RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 10848664 UE VERZ 23-403 SV/40160
Beschikking van 26 februari 2024
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.F. Overes,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. B. van Kasteel.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 20 december 2023;
- -
het verweerschrift, tevens voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding, van [verweerster] van 23 januari 2024;
- -
de e-mail van de gemachtigde van [verzoekster] met een aanvullende productie 9;
- -
de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster] , waarin [verzoekster] haar verzoek heeft aangevuld.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. [verzoekster] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Overes. Namens [verweerster] was verschenen haar directeur, [A] , bijgestaan door de gemachtigde, mr. Van Kasteel. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 De feiten
2.1.
[verweerster] heeft als bedrijfsactiviteit het uitoefenen van een tandarts- en orthodontiepraktijk. [A] (hierna: [A] ) is enig bestuurder van [verweerster] en werkzaam als tandarts in de praktijk van [verweerster] . De echtgenote van [A] , [B] (hierna: [B] ), is ook als tandarts werkzaam bij [verweerster] .
2.2.
[verzoekster] heeft tijdens een gesprek in juni 2023 met [B] afgesproken om op dinsdagen en af en toe op zaterdag als assistente in de praktijk van [verweerster] te komen werken, tegen een uurloon van € 12,12. [verzoekster] is in de derde week van juni 2023 gestart met het werk als assistente. De afspraken over de werkzaamheden, de werkdagen en het loon zijn toen niet in een schriftelijke arbeidsovereenkomst vastgelegd. Vanaf eind juli/begin augustus 2023 heeft [verzoekster] voor [verweerster] gewerkt in een andere functie, namelijk als baliemedewerkster.
2.3.
Op 2 november 2023 heeft [verzoekster] aan [A] gevraagd om een schriftelijke arbeidsovereenkomst omdat zij die nodig had voor instanties. Op 8 november 2023 heeft [verzoekster] van [A] een schriftelijke arbeidsovereenkomst ontvangen. In deze arbeidsovereenkomst staat als ingangsdatum vermeld 1 juni 2023. Verder staat in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst het volgende:
“1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd en eindigt van rechtswege zonder dat opzegging is vereist op 30-11-24 met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging.”
In de artikelen 4 en 5 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat dat de arbeidsduur 0 uren per week bedraagt, waardoor de arbeidsovereenkomst is aan te merken als oproepovereenkomst, en dat het salaris € 12,12 bruto per uur bedraagt.
2.4.
[verzoekster] heeft op 21 november 2023 voor het laatst voor [verweerster] gewerkt. Op
23 november 2023 om 1:22 PM heeft [A] [verzoekster] per e-mail het volgende geschreven:
“Goedemiddag [verzoekster (voornaam)] ,
Ik heb je net telefonisch gesproken over het feit dat jouw 6 maanden contract eindigt volgende week donderdag. Het contract heeft een fout staan waarin staat 2024 i.p.v. 2023. Het bleek dat je dit fout eerder hebt geconstateerd en niet met mij hebt gecommuniceerd, hetgeen ik erg jammer vind. In ieder geval hierbij bevestig ik dat aan het eind van dit contract, te weten volgende week donderdag 30-11-2023, zal het contract niet worden verlengd en eindigt erbij onze samenwerking. Mocht je uitgebreider willen weten waarom je contract niet wordt verlengd dan ben je van harte welkom om met mij hierover in gesprek te gaan.
(..)”
Direct daarna, heeft [A] [verzoekster] per What’s app geschreven:
“ [verzoekster (voornaam)] , Ik heb je net gemaild over het beëindigden van je contract. Jammer [verzoekster (voornaam)] !”
Op 28 november 2023 om 9:15:41 uur heeft [A] [verzoekster] per What’s app geschreven:
“Goedemorgen [verzoekster (voornaam)] , Het is vandaag je laatste werkdag, we hadden je nog gewoon op werk verwacht, je bent er niet!”
2.5.
[verweerster] heeft bij de uitbetaling aan [verzoekster] van € 637,96 via een bankoverschrijving op 29 november 2023 vermeld: ‘Uren Nov 2023. Medewerker uit dienst.’. Op de loonstrook voor het tijdvak november 2023 staat handgeschreven: ‘betaald 29.11.2023’ en ‘uit dienst.’.
2.6.
Op 6 december 2023 heeft de gemachtigde van [verzoekster] [verweerster] per e-mail aangeschreven met verschillende verzoeken, waaronder een sommatie de opzegging in te trekken. [verweerster] heeft hierop niet gereageerd, waarna de gemachtigde van [verzoekster] [verweerster] op 13 december 2023 een herinnering heeft gestuurd. Ook daarop heeft [verweerster] niet gereageerd.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(Primair:)
I. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] op 23 respectievelijk 28 november 2023 te vernietigen;
en [verweerster] te veroordelen tot:
II. betaling van € 5.835,26 netto voor achterstallig loon vanaf 1 juni tot en met 30 november 2023;
III. betaling van het loon van € 1.995,- bruto per maand vanaf 1 december 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
IV. de maximale wettelijke verhoging over de bedragen onder II en III;
V. de wettelijke rente over de bedragen onder II, III en IV;
VI. [verzoekster] binnen vierentwintig uur na betekening van de af te geven beschikking toe te laten tot het werk, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerster] in gebreke blijft daaraan te voldoen;
VII. de proces- en de nakosten.
3.2.
[verzoekster] heeft tijdens de zitting in de door haar overgelegde pleitnota het verzoek als volgt aangevuld:
Subsidiair:
- het voorwaardelijke tegenverzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
- de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder rekening te houden met de proceduretijd, onder toekenning aan [verzoekster] van de transitievergoeding van € 598,50 bruto en een billijke vergoeding van € 12.928,- bruto.
3.3.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] kort samengevat het volgende ten grondslag. [verzoekster] stelt dat zij op 1 juni 2023 bij [verweerster] in dienst is getreden voor bepaalde tijd van 18 maanden en dat de arbeidsovereenkomst op 30 november 2024 zou eindigen. Zij verwijst daarvoor naar de bepaling in artikel 3.1 van de door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst. [verzoekster] ziet de What’s app-berichten van [A] van 23 en 28 november 2023 en de vermeldingen op haar bankafschrift van 29 november 2023 en de loonstrook van november 2023 als een éénzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] kon de arbeidsovereenkomst echter niet rechtsgeldig opzeggen zonder instemming van [verzoekster] . Ook heeft [verweerster] geen toestemming van het UWV verkregen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Daarnaast stelt [verzoekster] dat zij sinds haar indiensttreding, in ieder geval de maanden juni tot en met augustus 2023, tenminste 40 uur per week heeft gewerkt, waardoor zij over deze maanden aanspraak maakt op tenminste het wettelijk minimumloon. Verder had [verweerster] volgens [verzoekster] op grond van het rechtsvermoeden van de omvang van de bedongen arbeid vanaf 1 september 2023 het bruto maandloon van € 1.995,- moeten uitbetalen, het gemiddelde salaris over de drie daaraan voorafgaande maanden. Uit de bankafschriften van [verzoekster] blijkt dat zij in de periode van
1 juni 2023 tot en met 30 november 2023 € 5.835,26 netto te weinig loon heeft ontvangen.
4 Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek
4.1.
[verweerster] verzoekt de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen en voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2023 van rechtswege is geëindigd. [verweerster] voert als belangrijkste verweer dat er geen arbeidsovereenkomst voor de duur van 18 maanden en voor bepaalde tijd tot 30 november 2024 is overeengekomen. Bij aanvang van de werkzaamheden is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst tot 30 november 2023 zou duren en dat [verzoekster] eerst alleen op de dinsdagen beschikbaar zou zijn. De schriftelijke arbeidsovereenkomst is op 8 november 2023 aan [verzoekster] verstrekt, nadat [verzoekster] daarom had gevraagd omdat zij die nodig had voor instanties die betrokken zijn bij haar verhuizing. [A] is op 23 november 2023 door een medewerkster, [C] , erop geattendeerd dat [verzoekster] tegen haar heeft gezegd dat er een fout in de einddatum staat en dat zij hiervan gebruik zou willen maken. [A] heeft [verzoekster] vervolgens op 23 november 2023 gebeld met het verzoek om naar de praktijk te komen om dit te corrigeren. [verzoekster] is echter niet naar de praktijk gekomen. Subsidiair stelt [verweerster] dat elke loonvordering vanaf 30 november 2023 behoort te stranden omdat [verzoekster] zich niet beschikbaar heeft gehouden om arbeid te verrichten.
4.2.
