RECHTBANK
MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11382924 \ ME VERZ 24-127 AW/1583
Beschikking van 24 december 2024
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend in persoon,
[verweerster]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. R.G.P. van Marle.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de reactie van [verzoeker] op het verweerschrift
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Van wat besproken is op de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
3 De beoordeling
3.1.
De vraag die in deze zaak voorligt is of [verweerster] het dienstverband met [verzoeker] moet herstellen. De kantonrechter begrijpt het verzoek van [verzoeker] aldus dat hij meent dat [verweerster] jegens hem ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door met ingang van 1 september 2024, na het verstrijken van de reeks van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die tussen partijen hebben bestaan, met hem geen nieuwe arbeidsovereenkomst te sluiten (die dan zou hebben gegolden als aangegaan voor onbepaalde tijd), omdat hij aan een chronische ziekte lijdt.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan het dienstverband. [verweerster] hoeft het dienstverband niet te herstellen. De kantonrechter legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.
3.3.
Niet in geschil is dat er sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd en dat [verweerster] tijdig het einde van de arbeidsovereenkomst heeft aangezegd. Uitgangspunt is dat het de werkgever vrij staat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na afloop van de overeengekomen duur niet voort te zetten. Dat maakt dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet hoeft te herstellen.
3.4.
Voor zover [verzoeker] een beroep heeft willen doen op de wet gelijke behandeling geldt het volgende.
3.5.
Als de werkgever de arbeidsovereenkomst niet verlengt vanwege een chronische ziekte of handicap van de werknemer, handelt de werkgever in beginsel in strijd met artikel 4 jo. artikel 1 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wghb/cz). Daarin is een verbod opgenomen om onderscheid te maken bij het aanbieden, aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding, waarbij als (direct) onderscheid wordt aangemerkt de omstandigheid dat een persoon op grond van een handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie. Wat een handicap of chronische ziekte is als bedoeld in artikel 4 van de Wghb/cz wordt niet in die wet gedefinieerd. De Wgbh/cz sluit voor de definitie van handicap of chronische ziekte aan bij de Europese Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000. Het begrip ‘handicap’ en ‘disability’ in deze richtlijn moet volgens rechtspraak van het Hof van Justitie EU1 worden opgevat als een beperking die met name het gevolg is van langdurige lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die in wisselwerking met diverse drempels de betrokkene kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen.
3.6.
[verzoeker] stelt niet dat [verweerster] zijn arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd omdat hij een arbeidsbeperking heeft (Ehlers Danlos syndroom), maar omdat hij depressief is. Het laatste half jaar van [verzoeker] bij [verweerster] was er sprake van gebeurtenissen, zoals pesterijen, waar [verzoeker] depressief van is geworden, wat is overgegaan naar een chronische suïcidale depressie, aldus [verzoeker] . Volgens [verweerster] is er in de privésituatie van [verzoeker] een relatie ontstaan met een klant van [verweerster] wat fout is gelopen en wat haar bedrijf binnen is gekomen. De klant heeft klachten ingediend. Verschillende medewerkers en klanten hebben zich tot haar gewend omdat [verzoeker] veel aandacht opeiste. [verweerster] heeft gehandeld met hoor en wederhoor. [verweerster] heeft [verzoeker] een derde contract aangeboden om te kijken of ze hem binnenboord konden houden. Omdat de situatie buitenproportioneel onrust bracht binnen haar organisatie en [verzoeker] zich op een manier gedroeg die veel aandacht opeiste, heeft [verweerster] zich genoodzaakt gezien om actie te ondernemen, aldus [verweerster] .
3.7.
[verzoeker] stelt dat zijn depressie is overgegaan naar een chronische suïcidale depressie. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt echter nergens uit dat het gaat om een chronische depressie. [verzoeker] heeft geen stukken in het geding gebracht die zijn stelling onderbouwen, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat de depressie chronisch van aard is in de zin van artikel 4 van de Wghb/cz.
3.8.
Maar ook als er wel vanuit moet worden gegaan dat sprake is van een chronische depressie, kan [verzoeker] dit niet baten. [verweerster] betwist dat zij op de hoogte was van een depressie. [verzoeker] heeft zich ook niet ziekgemeld. Voor zover [verweerster] al zou hebben geweten dat [verzoeker] depressief is, betekent dit niet dat [verweerster] moest begrijpen dat dit chronisch is en evenmin is gebleken dat [verweerster] dit heeft gebruikt om [verzoeker] geen vast contract aan te bieden.
3.9.
Dit alles betekent dat de aanzegging van 25 maart 2024 respectievelijk 23 juli 2024 niet in strijd met artikel 4 van de Wghb/cz heeft plaatsgevonden. [verweerster] heeft ook niet in strijd met artikel 7:611 BW gehandeld.
3.10.
Het verzoek van [verzoeker] om de arbeidsovereenkomst te herstellen wordt dan ook afgewezen.
3.11.
Het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen. [verzoeker] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 814,00 voor salaris gemachtigde.