Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 september 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 6 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat op 24 december 2024 een vonnis zou worden uitgesproken.
2 De kern van de zaak
2.1.
[eiser] vordert een bedrag aan achterstallig loon vermeerderd met rente en kosten van zijn oude werkgever [gedaagde] . Volgens [eiser] is [gedaagde] dit bedrag verschuldigd omdat [gedaagde] hem niet heeft opgeroepen na 10 april 2021, terwijl partijen dit wel hadden afgesproken in een oproepovereenkomst. [gedaagde] betwist dat zij een nieuwe oproepovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. Niet is vast komen te staan dat partijen in 2021 een nieuwe oproepovereenkomst hebben gesloten. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.
3 De beoordeling
Partijen zijn op 16 februari 2021 geen oproepovereenkomst overeengekomen
3.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is op 10 april 2019 een oproepovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Deze overeenkomst is per 10 april 2020 verlengd voor bepaalde tijd, te weten tot 9 april 2021. Op 1 april 2021 heeft [gedaagde] [eiser] mondeling medegedeeld te aarzelen over een nieuw contract. In e-mails van 3 april en 5 april 2021 heeft [gedaagde] [eiser] schriftelijk medegedeeld hem geen nieuwe oproepovereenkomst te zullen aanbieden.
3.2.
[eiser] stelt dat partijen op 16 februari 2021 al een nieuwe oproepovereenkomst zijn overeengekomen. De kantonrechter volgt [eiser] niet in deze stelling. Om te beginnen blijkt uit de overgelegde mailwisseling dat partijen vanaf februari 2021 in gesprek waren over de wijze waarop de werkzaamheden van [eiser] voor [gedaagde] na 9 april 2021 konden worden voortgezet. Op 15 en 16 februari 2021 zijn hierover door [gedaagde] twee mailberichten gestuurd naar [eiser] . Hierin liet [gedaagde] [eiser] onder meer weten hem een derde jaarcontract aan te willen bieden. Nadat [eiser] daar positief op had gereageerd, mailde [gedaagde] hem vervolgens: “Super, dan ga ik dat regelen.”. Hoewel de tekst van deze mailberichten de indruk wekt dat partijen het eens waren over een nieuwe oproepovereenkomst, is niet vast komen te staan dat die overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen.
3.3.
Van een arbeidsovereenkomst is pas sprake als er overeenstemming bestaat over de belangrijkste arbeidsvoorwaarden. Naast arbeid gedurende een zekere tijd, gaat het hierbij om betaling van loon en het bestaan van een gezagsverhouding. Tussen partijen is niet in debat dat er na 16 februari 2021 nog overleg is gevoerd over de precieze invulling van het lesjaar 2021/2022. [eiser] wilde namelijk niet meer op zondag werken en de door hem beoogde vrijdag zou betekenen dat hij minder uren zou gaan maken. Dit zou weer van invloed zijn op het te betalen loon. Zowel [eiser] als [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat het de bedoeling was om na 16 februari 2021 nog afspraken te maken over de werkdagen van [eiser] , maar dat dit uiteindelijk niet is gebeurd. Uit het voorgaande volgt dat er op en ook na 16 februari 2021 geen volledige overeenstemming tussen partijen was over de belangrijkste arbeidsvoorwaarden.
3.4.
Dat partijen het op 16 februari 2021 nog niet eens waren over het aangaan en de inhoud van een nieuwe oproepovereenkomst, blijkt ook uit de mailberichten die [eiser] op 17 en 19 februari 2021 zelf naar [gedaagde] heeft gestuurd. In het mailbericht van 17 februari 2021 gaf [eiser] namelijk aan dat hij, zoals afgesproken, nog met een bevriende jurist naar het contract zou kijken. Hierin vraagt hij bovendien om een andersoortige arbeidsovereenkomst en doet hij een voorstel voor een langere looptijd van het contract. Dat [eiser] [gedaagde] op 19 februari 2021 vervolgens heeft gemaild dat hij de oplossing dacht te hebben, wijst er volgens de kantonrechter ook op dat er geen volledige overeenstemming bestond over de inhoud van een nieuwe (oproep)overeenkomst. Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van [eiser] afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€
612,00
(3,00 punten × € 204,00)
- nakosten
€
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
714,00
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.7.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 714,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als die niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
WZ (63175)
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: