RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 11336387 LE VERZ 24-51 RD/960
Beschikking van 6 december 2024
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: [.] ( [..] ),
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R. Olde.
2 De feiten
2.1.
[verweerster] houdt zich bezig met de productie en verkoop van zoute snacks.
2.2.
[verweerster] heeft bedrijfsvestigingen in [vestigingsplaats 2] , [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 3] .
2.3.
[verzoekster] is 51 jaar oud. Zij was sinds 10 april 2000 in dienst van [verweerster] in de functie van allround productiemedewerker.
2.4.
Op 29 mei 2024 heeft het UWV [verweerster] toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] vanwege bedrijfseconomische redenen op te zeggen.
2.5.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst in de brief van 31 mei 2024 opgezegd per 1 september 2024.
4 De beoordeling
4.1.
Het UWV heeft in de beslissing van 29 mei 2024 geconstateerd dat er sprake is van het verval van de arbeidsplaats van [verzoekster] als gevolg van maatregelen die om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en dat er geen mogelijkheid is om [verzoekster] binnen redelijke termijn te herplaatsen in een andere passende functie binnen de organisatie van [verweerster] .
4.2.
Uit artikel 7:682 lid 1 BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, maar in strijd met artikel 7:669 lid 3, onderdeel a BW, de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen dan wel aan de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen indien herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.3.
De kantonrechter heeft op de zitting aan de orde gesteld dat artikel 7:682 lid 1 onder a BW slechts de mogelijkheid biedt tot herstel van de arbeidsovereenkomst en niet tot nietigverklaring van het ontslag, zoals [verzoekster] heeft verzocht. De gemachtigde van [verzoekster] heeft daarop verduidelijkt dat het gaat om de beoordeling van de rechtmatigheid van het ontslag en dat hij bedoelt om tot herstel van de arbeidsovereenkomst te komen. Hij heeft ter zitting zijn verzoek tot nietigverklaring van het ontslag evenwel herhaald en zijn verzoek niet gewijzigd.
4.4.
[verzoekster] heeft dus iets verzocht – namelijk het ontslag nietig te verklaren – hoewel dat op grond van de wet niet mogelijk is. Van een professioneel gemachtigde die een financiële vergoeding voor zijn diensten vraagt, mag verwacht worden dat hij de (on)mogelijkheden van de wet kent en weet wat hij wel en niet kan verzoeken. Nietigheid van het ontslag kan gelet op het bepaalde in artikel 7:682 lid 1 onder a BW niet toegewezen worden, nu op grond van dat artikel alleen herstel van de dienstbetrekking aan de orde kan zijn. Het primair verzochte is dan ook alleen al om die reden niet toewijsbaar.
4.5.
Aan de subsidiair verzochte billijke vergoeding heeft de gemachtigde van [verzoekster] geen bedrag gekoppeld, niet in het petitum en niet in het lichaam van het verzoekschrift. De gemachtigde van [verzoekster] heeft slechts aangegeven dat sprake is van een onrechtmatig ontslag dat tot gezondheidsproblemen bij [verzoekster] geleid. Het is niet aan de kantonrechter om de omvang van de billijke vergoeding zonder enig houvast te bedenken en vast te stellen. De kantonrechter zal dit deel van het verzoek dan ook al om die reden afwijzen.
4.6.
Uit het voorgaande oordeel volgt dat de kantonrechter niet tot een inhoudelijk oordeel over de opzeggingsgrond komt wegens de onkunde van de gemachtigde van [verzoekster] . Zelfs al zou de kantonrechter tot een dergelijke beoordeling kunnen komen dan overweegt de kantonrechter ten overvloede het volgende.
4.7.
Bij een ontslagaanvraag op grond van bedrijfseconomische redenen moet komen vast te staan dat:
1) er structureel arbeidsplaatsen vervallen door bedrijfsbeëindiging of door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
2) de juiste volgorde voor ontslag is vastgesteld (afspiegelingsbeginsel);
3) er geen mogelijkheden zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming of groep.
4.8.
Bij deze beoordeling geldt dat [verweerster] bij de door haar gemaakte beleidskeuzes de nodige ruimte moet worden gelaten. Een werkgever heeft in hoge mate de vrijheid om zijn onderneming in te richten zoals haar goeddunkt. In dat kader heeft [verweerster] de beslissing genomen om de verpakkingswerkzaamheden grotendeels te automatiseren en de functie van [verzoekster] te laten vervallen. Met de andere negen werknemers wier functie is komen te vervallen is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd.
4.9.
[verzoekster] betwist dat haar functie is vervallen. Er worden volgens haar nog steeds uitzendkrachten ingezet voor verpakkingswerkzaamheden. Bovendien zou zij herplaatst kunnen worden in de functie van operator. [verweerster] weerspreekt dit.
Het verval van de functie
4.10.