[verweerster] betwist dat [verzoekster] 40 uur per week heeft gewerkt, ook niet in de maanden juni, juli en augustus 2023. [verweerster] stelt dat [verzoekster] gemiddeld 15,54 uur per week heeft gewerkt. Subsidiair stelt [verweerster] dat [verzoekster] in de periode tot 30 november 2023 geen recht heeft op het verzochte loon omdat zij zich niet beschikbaar heeft gehouden voor meer uren dan de feitelijk gewerkte uren en daartoe ook niet bereid heeft verklaard.
4.3.
Indien de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, verzoekt [verweerster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een ernstig verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:671b jo artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub g BW, en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur van de procedure.
5 De beoordeling
Het verzoek van [verzoekster]
5.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tot vernietiging van het gestelde – ontslag op staande voet – tussen partijen is in geschil of daarvan sprake is – tijdig ingediend.
Vermeerdering verzoek
5.2. [verweerster] heeft tijdens de zitting bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek met het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning aan [verzoekster] van de transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat dit verzoek pas op de zitting is gedaan. De kantonrechter stelt vast dat zowel [verweerster] als [verzoekster] na de daarvoor geldende termijnen stukken hebben ingediend. [verweerster] heeft inhoudelijk gereageerd op de vermeerdering van het verzoek. De zitting is geschorst voor overleg tussen partijen.
[verweerster] heeft daarna niet meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid op het aanvullende verzoek inhoudelijk te reageren. Nu beide partijen na de indieningstermijnen nog stukken hebben ingediend en [verweerster] tijdens de zitting voldoende gelegenheid heeft gekregen inhoudelijk op het verzoek te reageren, wijst de kantonrechter het bezwaar van [verweerster] tegen de vermeerdering van het verzoek af.
Heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst opgezegd?
5.3. Niet in geschil is dat [verzoekster] tot 8 november 2023 voor [verweerster] heeft gewerkt op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst. Ook is niet in geschil dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten. Partijen verschillen van mening over de vraag of de arbeidsovereenkomst is opgezegd. [verzoekster] stelt dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst op 23 en/of 28 november 2023 heeft opgezegd. [verweerster] stelt dat zij de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, maar dat zij [verzoekster] op 23 november 2023 heeft bevestigd dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2023 zou eindigen. Hiermee hangt samen dat partijen verschillen van mening over de datum waarop de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt: op 30 november 2023 of op 30 november 2024.
5.4.
Pas als komt vast te staan dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst op
23 en/of 28 november 2023 heeft opgezegd, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling of het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
5.5.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen erop gewezen dat zij verplicht zijn volledig en naar waarheid te verklaren en dat als blijkt dat een partij zich niet aan deze verplichting heeft gehouden, de kantonrechter op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) daaraan de conclusies kan verbinden die zij geraden acht.
5.6.
Zowel in het door [verweerster] overgelegde e-mailbericht van [A] aan [verzoekster] van 23 november 2023 als in de door [verzoekster] overgelegde What’s app-berichten van [A] aan [verzoekster] van 23 november 2023 en 28 november 2023, staat niet letterlijk dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opzegt. Uit deze berichten blijkt wel dat [verweerster] ervan uitgaat dat de arbeidsovereenkomst eind november 2023 (van rechtswege) eindigt.
De kantonrechter ziet in de overgelegde stukken en de toelichting tijdens de zitting onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van het standpunt van [verzoekster] dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 30 november 2024 tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft hierbij betrokken dat [verzoekster] in het verzoekschrift en tijdens de zitting over essentiële elementen van de arbeidsovereenkomst tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft [verzoekster] in het verzoekschrift gesteld dat zij op 1 juni 2023 voor de bepaalde tijd van 18 maanden in dienst is getreden bij [verweerster] als baliemedewerkster, dat een oproepcontract/nulurencontract is overeengekomen en dat zij in de maanden juni/juli/augustus 2023 tenminste 40 uur per week heeft gewerkt. Tijdens de zitting heeft [verzoekster] in reactie op vragen van de kantonrechter verklaard dat zij in juni 2023 eerst een sollicitatiegesprek had met de echtgenote van [A] , [B] , en dat zij pas twee weken later voor het eerst bij [verweerster] heeft gewerkt. [verzoekster] heeft op de zitting ook verteld dat er in het gesprek met [B] in juni 2023 nog niet was afgesproken voor hoe lang het zou duren, maar dat [B] had gezegd ‘we gaan kijken hoe het loopt’. [verzoekster] heeft op de zitting verteld dat [B] assistenten zocht voor de dinsdagen. [verzoekster] is vervolgens volgens een rouleersysteem met twee andere nieuwe medewerksters ingeroosterd voor de dinsdagen en soms op de zaterdag, voor het werk als assistente. De door [verweerster] overgelegde What’s app-correspondentie tussen [A] en [verzoekster] van 30 juni 2023 met een foto van een handgeschreven urenoverzicht van [verzoekster] van 47,6 uur, bevestigt dat [verzoekster] in de maand
juni 2023 geen 40 uur per week heeft gewerkt.
