Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2025:1242

Rechtbank Midden-Nederland
25-03-2025
25-03-2025
UTR 24/5750
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Wet natuurbescherming. Ontheffing voor afschot reeën in de provincie Flevoland.

Het college van gedeputeerde staten heeft de noodzaak voor het ingrijpen in het belang van de verkeersveiligheid voldoende aannemelijk gemaakt. Ook heeft het college voldoende onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn, dan het doden van de reeën.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/5750


uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen


Stichting Fauna4Life, uit Amstelveen, en

Stichting Animal Rights, uit Den Haag,

eisers

(gemachtigde: mr. D. Delibes-Vermeulen),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland,

verweerder

(gemachtigden: mr. U. Franssen en mr. drs. R.L. Langeveld).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Faunabeheereenheid Flevoland, uit Lelystad

(gemachtigde: L.M. Schrauwen).

Inleiding

1. Met het besluit van 14 december 2023 heeft het college aan de Faunabeheereenheid een

ontheffing verleend om in de provincie Flevoland reeën te mogen doden met geweer, al dan niet voorzien van een demper, in het belang van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren. De ontheffing is geldig vanaf 1 januari 2024 tot en met 30 april 2025.

2. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze ontheffing en tijdens de bezwaarfase de

voorzieningenrechter verzocht om de ontheffing te schorsen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek afgewezen.1

3. Met het besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar

van eisers ongegrond verklaard.

4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter

opnieuw verzocht om de ontheffing te schorsen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen en het besluit van 16 juli 2024 geschorst voor zover ontheffing is verleend om reeën te doden in het belang van de verkeersveiligheid. Die schorsing duurt tot en met de behandeling op een zitting van het beroep door de meervoudige kamer.2

5. Het college heeft op 24 februari 2025 en 28 februari 2025 aanvullende stukken

ingezonden en eisers hebben op 26 februari 2025 nog een reactie ingezonden.

6. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben

deelgenomen: de gemachtigde van eisers met [A] , de gemachtigden van het college met ing. [B] , [C] en [D] en de gemachtigde van de Faunabeheereenheid.

7. Tijdens de zitting hebben het college en de Faunabeheereenheid toegezegd tot en met

28 maart 2025 geen gebruik te maken van de ontheffing, voor zover die ziet op het doden van reeën in het belang van de verkeersveiligheid.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil

8. Niet in geschil is dat de gunstige staat van instandhouding van de reeën niet in gevaar is.

Verder is het beroep ook niet gericht tegen de ontheffing voor zover deze ziet op het voorkomen van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren.

Regelgeving

9. Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming ingetrokken en is de Omgevingswet in

werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de ontheffing is ingediend, is in deze zaak de Wet natuurbescherming met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.

10. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage. Voor deze zaak is met name

van belang dat het ree is opgenomen op de lijst van zoogdieren in onderdeel A van de bijlage, behorende bij artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming. Het opzettelijk doden van het ree is op grond van dit artikellid verboden.

11. Het college kan op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming

ontheffing verlenen van één of meer verboden uit de Wet natuurbescherming. Die ontheffing wordt op grond van het vijfde lid uitsluitend verleend als er – kort gezegd – een in de wet genoemde noodzaak is, geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soort niet in gevaar komt. Dit artikel wordt in het tweede lid van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming van overeenkomstige toepassing verklaard op het verbod bedoeld in het eerste lid.

12. Ten behoeve van de beperking van de omvang van de populatie van reeën verleent het

college op grond van artikel 3.17, eerste lid, onder c, van de Wet natuurbescherming ontheffing als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder meer in het belang van de volksgezondheid, openbare veiligheid of een andere dwingende reden van groot openbaar belang.

Toetsingskader

13. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag op welke wijze de toetsing van

de drie voorwaarden uit artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming moet worden uitgevoerd.

14. Eisers voeren daarover aan dat, ook al wordt de diersoort ree in Nederland niet

beschermd onder de Habitatrichtlijn, wél de maatstaf uit artikel 16 van de Habitatrichtlijn geldt als maatregelen ter bestrijding van deze diersoort worden ingezet. Dat volgt volgens eisers uit de systematiek van de Wet natuurbescherming, waarin artikel 3.8 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op niet Habitat beschermde soorten en ook uit artikel 1.1, derde lid, waarin is geregeld welke begrippen richtlijnconform moeten worden uitgelegd. Eisers wijzen er verder op dat het ree ook beschermd is onder het verdrag van Bern (Appendix III). Afwijkingen van artikel 16 zijn mogelijk, maar moeten dan wel een laatste redmiddel.3 Eisers zien deze lezing bevestigd in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025 in deze zaak en in een aantal uitspraken van de voorzieningenrechters van andere rechtbanken.4

15. Het college stelt zich op het standpunt dat het toetsingskader voor diersoorten die onder

artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming vallen, bestaat náást de concrete Europese verplichtingen ten aanzien van soorten, neergelegd in de Habitatrichtlijn.5 Dat artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming verwijst naar de criteria uit artikel 3.8 betekent niet dat dan ook het strenge regime uit de Habitatrichtlijn van toepassing is op diersoorten die juist niet onder de Habitatrichtlijn vallen. Het college vindt dat hij wel degelijk beoordelingsruimte heeft bij het bepalen of maatregelen ter bestrijding van de diersoort nodig zijn. Hij wijst er daarnaast op dat de vereisten van wettelijke noodzaak, geen andere bevredigende oplossing en geen gevaar voor de gunstige staat van instandhouding communicerende vaten zijn.6

16. De rechtbank stelt vast dat het college de ontheffing heeft verleend om de omvang van

de populatie te beperken, met als doel het voorkomen van aanrijdingen met reeën (de verkeersveiligheid) en onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren. Dit zijn belangen die in de Wet natuurbescherming worden genoemd en dit kunnen dus redenen zijn om de ontheffing te verlenen. Volgens vaste rechtspraak moet het college aannemelijk maken dat de ontheffing nodig is om die belangen te beschermen. Daarbij is van belang dat het college beoordelingsruimte heeft bij de wijze waarop hij bepaalt of de ontheffing nodig is ter bescherming van een belang uit de Wet natuurbescherming en of wordt voldaan aan de voorwaarden van noodzaak, geen andere bevredigende oplossing en geen gevaar voor de gunstige staat van instandhouding. De rechtbank toetst of het college de manier waarop hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte goed heeft onderbouwd.7

17. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eisers stellen, in deze zaak het strengere

toetsingsregime uit de Habitatrichtlijn toe te passen. De wetgever heeft er in de Wet natuurbescherming bewust voor gekozen om voor bepaalde andere soorten dan de soorten die onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vallen, een eigen beschermingsregime op te nemen.8 Omdat artikel 3.17 verwijst naar artikel 3.10, tweede lid, en artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming, moet bij de verlening van de ontheffing aan de voorwaarden van de twee laatstgenoemde artikelen worden voldaan. Dat naar die voorwaarden wordt verwezen, wil echter niet zeggen dat dan voor het ree ook het regime geldt dat op soorten die worden beschermd door de Vogel- en Habitatrichtlijn van toepassing is. De nationale wetgever heeft er immers niet voor gekozen de werkingssfeer van het Unierecht rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing te verklaren op soorten zoals het ree. Ook artikel 1.1, derde lid brengt dat niet mee, aangezien daarin voor een richtlijnconforme toepassing alleen de onderdelen a en b van artikel 3.17, eerste lid, worden genoemd. Dat is ook logisch omdat die onderdelen zien op soorten die worden beschermd door de hiervoor genoemde Richtlijnen. Onderdeel c ziet op andere soorten zoals het ree en bevat, naast de in onderdeel b genoemde redenen, nog een aantal redenen waarom populatiebeheer nodig kan zijn. Nergens blijkt echter uit dat, als het gaat om het beperken van de populatieomvang van een soort uit onderdeel c, een aantal redenen (namelijk die uit b) habitatconform moet worden uitgelegd en een deel (namelijk die uit c) niet. Voor zover eisers nog hebben gewezen op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 10 oktober 2019 overweegt de rechtbank dat dat arrest ging over een door de Habitatrichtlijn beschermde diersoort en dus niet onverkort kan worden toegepast op het ree.

Noodzaak

18.1

Eisers voeren aan dat het college niet toereikend heeft onderbouwd dat de ontheffing

nodig is in het belang van de verkeersveiligheid. Volgens eisers heeft het college met een verwijzing naar de gegevens uit het Faunabeheerplan Grote hoefdieren 2024-2028, met name figuur 13 daaruit, niet voldoende inzichtelijk gemaakt dat er een positieve relatie bestaat tussen de omvang van de reeënpopulatie en de mate van verkeersveiligheid (het aantal verkeersongevallen). Een positieve relatie vereist dat hogere reeëndichtheden systematisch leiden tot een proportioneel hoger aantal aanrijdingen en dat wordt niet bewezen door de data uit het Faunabeheerplan Grote hoefdieren en de tabellen uit de ontheffing. Het college stelt ten onrechte dat het aantal reeën zonder tussentijds beheer blijft groeien. Op het moment dat de populatie zich rondom de draagkracht van de omgeving bevindt, neemt namelijk het aantal kalfjes dat wordt geboren af.9

18.2

Verder voeren eisers aan dat met het gebruik van een valwildpercentage niet

kan worden aangetoond dat er sprake is van een door de aanwezigheid van reeën veroorzaakt probleem voor de verkeersveiligheid. Het percentage van meer dan 5% is een zeer arbitraire grens en op drijfzand gebaseerd. Bovendien is ook onvoldoende onderbouwd dat bij een valwildpercentage van hoger dan 5% sprake is van een gevaar voor de verkeersveiligheid. De verwijzing naar de ‘Leidraad verminderen aanrijdingen reeën’ is daarvoor onvoldoende en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uit 2019 is op dit punt wellicht aan verbetering toe. Ondersteuning voor hun betoog vinden eisers in een aantal uitspraken van voorzieningenrechters.10

18.3

Eisers stellen tot slot dat in de beoordeling van het wettelijk belang rekening lijkt te

zijn gehouden met belangen waarvoor de ontheffing niet is aangevraagd, namelijk de belangen van grondgebruikers ten behoeve van het voorkomen van land- en bosbouwschade.

19.1

Het college stelt zich op het standpunt dat de positieve relatie tussen de omvang van de populatie en het aantal aanrijdingen inzichtelijk wordt gemaakt in het Faunabeheerplan Grote hoefdieren 2024-2028, het Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland van 26 januari 2023 en het Faunabeheerplan Flevoland 2019-2023.

De tabellen uit de ontheffing zijn gebaseerd op het Aanbevelingsrapport en komen overeen met de gegevens uit figuur 13. De meetreeks 2013-2017 toont een lineair verband, en de meetreeks 2018-2022 clustert als geheel. Deze clustering is een logisch en verwacht gevolg van de stabiele populatie in de periode 2018-2022. Deze clustering laat volgens het college bovendien zien dat er, in ieder geval, een positieve relatie is tussen de populatieomvang en het aantal aanrijdingen. Over het rapport van Groot Bruinderink merkt het college op dat de stelling over dichtheidsafhankelijkheid wordt ontkracht in ander onderzoek, waarin wordt aangetoond dat er géén dichtheidsafhankelijk effect is op het aantal kalveren dat wordt geboren.

19.2

Het college wijst er verder op dat in 2023 in Flevoland 486 reeën zijn aangereden,

tegenover een voorjaarsstand van 3.686 reeën. Dit is een aanzienlijk aantal aanrijdingen specifiek in Flevoland, waardoor de verkeersveiligheid in het geding is. Ook in percentages bezien is dit aanzienlijk, namelijk 13% in 2019, 17% in 2020 en 2021 en 15% in 2023. Het gevaar voor verkeersveiligheid is verder onderbouwd op pagina 33-34 van het Faunabeheerplan Grote hoefdieren en wordt onderstreept door de voorbeelden in bijlage 3 van de aanvullende reactie en op de bij de brief van 13 januari 2025 verstrekte kaart van het aantal aanrijdingen.

19.3

Volgens het college kan er tot slot geen twijfel over bestaan dat de ontheffing is

verleend in het belang van de verkeerveiligheid, dit staat namelijk op het voorblad en wordt ook genoemd onder A. van de ontheffing. Doordat in de ontheffing wordt uitgegaan van een doelstand gericht op de optimale leefomstandigheden voor het ree, gebaseerd op de draagkracht van het bosgebied, wordt volgens het college recht gedaan aan het beschermingsregime en het belang van de verkeersveiligheid.

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het belang van

verkeersveiligheid valt onder het belang van de openbare veiligheid, zoals opgenomen in artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Wet natuurbescherming. Zij stelt ook vast dat eisers en het college het er over eens zijn dat de verkeersveiligheid als zodanig in het geding is gezien het grote aantal aanrijdingen dat plaatsvindt. De vervolgvraag is of het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het verminderen van de populatie reeën bijdraagt aan het belang van (het verbeteren van) de verkeersveiligheid.