[verzoekster] voert aan dat haar functie niet overbodig is geworden. [verweerster] maakt op de productielijnen 8, 9 en 10, waar [verzoekster] voorheen werkzaam was, volgens haar nog steeds gebruik van uitzendkrachten die worden ingezet als allround productiemedewerker. Dat werk moet haar, conform de wederindiensttredingsvoorwaarde van het UWV, aangeboden worden.
4.11.
[verweerster] brengt naar voren dat de hoeveelheid werk wordt gedreven door de vraag van haar klanten. Pas als dat boven een bepaald niveau uitkomt, kan het voorkomen dat er nog handmatig verpakkingswerkzaamheden plaatsvinden. [verweerster] heeft daarover ter zitting aangegeven dat productielijn 1 ongeveer 20 uur per maand draait en de productielijnen 9 en 10 één dag per week. De hoeveelheid handmatig werk is zo beperkt en wisselend dat hier geen vast personeel op in te zetten valt. [verweerster] werkt daarom met een flexibele schil van uitzendkrachten. Het overgebleven handmatige werk wordt voorts in de loop van 2025 geautomatiseerd, waardoor de uitzendkrachten overbodig worden.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd dat haar functie niet is vervallen. [verweerster] erkent dat zij nog met uitzendkrachten werkt – zoals zij dat ook al in de UWV-procedure te kennen heeft gegeven – maar heeft de omstandigheden waaronder dit gebeurt, namelijk de grilligheid van de werkzaamheden, uitgebreid onderbouwd. [verzoekster] heeft dit onvoldoende weersproken. Het is voorstelbaar dat [verzoekster] met haar fulltime dienstverband niet valt te plannen bij dergelijke beperkte en wisselende werkzaamheden.
4.13.
[verzoekster] stelt dat zij in het verleden op de productielijnen 3, 5 en 9 samen met de operator de machines draaiende heeft gehouden. Verder heeft zij daarna gedurende 10 maanden zelfstandig de operator van productielijn 8 vervangen. Zij kan de functie van operator daarom uitvoeren. Er worden nu Poolse medewerkers opgeleid tot operator. Zij krijgen daarvoor een cursus Nederlands aangeboden. [verzoekster] kan daarom naar haar mening, na het eventueel eveneens volgen van deze cursus, herplaatst worden als operator.
4.14.
[verweerster] heeft daartegen ingebracht dat [verzoekster] nooit zelfstandig als operator heeft gewerkt. Haar kennis van de Nederlandse taal is daarvoor onvoldoende. Daarnaast heeft zij niet het vereiste MBO 3/4 niveau. Het is [verzoekster] , aldus [verweerster] , ook niet gelukt om zich te ontwikkelen tot dat vereiste niveau.
4.15.
[verzoekster] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij herplaatsbaar is als operator. [verweerster] heeft in haar brief van 21 mei 2014 aan [verzoekster] uitdrukkelijk aangegeven dat voor [verzoekster] doorgroei naar de functie van operator uitgesloten is. Niet is gebleken dat [verzoekster] de ambitie heeft gehad om door te groeien naar deze functie en dat zij dat bij [verweerster] voorafgaand aan de ontslagprocedure aan de orde heeft gesteld. [verzoekster] heeft verder niet onderbouwd dat zij gedurende 10 maanden als zelfstandig operator werkzaam is geweest. Uit haar toelichting op zitting leidt de kantonrechter af dat het veeleer om een wisselende inzet op ondersteunende werkzaamheden ging dan om de zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden die behoren bij de functie van operator. [verzoekster] heeft weliswaar tevergeefs bij [verweerster] om haar roosters verzocht waar dit uit zou moeten blijken, maar voorzover daaruit al een continue inzet op operatorwerkzaamheden zou volgen, zou daarmee niet kunnen worden aangetoond dat zij de werkzaamheden zelfstandig heeft verricht. Dat Poolse werknemers worden geschoold tot operator en worden onderwezen in de Nederlandse taal, brengt ook nog niet met zich mee dat [verzoekster] hier ook geschikt voor zou zijn.
4.16.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter daarom van oordeel dat herplaatsing niet aan de orde was.
4.17.
De conclusie is dat de opzegging niet in strijd is met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, BW, zodat herstel van het dienstverband of toekenning van een billijke vergoeding niet aan de orde is. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] ook daarom afwijzen.
4.18.
[verweerster] heeft gesteld dat zij de transitievergoeding aan [verzoekster] heeft uitbetaald. Nu de gemachtigde van [verzoekster] ter zitting heeft verklaard “dat er een bedrag is overgemaakt” gaat de kantonrechter er van uit dat [verweerster] aan haar verplichting tot betaling van de transitievergoeding heeft voldaan.
4.19.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [verzoekster] veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van [verweerster] . De kosten aan de zijde van [verweerster] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde.