist dat [verzoeker] betrokken was bij de onjuiste weergave van de financiële situatie, had zij - indien zij daaraan arbeidsrechtelijke gevolgen wilde verbinden - op dat moment en voor zover nodig hiernaar voortvarend onderzoek moeten laten doen. Zij mocht hiermee niet wachten totdat het Leadership Team in Nederland in februari 2024 het vertrouwen in [verzoeker] opzegde. Dit laatste verdraagt zich niet met het wettelijke vereiste van onverwijlde opzegging. Dit onverwijldheidsvereiste is bedoeld om het wérkelijk dringende van de ontslagreden aan af te meten en het beoogt te voorkómen dat het voor een werknemer uiterst ingrijpende middel van ontslag op staande voet tegen hem wordt ingezet in een situatie waarin de werkgever niet door eigen optreden na ontdekking ervan blijk heeft gegeven het gebeurde zodanig ernstig te nemen dat tot het ultimum remedium van ontslag op staande voet moet worden overgegaan.
het downloaden van bedrijfsgevoelige informatie
4.12.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] kort na de bespreking met het Nederlandse managementteam op 14 februari 2024 ruim vierhonderd documenten met bedrijfsgevoelige informatie heeft gedownload op een “personal removable media device”. Deze handelwijze is volgens [verweerster] in strijd met de interne bedrijfsregels en met artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, waarop een boete staat van € 10.000,- per overtreding. Daarnaast stelt [verweerster] dat [verzoeker] ook zijn volledige e-mailbox heeft verwijderd.
4.13.
[verzoeker] erkent dat hij op 14 februari 2024 data heeft gekopieerd. Hij heeft aangegeven dat hij dit op dat moment heeft gedaan, omdat hij aanvoelde dat zijn positie op het spel stond en hij zich bij een eventueel geschil daarover wilde kunnen verdedigen. [verzoeker] heeft uitdrukkelijk betwist informatie te hebben verwijderd en eveneens betwist bestanden met anderen te hebben gedeeld.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] na de bijeenkomst met het Leadership Team, waarin hem diverse verwijten werden gemaakt en het vertrouwen in hem is opgezegd, zijn volledige zakelijke e-mailbox heeft gekopieerd naar zijn privé e-mailaccount. Dat [verzoeker] vervolgens ook deze zakelijke e-mails heeft verwijderd is niet komen vast te staan. [verzoeker] mocht uit de bespreking met het Leadership Team afleiden dat zijn functioneren ter discussie zou worden gesteld en dat hij moest vrezen voor zijn positie. Hij moest er op dat moment rekening mee houden dat hij voor zijn verweer tegen het ontslag zou moeten kunnen beschikken over de inhoud van zijn zakelijke e-mailbox. Anders dan [verweerster] meent, is het in dit verband niet relevant of en in hoeverre [verzoeker] uiteindelijk in de onderhavige procedure, ter onderbouwing van zijn stellingen, gebruik heeft gemaakt van de data die hij op 14 februari 2024 heeft getransporteerd naar zijn privé e-mail.
Het kopiëren van de gehele zakelijke e-mailbox naar zijn privé e-mailaccount door [verzoeker] , hoezeer ook in strijd met de interne bedrijfsregels, levert geen dringende reden voor ontslag op, omdat niet aannemelijk is dat [verzoeker] bij die verzending andere bedoelingen heeft gehad dan het kunnen onderbouwen van zijn eigen verweer in een eventuele arbeidsrechtelijke procedure, zoals [verzoeker] heeft aangegeven. Ook is gesteld noch gebleken dat hij verder iets met deze informatie heeft gedaan of dat hij deze verder heeft verspreid. De omstandigheid dat dit kopiëren [verzoeker] was verboden en dat met de verzending omvangrijke informatie is gemoeid die bedrijfsvertrouwelijk is en persoonsgegevens bevat, maakt dat niet anders.
het onjuist registreren van vakantiedagen
4.15.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] volgens artikel 6.1. van zijn arbeidsovereenkomst 25 vakantiedagen heeft en 9 bonusdagen. De opgenomen vrije dagen diende [verzoeker] zelf in het HR-systeem te registreren en hij moest zijn vakantie ook doorgeven aan [D] . Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] over de jaren 2022, 2023 en 2024 in totaal 33 vakantiedagen niet geregistreerd in het HR-systeem, terwijl hij deze dagen wel vakantie heeft opgenomen. Op [verzoeker] rustte de verplichting om zijn vakantiedagen correct te registreren en aan die verplichting heeft [verzoeker] niet voldaan, aldus [verweerster] .