20.1

De rechtbank oordeelt dat het college in dit geval met de verwijzing naar het

Faunabeheerplan Grote hoefdieren 2024-2028, het Faunabeheerplan Flevoland 2019-2023 en het Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland voldoende heeft onderbouwd dat er een positieve relatie is tussen de omvang van de reeënpopulatie in de provincie Flevoland en de mate van verkeersveiligheid, oftewel het aantal aanrijdingen. De meetreeks 2013-2017 toont een lineair verband tussen de populatieomvang en aanrijdingen. Voor de jaren 2018-2022 geldt dat er een vrij stabiele trend is in de voorjaarsstand, waardoor de meetreeks over die jaren als geheel clustert. Die clustering laat naar het oordeel van de rechtbank voldoende zien dat er een positieve relatie is. Een lineair verband, zoals eisers stellen, is daarvoor niet nodig. Hieraan voegt de rechtbank toe dat er weliswaar bij een min of meer stabiele populatieomvang een verschil is in het aantal aanrijdingen in de clusterperiode maar het college heeft voldoende toegelicht dat hieraan meerdere factoren, zoals verkeersintensiteit en verstoring in het veld, ten grondslag kunnen liggen. Daarbij komt dat het onmogelijk is om zowel de tellingen van de voorjaarsstand als het aantal aanrijdingen weer te geven in absolute cijfers, zodat er altijd rekening zal moeten worden gehouden met een zekere marge. Het college heeft verder uiteengezet dat uit het rapport van Groot Bruinderink juist blijkt dat de kans op een aanrijding groter wordt, naarmate de populatie reeën groeit. Dit wordt ook gevonden in het Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland. Dat, zoals eisers stellen, in een aantal onderzoeken dat verband niet wordt gevonden, betekent niet automatisch dat er dan ook geen verband is. Tijdens de zitting heeft het college nog toegelicht dat zonder ingrijpen de populatie reeën verder zal toenemen, omdat in Flevoland voldoende ruimte is voor een verdere groei van het aantal reeën en het draagkrachtniveau nog lang niet is bereikt. De rechtbank kan dat volgen.

20.2

Over het valwildpercentage heeft het college uitdrukkelijk verklaard dat hij zich niet

enkel heeft gebaseerd op het in de rechtspraak gehanteerde percentage van 5%. Hij is uitgegaan van de berekende valwildpercentages over de jaren 2019 tot en met 2023, die allemaal ruim boven de 10% lagen. Met die percentages en het gegeven dat sprake is van gemiddeld meer dan één aanrijding per dag, heeft het college voldoende onderbouwd dat de verkeersveiligheid in gevaar is. Daarbij heeft het college overigens terecht gesteld dat de aard en de ernst van de aanrijding er niet toe doet. Bij elke aanrijding bestaat immers het gevaar dat een voertuig bij een plotselinge aanwezigheid van het ree op of nabij de weg een onbeheerste uitwijkmanoeuvre uitvoert, zoals ook is opgenomen op pagina 32 van het Faunabeheerplan Grote hoefdieren 2024-2028.

20.3

De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ontheffing is verleend met het oog op een ander belang dan de openbare veiligheid, waaronder de verkeersveiligheid, en het voorkomen van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren. Dat wellicht ook land- en bosbouwschade in zekere mate voorkomen wordt met deze maatregel, betekent niet dat het doel van de ontheffing op die belangen is gericht. Verder zullen er altijd aanrijdingen blijven voorkomen, aangezien het uitdrukkelijk niet de bedoeling van het college is de populatie reeën tot 0 terug te brengen. Er wordt uitgegaan van een doelstand gericht op de optimale leefomstandigheden voor het ree en gebaseerd op de draagkracht van het bosgebied. Deze doelstand van 2.690 reeën ligt ruim boven de gunstige staat van instandhouding van het ree.

21. De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het college de noodzaak voor het ingrijpen in het belang van de verkeersveiligheid voldoende aannemelijk heeft gemaakt.