Wat ook afbreuk doet aan de aannemelijkheid van het standpunt van [verzoekster] , is dat zij stelt in ieder geval de eerste drie maanden van de arbeidsovereenkomst (juni/juli/augustus 2023) tenminste 40 uur per week te hebben gewerkt, maar kennelijk tot december 2023 heeft gewacht met het vragen om uitbetaling van de door haar gestelde gewerkte en nietuitbetaalde uren. [verzoekster] heeft niet weersproken dat zij gedurende de maanden juni tot en met augustus 2023 de door haar gewerkte uren op papier heeft aangeleverd bij [verweerster] . Als de uitbetaling niet op het juiste aantal gewerkte uren was gebaseerd, dan het had voor de hand gelegen dat [verzoekster] in die periode al had gevraagd om uitbetaling van de door haar gewerkte uren, zoals zij in een Whats’app-bericht van 30 juni 2023 had gedaan. Verder heeft [verzoekster] pas tijdens de zitting gesteld dat zij zich eind oktober 2023 heeft ziekgemeld en dat [verweerster] de ziekmelding niet wilde accepteren.
[verzoekster] heeft voor haar verklaringen tijdens de zitting, die inconsistent en tegenstrijdig zijn aan de feiten die in het verzoekschrift zijn gepresenteerd, geen deugdelijke verklaring gegeven. De kantonrechter kan [verzoekster] vanwege haar tegenstrijdige verklaringen op essentiële onderdelen van de arbeidsovereenkomst, niet in haar stellingen volgen.
5.7.
Daar staat tegenover de weergave van de feiten door [verweerster] . Volgens het verweerschrift van [verweerster] is [verzoekster] bij haar in juni 2023 begonnen als assistente van [B] , door wie [verzoekster] begeleid zou worden, zonder dat een schriftelijke arbeidsovereenkomst was opgemaakt. Afgesproken was dat de arbeidsovereenkomst tot 30 november 2023 zou duren. [verzoekster] heeft in oktober 2023 aangegeven bij [A] dat zij zou stoppen met werken omdat zij uit [plaats] moest verhuizen. [verzoekster] heeft op 2 november 2023 aan [A] gevraagd om een schriftelijke arbeidsovereenkomst die zij nodig had voor instanties. Omdat [verzoekster] niet kon aangeven wanneer haar verhuisdatum zou zijn, is tussen partijen afgesproken de oorspronkelijk afgesproken einddatum, 30 november 2023 aan te houden. Op 8 november 2023 heeft [verzoekster] opnieuw gevraagd om een schriftelijke arbeidsovereenkomst, waarna [A] diezelfde dag de arbeidsovereenkomst aan [verzoekster] heeft verstrekt. Op 23 november 2023 is [A] aangesproken door mevrouw [C] , ook werkzaam bij [verweerster] , met de mededeling dat [verzoekster] had ontdekt dat in de arbeidsovereenkomst een foute einddatum was vermeld en dat zij hiervan gebruik wilde maken. Tijdens de zitting heeft [A] in reactie op vragen van de kantonrechter bevestigd dat hij met zijn echtgenote, [B] , in een (kennismakings)gesprek met [verzoekster] , op de derde dinsdag van juni 2023, duidelijk heeft afgesproken om eind november 2023 bij elkaar te zitten en te kijken hoe het gaat. Ook heeft [A] herhaald dat [verzoekster] zelf wilde stoppen met werken bij [verweerster] . Op basis van het verweerschrift met producties, waaronder twee getuigenverklaringen van collega’s en de toelichting van [A] tijdens de zitting, is het standpunt van [verweerster] over de essentiële onderdelen van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] , voldoende consistent. De door [verweerster] overgelegde getuigenverklaring van [C] (hierna: [C] ) bevestigt de stelling van [A] dat [C] hem heeft verteld dat zij van [verzoekster] had gehoord dat er een fout in het contract stond, namelijk ‘2024 i.p.v. 2023’.
5.8.