4.16.
[verzoeker] betwist meer vakantiedagen te hebben genoten dan hij heeft geregistreerd in het systeem of heeft doorgegeven aan [D] . [verzoeker] voert aan ook tijdens zijn vakanties te hebben doorgewerkt en altijd bereikbaar te zijn geweest voor [verweerster] . Daar komt bij dat een onjuiste registratie van vakantiedagen nooit een reden kan zijn voor een ontslag op staande voet, zo meent [verzoeker] .
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het enkele feit dat de urenregistratie van vakantiedagen afwijkt van de daadwerkelijk genoten vakantiedagen, niet zonder meer mee dat de betreffende medewerker zijn vakantie bewust onjuist heeft geregistreerd. Een onjuiste registratie kan ook voortkomen uit slordigheid. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij ook tijdens zijn vakanties bereikbaar was voor [verweerster] en heeft dit ook toegelicht met voorbeelden. In een functie als de zijne ligt dat ook voor de hand en is er niet altijd een duidelijke grens te trekken tussen werk en privé. Ook indien niet kan worden uitgesloten dat de registratie van de vakantiedagen door [verzoeker] onvolledig is geweest, levert dit naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Daar komt bij dat niet aannemelijk is dat [verweerster] ook tot ontslag op staande voet zou zijn overgegaan indien zij daarvoor alleen de kwestie van de onjuiste vakantieregistratie als reden had. Ook [verzoeker] mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat hij niet enkel om die reden zou zijn ontslagen.
4.18.
De rechtbank concludeert dat het ontslag op staande voet niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt. Het ontslag op staande voet is daarom onterecht gegeven.
4.19.
De rechtbank komt toe aan de beoordeling van de door [verzoeker] verzochte vergoedingen.
het loon over de opzegtermijn
4.20.
[verzoeker] verzoekt aan hem een vergoeding toe te kennen wegens onregelmatige opzegging doordat [verweerster] ten onrechte niet de opzegtermijn van vier maanden in acht heeft genomen.
4.21.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Nu [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onterecht op staande voet heeft beëindigd, heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. Zij moet daarom de vergoeding van artikel 7:672 lid 11 BW aan [verzoeker] betalen. Omdat [verweerster] niet heeft betwist dat een opzegtermijn van vier maanden gold en de opzegging tegen het einde van de maand moest geschieden, is deze vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode van 11 maart tot en met 31 juli 2024.
4.22.
[verzoeker] begroot dit bedrag op € 110.259.80 bruto en neemt daarbij - naast zijn basisloon en de vakantiebijslag - ook de bijdrage aan ziektekosten, de pensioenbijdrage en een bonusvergoeding mee. Hiertegen heeft [verweerster] verweer gevoerd. Zij voert aan dat bonussen en pensioenbijdragen niet onder het loonbegrip vallen en met deze bedragen daarom geen rekening mag worden gehouden in de berekening.
4.23.
Bij de berekening van de vergoeding in de zin van artikel 7:672 lid 11 BW komt het aan op de uitleg van het begrip ‘het in geld vastgestelde loon’. Niet in geschil is dat daaronder in dit geval het basisloon van € 15.000,-- bruto per maand en € 1.249,50 bruto per maand aan vakantiebijslag valt. Hetgeen [verzoeker] aan bijdrage in ziektekosten en als pensioenvergoeding heeft ontvangen, is niet mede onder het overeengekomen loon begrepen. Dat is immers geen tegenprestatie voor de verrichte arbeid, maar een tegemoetkoming in kosten. Hetzelfde geldt voor de onkostenvergoeding.
4.24.