Geen andere bevredigende oplossing

22. Volgens eisers wordt ook niet voldaan aan de voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing is. In de bestreden ontheffing schrijft het college dat afschot de ‘meest effectieve methode en bevredigende oplossing’ is en dat standpunt lijkt te worden gehandhaafd in het besluit op bezwaar. Dit is volgens eisers een onjuiste stelling en ook een miskenning van de voorwaarde die de wet stelt aan het verlenen van een ontheffing. Er staat immers nergens in de wet dat ‘de meest effectieve methode’ mag worden gekozen. Eisers voeren – onder verwijzing naar de Europese Richtsnoeren11 – aan dat het college niet heeft gemotiveerd welke andere bevredigende diervriendelijke oplossingen zijn uitgevoerd, wat het effect daarvan was en in hoeverre nog sprake is van een resterende probleem. Het in bezwaar aangehaalde Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland staat vol met aanbevelingen voor het toepassen van andere bevredigende oplossingen dan afschot. Nergens blijkt echter uit dat passende maatregelen zijn genomen die zijn afgestemd op plekken waar aanrijdingen voorkomen en evenmin is beargumenteerd waarom er nog een resterend probleem voor de verkeersveiligheid bestaat. Ook kiezen provincies volgens de Dierenbescherming te makkelijk voor afschot, terwijl er diervriendelijke maatregelen kunnen worden genomen om aanrijdingen met wilde dieren te voorkomen. Eisers zien steun voor hun standpunt in een aantal uitspraken van voorzieningenrechters.12

23. Het college stelt zich op het standpunt dat afschot geen laatste redmiddel hoeft te zijn,

wat ook blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wet natuurbescherming. Ook volgens vaste rechtspraak hoeven niet eerst alle denkbare probleem verminderende deeloplossingen te worden ingezet, voordat tot het doden van beschermde soorten kan worden overgegaan.13

Het college heeft twee soorten alternatieven onderzocht: het reguleren van de populatieomvang en preventieve (lokale) maatregelen die het risico op aanrijdingen met reeën verkleinen. In de ontheffing en in het bestreden besluit is voldoende aandacht besteed aan het bespreken van alternatieve maatregelen. Daarbij gaat het niet om de vraag of aanrijdingen het beste kunnen worden voorkomen door afschot of andere maatregelen maar om de vraag of andere maatregelen zónder afschot een bevredigender alternatief zijn voor andere maatregelen mét afschot. Volgens het college is de verkeersveiligheid met enkel het treffen van preventieve (lokale) maatregelen niet, dan wel onvoldoende, gediend. Uit de kaart bij de brief van 13 januari 2025 blijkt immers dat aanrijdingen in de hele provincie voorkomen. Ook wijst het college erop dat bij het aan de orde zijn van het belang van openbare veiligheid de ernst al is gegeven. Bij deze uitleg hoeft geen extra zware bewijslast te worden opgelegd aan het bevoegd gezag als de doelstelling (het bereiken van een goede verkeersveiligheid) niet even goed zouden kunnen worden bereikt op een voor het ree minder belastende wijze.14

24. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen

andere bevredigende oplossing is dan het doden van het ree. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat, moet worden afgezet tegen het doel van de ingreep.15 Het doel van deze ontheffing is het beperken van de populatieomvang reeën omwille van de verkeersveiligheid. Bij de beoordeling of geen andere bevredigende oplossing bestaat, mag ook de effectiviteit van een mogelijke andere oplossing worden betrokken. En niet alle alternatieve maatregelen hoeven getroffen te zijn, voordat wordt overgegaan tot het gebruik van een ontheffing.16 Dat betekent dat afschot dus niet pas als laatste redmiddel aan de orde komt. Wel moet het college aannemelijk maken dat andere maatregelen niet of onvoldoende tot het beoogde resultaat van minder aanrijdingen leiden of om andere redenen praktisch niet uitvoerbaar of wenselijk zijn.