[verzoekster] stelt dat de door [verweerster] overgelegde getuigenverklaring van [C] niet eerlijk tot stand is gekomen omdat zij haar beste vriendin is, zij onder druk is gezet en [A] haar verklaring heeft aangevuld. Het ligt echter op de weg van [verzoekster] om deze stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld door een andersluidende verklaring van [C] te overleggen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat de kantonrechter nu geen aanknopingspunten ziet om bij de beoordeling de schriftelijke getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van [C] dat [verzoekster] een fout in de arbeidsovereenkomst had geconstateerd, buiten beschouwing te laten.
5.9.
Nu de weergave van [verweerster] van de feiten op essentiële punten wel consistent is, en onderbouwd wordt door twee getuigenverklaringen, volgt de kantonrechter de stelling van [verweerster] dat zij met [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten met ingang van 1 juni 2023 tot 30 november 2023. Door tijdsverloop is de arbeidsovereenkomst daarna op 30 november 2023 van rechtswege geëindigd.
Gelet op deze einddatum van de arbeidsovereenkomst volgt de kantonrechter [verzoekster] niet in haar stelling dat de arbeidsovereenkomst op 23 respectievelijk 28 november 2023 is opgezegd. Omdat niet is opgezegd, zal de kantonrechter de verzochte vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst afwijzen. Hetzelfde geldt voor de door [verzoekster] verzochte wedertewerkstelling, de loonvordering vanaf 1 december 2023 en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen.
Omdat de kantonrechter [verweerster] volgt in haar stelling dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is overeengekomen tot 30 november 2023, zal de kantonrechter de door [verweerster] als nevenverzoek verzochte verklaring van recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd per 30 november 2023, toewijzen.
Omdat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd, zal het meer subsidiaire verzoek van [verzoekster] , tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding, worden afgewezen.
Achterstallig loon
5.10. [verzoekster] heeft aan haar loonvordering tot betaling van € 5.835,26 netto aan achterstallig loon over de periode van 1 juni tot en met 30 november 2023 ten grondslag gelegd dat zij in de eerste drie maanden van de arbeidsovereenkomst tenminste 40 uur per week heeft gewerkt. [verweerster] heeft in het verweerschrift onder punt 25 toegelicht dat [verzoekster] in de maanden juni tot en met augustus 2023 gemiddeld 15,54 uur per week heeft gewerkt. [verzoekster] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. [verzoekster] heeft niet gesteld waaruit blijkt dat zij in deze maanden gemiddeld tenminste 40 uur per week heeft gewerkt. De stelling tijdens de zitting dat zij zwart kreeg uitbetaald en dat de door [verweerster] overgelegde loonstroken vals zijn, zonder nadere onderbouwing van die stelling, is onvoldoende om uit te gaan van meer dan 15,54 gemiddeld gewerkte uren per week in de maanden juni, juli en augustus 2023.
5.11.
[verzoekster] baseert de loonvordering tot betaling van achterstallig loon over de periode van 1 september 2023 tot en met 30 november 2023 op het rechtsvermoeden van de omvang van haar arbeidsovereenkomst van 40 uur per week. Zij gaat daarbij uit van de referteperiode juni tot en met augustus 2023. Nu [verzoekster] niet heeft onderbouwd dat zij gedurende deze referteperiode gemiddeld 40 uur per week heeft gewerkt, slaagt het beroep van [verzoekster] op het vermoeden van een (hogere) omvang van de arbeidsovereenkomst van 40 uur per week voor de loonaanspraak per 1 september 2023 niet. De kantonrechter zal de vordering tot uitbetaling van achterstallig loon daarom afwijzen. Ook de hierover verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.12. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [verweerster] moet betalen. De proceskosten van [verweerster] worden tot op heden begroot op € 949,- (€ 814,- aan salaris gemachtigde en € 135,- aan nakosten).
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.13. De verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal wat betreft de veroordelingen worden toegewezen. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat geen feiten en/of omstandigheden dan wel belangen zijn gebleken die zich tegen de uitvoerbaarheidsverklaring verzetten.
Het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster]
5.14.
Omdat de verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan beoordeling van het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De voorwaarde waaronder dit verzoek is ingesteld, dat de door [verzoekster] verzochte vernietiging van de opzegging wordt toegewezen, doet zich namelijk niet voor.
6 De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
6.2.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd per 30 november 2023;
6.3.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten; zij moet de proceskosten van [verweerster] van
€ 949,00 betalen aan [verweerster] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
6.4.
verklaart wat onder 6.3 van deze beschikking staat uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op
26 februari 2024.