Het (in geld) belangrijkste geschilpunt bij de berekening van de onregelmatigheidsvergoeding betreft de vraag of onder het overeengekomen loon ook de aanspraak uit hoofde van de bonusregeling moet worden betrokken. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een gefixeerde schadevergoeding, waarbij niet van belang is of en zo ja, hoeveel inkomensverlies daadwerkelijk is geleden. Niet van belang is daarom of [verzoeker] over de periode van 11 maart tot en met 31 juli 2024 een aanspraak op bonus zou hebben verworven ingeval hij in die periode in dienst was gebleven. Er is geen aanleiding om bij het in geld vastgestelde loon in de zin van artikel 7:672 lid 11 BW de bonus die [verzoeker] gemiddeld over de afgelopen drie jaar heeft ontvangen buiten beschouwing te laten. Een rechtvaardiging om op dit punt een andere berekeningswijze te volgen dan die bij de transitievergoeding plaatsvindt, ziet de rechtbank niet. Nu [verzoeker] over die drie jaren gemiddeld per jaar € 55.153,12 bruto (te weten € 165.459,36 : 3) aan bonus heeft ontvangen, wordt rekening gehouden met een gemiddelde maandelijkse bonus van € 4.596,09 bruto.
Aldus komt het bij de berekening van de onregelmatigheidsvergoeding in aanmerking te nemen loon op € 20.845,59 bruto per maand.
4.25.
Over de periode van 11 maart tot en met 31 juli 2024 is derhalve een bedrag van € 97.503,57 bruto aan vergoeding in de zin van artikel 7:672 lid 11 BW toewijsbaar.
4.26.
[verzoeker] verzoekt betaling van het gereserveerde bedrag aan vakantiegeld voor 2024, te weten een bedrag van € 11.245,50 bruto.
4.27.
[verweerster] voert aan dat per 11 maart 2024 een eindafrekening is opgemaakt en dat het pro-rata opgebouwde vakantiegeld van € 11.662,02 bruto hiervan onderdeel uitmaakt. Dit bedrag is reeds aan [verzoeker] uitbetaald, aldus [verweerster] .
4.28.
Dat de pro-rata opgebouwde vakantiebijslag bij de eindafrekening reeds door [verweerster] is betaald heeft [verzoeker] niet betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit juist is. Dit onderdeel van het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.29.
Nu wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven, leidt dit tot de conclusie dat het einde van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Volgens artikel 7:673 BW is de verzochte transitievergoeding toewijsbaar. [verzoeker] becijfert deze vergoeding op
€ 10.800,- bruto. [verweerster] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
de immateriële schadevergoeding
4.30.
[verzoeker] verzoekt om aan hem een immateriële schadevergoeding van € 50.000,- toe te kennen. Hij stelt daartoe dat de manier waarop hij bejegend is, ten onrechte beschuldigd is van malversaties en onverwacht op straat is gezet een bedrag aan immateriële schadevergoeding rechtvaardigt.
4.31.
De hier door [verzoeker] genoemde aspecten op grond waarvan hij recht meent te hebben op een immateriële schadevergoeding, zullen door de rechtbank worden meegewogen in het kader van de toe te kennen billijke vergoeding. Voor een separate immateriële schadevergoeding is geen plaats. Dit afzonderlijke verzoek wordt daarom afgewezen.
4.32.
Het verzoek van [verzoeker] om aan hem een billijke vergoeding toe te kennen is gebaseerd op artikel 7:682 lid 3 BW. Hierboven is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet aan de wettelijke vereisten voldoet – mede – omdat daarvoor een dringende reden ontbreekt. Gelet op hetgeen daaromtrent hiervoor is overwogen, volgt hieruit dat [verweerster] voor het ontslag ook geen geldige reden in de zin van artikel 7:669 BW had. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is daarom toewijsbaar op grond van onderdeel a van artikel 7:682 lid 3 BW. Ook onderdeel b van dat artikellid biedt grondslag voor toekenning van een billijke vergoeding, omdat de ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] erin bestaat dat zij [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen zonder dat aan de wettelijke vereisten van artikel 7:677 BW was voldaan. Deze ernstige verwijtbaarheid ligt besloten in de schending van de voor opzegging geldende bepalingen.
4.33.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het erom dat deze vergoeding ten minste compensatie moet bieden voor het ten onrechte niet-genoten loon en voorts bedoeld is als compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarvoor heeft de Hoge Raad in de zogenoemde New Hairstyle-beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) regels gesteld en gezichtspunten geformuleerd. Bij de eerstbedoelde compensatie (die voor het gemiste inkomen) moet worden ingeschat hoe lang de arbeidsverhouding van partijen zonder het onterechte ontslag redelijkerwijs zou hebben voortgeduurd. De rechtbank oordeelt het aannemelijk dat, indien het ontslag op staande voet achterwege zou zijn gebleven, de vennootschapsrechtelijke verhouding met [verzoeker] - en daarmee ook de arbeidsovereenkomst - geen lang leven meer beschoren was nadat het vertrouwen in hem op 14 februari 2024 door het Leadership Team was opgezegd. Hoe lang de arbeidsrelatie daarna anders nog zou hebben voortgeduurd is afhankelijk van verschillende factoren (onder meer: hoeveel steun had [verzoeker] als CEO nog wel, welke relatieve invloed hadden mogelijke voor- en tegenstanders van zijn aanblijven, welke inspanningen had het global management willen (en redelijkerwijs moeten) doen om te de-escaleren en [verzoeker] voor de organisatie te behouden, en hoeveel tijd zou met een en ander gemoeid zijn geweest). De goede en kwade kansen afwegend gaat de rechtbank ervan uit dat [verzoeker] nog tot ultimo 2024 had mogen rekenen op het inkomen dat hij van [verweerster] gewend was. Rekening houdend met het aan hem toekomende loon over de opzegtermijn, die in dit geding aan hem in de vorm van de onregelmatigheidsvergoeding wordt toegewezen, komt de ‘waarde van de arbeidsovereenkomst’ neer op ongeveer € 100.000,-- bruto aan gemist inkomen.
4.34.
De compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een verhoging van laatstgenoemd bedrag. Zoals hierboven is overwogen, heeft [verweerster] ten onrechte gegrepen naar de zwaarste sanctie die het Nederlandse ontslagrecht kent. Daarvan treft haar een ernstig verwijt. Aannemelijk is dat het ontslag op staande voet bij [verzoeker] tot spanningen en gevoelens van stress heeft geleid, dat het zijn reputatie geen goed heeft gedaan en hem, ook bij een relatief gunstige arbeidsmarktpositie, bemoeilijkt in het vinden van een gelijkwaardige functie elders. Dit is het gevolg van de ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] . Daarvoor acht de rechtbank, mede in aanmerking genomen dat het dienstverband betrekkelijk kort heeft geduurd, een extra vergoeding van € 15.000,- bruto passend en billijk.
4.35.
Op grond van het voorgaande is een billijke vergoeding van € 115.000,- bruto toewijsbaar.
het concurrentie- en relatiebeding
4.36.
Nu de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst door ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] is geëindigd, kan [verweerster] , zoals door [verzoeker] is verzocht, op grond van het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW geen rechten meer aan het non-concurrentiebeding en voor zover daaraan gekoppeld, het boetebeding ontlenen. Datzelfde geldt ten aanzien van het relatiebeding, aangezien een relatiebeding ook onder de werking van artikel 7:653 BW valt. Het verzoek tot vernietiging althans beperking van het concurrentie- en relatiebeding wordt daarom toegewezen, zoals hierna onder 5.2. omschreven. De rechtbank benadrukt dat het tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsbeding onverminderd van kracht blijft.
de zelfstandige tegenverzoeken van [verweerster]
de vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.37.
[verweerster] heeft verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding in de zin van artikel 7:677 lid 2 BW. [verweerster] stelt dat [verzoeker] door opzet of schuld aan haar een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen en dat zij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.38.
Bij dit verzoek veronderstelt [verweerster] dat het door haar aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven. Nu hiervoor is gebleken is dat dit standpunt onjuist is, zal dit verzoek worden afgewezen.
boete wegen schending van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst
4.39.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] door het downloaden van bedrijfsgevoelige informatie in strijd met artikel 7 van de arbeidsovereenkomst heeft gehandeld en op grond hiervan aan haar een boete van € 10.000,- verschuldigd is.
4.40.
Het is juist dat [verzoeker] zijn zakelijke e-mailbox heeft gekopieerd naar zijn privé e-mailaccount. Bij het kopiëren is bedrijfsgevoelige informatie overgegaan. Dit staat niet ter discussie. Uit niets is echter gebleken dat [verzoeker] deze informatie op enige wijze verder heeft verspreid of met anderen heeft gedeeld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de informatie enkel ter beschikking van [verzoeker] is gebleven. Van overtreding van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is daarom geen sprake, zodat het verzoek tot betaling van de boete zal worden afgewezen.
terugbetaling van de onverschuldigd betaalde vakantiedagen
4.41.
[verweerster] stelt zij [verzoeker] heeft uitbetaald voor opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen. Nu achteraf is gebleken dat de registratie van de vakantiedagen van [verzoeker] niet juist is geweest en hij 33 vakantiedagen meer heeft genoten dan die hij had geregistreerd, is de uitbetaling van de vakantiedagen onverschuldigd gebleken, aldus [verweerster] . Zij verzoekt terugbetaling van € 29.588,41.
4.42.
De rechtbank wijst dit verzoek van [verweerster] af. Blijkbaar was het de bedoeling dat [verzoeker] zijn vakantiedagen zelf registreerde in het HR-systeem en dat hij de vakantiedagen doorgaf aan [D] . [verzoeker] heeft betwist dat hij teveel vakantie heeft opgenomen. Omdat het de verplichting van de werkgever blijft om de arbeids- en rusttijden van een werknemer deugdelijk te registreren, kan een onjuiste registratie niet aan de werknemer worden tegengeworpen indien hij daarop niet eerder is aangesproken en zonder dat partijen met elkaar hebben overlegd over welke dagen als vakantie moeten worden aangemerkt. Dit geldt temeer bij een functionaris als [verzoeker] die geacht wordt ook buiten werktijd beschikbaar te zijn. Ook indien er achteraf van moet worden uitgegaan dat de vakantieregistratie over 2022, 2023 en 2024 niet juist is geweest, komt dat onder de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van [verweerster] .
terugbetaling van de ontvangen bonussen over 2022 en 2023
4.43.
[verweerster] stelt dat zij in het jaar 2022 en 2023 in totaal een bedrag van
€ 165.459,36 bruto aan bonussen heeft uitbetaald aan [verzoeker] . Op grond van de bonusregeling is zij gerechtigd de uitbetaalde bonussen terug te vorderen, nu [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan fraud, misstatement en misconduct, aldus [verweerster] .
4.44.
De rechtbank overweegt dat hiervoor reeds is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] zich aan één van de verwijten die [verweerster] hem maakt schuldig heeft gemaakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de aan [verzoeker] uitgekeerde bonussen destijds terecht aan hem zijn uitgekeerd en dat er van een grond om de bonus te kunnen terugvorderen geen sprake is. Dit verzoek wordt afgewezen.
betaling schadevergoeding wegens ongeldige vertegenwoordiging
4.45.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] haar niet rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd bij het aangaan van een nieuw leasecontract. [verweerster] heeft wegens de annulering ervan een boete van € 1.000,-- moeten betalen. Vanwege de vroegtijdige beëindiging van een eerder leasecontract heeft [verweerster] een afkoopsom van € 13.110,97 moeten betalen. Beide bedragen wenst zij te verhalen op [verzoeker] .
4.46.
[verzoeker] betwist dit verzoek. Hij stelt onder meer dat niet hij het was die het nieuwe leasecontract is aangegaan, maar dat dit [E] is geweest.
4.47.
Uit de onderbouwing van de stelling van [verweerster] op dit punt blijkt niet dat het [verzoeker] is geweest die het nieuwe leasecontract is aangegaan. Daarom valt niet uit te sluiten dat het inderdaad [E] is geweest die het leasecontract heeft gesloten of hiervoor in ieder geval een akkoord heeft gegeven. Een ongeldige vertegenwoordiging door [verzoeker] is daarom niet vast komen te staan, zodat de boete niet op [verzoeker] kan worden verhaald. Hetzelfde lot is de terugvordering van de afkoopsom van het eerdere leasecontract beschoren. Voor zover [verweerster] die afkoopsom verschuldigd was vanwege het ontslag op staande voet van [verzoeker] , heeft te gelden dat dit ontslag niet aan de wettelijke vereisten voldeed en de gevolgen ervan daarom voor rekening van [verweerster] blijven. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerster] de afkoopsom ook verschuldigd zou zijn geweest of dat deze ook op [verzoeker] zou (kunnen) zijn verhaald, indien [verzoeker] tot eind 2024 in dienst zou zijn gebleven. Hierop stuit dit deel van het tegenverzoek af.
proceskosten in de verzoeken over en weer
4.48.
[verweerster] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] betalen. Deze proceskosten worden begroot op € 11.340,-, bestaande uit € 2.626,- aan griffierecht en € 8.714,- aan salaris advocaat.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.49.
De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [verzoeker] is verzocht. Dat betekent dat de beschikking kan worden ten uitvoer gelegd, ook indien een van partijen ertegen hoger beroep instelt. De beschikking van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere uitspraak doet.