In de ontheffing heeft het college onderbouwd dat preventieve maatregelen als vangen en levend afvoeren en anticonceptie niet wenselijk of praktisch niet uitvoerbaar zijn. Het bestreden besluit bevat, zoals de voorzieningenrechter ook heeft vastgesteld17, een omschrijving van andere maatregelen in het bestreden besluit omschreven, maar geeft weinig tot geen informatie over of deze maatregelen al dan niet zijn ingezet en voor zover van toepassing, tot welke resultaten deze hebben geleid. Het bestreden besluit berust echter ook op het eerder genoemde Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland, dat in combinatie met het besluit moet worden gelezen. In het aanbevelingsrapport worden de voor- en nadelen van een aantal maatregelen wél benoemd. Zo is vermeld dat langs een aantal wegen in Flevoland rasters zijn geplaatst maar wordt ook overwogen dat rasters in grote aantallen niet wenselijk zijn, omdat ze het landschap versnipperen en ook andere (migrerende) diersoorten kunnen weren. Het aanleggen van een faunapassage is effectief maar brengt hoge kosten met zich en is niet altijd uitvoerbaar. Op basis van proeven zijn op meerdere trajecten wildreflectoren geplaatst die in eerste instantie effectief leken te zijn. Op dit moment is op die plekken toch weer een toename van het aantal aanrijdingen te zien, waarschijnlijk door gewenning door het ree. Ook worden in de voorjaarsperiode, waarin vooral in de schemerperioden sprake is van meer overstekende reeën, matrixborden geplaatst om de weggebruikers alert te maken en wordt bij het inrichten van wegen rekening gehouden met aanpassing van de bermen waardoor het zicht op de dieren én op het naderend verkeer verbetert. Tijdens de zitting heeft het college hieraan nog toegevoegd dat voor maatregelen zoals het verlagen van de snelheid of het afsluiten van wegen (politieke) besluitvorming nodig is die hij niet in de hand heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Voor zover eisers nog vraagtekens hebben gezet bij het toepassen van afschot in de hele provincie heeft het college erop gewezen dat het wegnemen van reeën in bepaalde gebieden direct gelegen aan de wegen geen enkel effect heeft. Dit werkt namelijk als een vacuüm en trekt weer jonge onervaren reeën aan, die op zoek zijn naar een territorium. Een lagere dichtheid zorgt voor minder aanrijdingen en daarom is het van belang om in de hele provincie en met name in de leefgebieden aangrenzend aan de aandachtsgebieden, populatiereductie uit te voeren.

De rechtbank komt al met al tot de conclusie dat het college op deze wijze voldoende heeft onderbouwd dat het inzetten van een aantal maatregelen niet of onvoldoende effectief blijkt, een aantal maatregelen (financieel) niet uitvoerbaar is en weer andere niet wenselijk zijn vanwege de impact op het landschap of op het verkeer. Daardoor is voldoende aangetoond dat, naast het blijvend inzetten van een aantal hiervoor genoemde maatregelen, aanvullend populatiebeheer nodig is om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Strijd met de Beleidsregels

25. Volgens eisers is de besluitvorming is in strijd artikel 12 van de Beleidsregels

Uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016, aangezien met de ontheffing afschot in de hele provincie wordt toegestaan.

26. Het college stelt zich op het standpunt dat onder voorwaarden kan worden

afgeweken van de Beleidsregels. Gelet op het grote belang dat is gediend met de verkeersveiligheid, is het college van mening dat dit bijzondere omstandigheden zijn die niet in strijd zijn met het gedachtegoed achter de Beleidsregels en de met de Beleidsregels te dienen doelen.

27. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat artikel 12 van de

Beleidsregels ziet op een ontheffing die wordt verleend op grond van artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. De ontheffing in deze zaak is echter gebaseerd op artikel 3.17 van de Wet natuurbescherming. Het college hoefde daarom niet van de Beleidsregels af te wijken.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Gelet op de door het

college en de Faunabeheereenheid gedane toezegging betekent dit dat ná 28 maart 2025 gebruik mag worden gemaakt van de ontheffing.

Omdat het beroep ongegrond is, krijgen eisers het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2025.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 1.1, derde lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb)

Onder de in artikelen 1.10, derde lid, en 1.12, in de hoofdstukken 2 en 3, paragrafen 3.1 en 3.2 en artikelen 3.15, zesde lid, 3.16, vijfde lid en 3.17, eerste lid, onderdelen a en b, en in de artikelen 5.5 en 6.1 gebruikte begrippen die tevens worden gebruikt in de artikelen 1, 3, tweede lid, onderdeel a, 4, eerste of tweede lid, 5, 6, eerste of tweede lid, 8 of 9 van de Vogelrichtlijn of de artikelen 2, 3, 4, 6, 12, 13, 14, 15 of 16, eerste lid, van de Habitatrichtlijn wordt verstaan hetgeen daaronder in die richtlijnen wordt verstaan.

Artikel 3.8 van de Wnb

1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.

(…);

5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;

b. zij is nodig:

(…);

3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

(…);

c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

(…).

Artikel 3.10 van de Wnb

1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:

a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;

(…);

2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:

(…).

Het ree is opgenomen op de lijst van zoogdieren in onderdeel A van de bijlage,

behorende bij artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wnb.

Artikel 3.17 van de Wnb

1. Ten behoeve van de beperking van de omvang van een populatie van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, verlenen gedeputeerde staten ontheffing als bedoeld artikel 3.3, eerste, vierde en vijfde lid, 3.4, tweede lid, 3.8, eerste en vijfde lid, 3.9, tweede lid, of 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, indien deze beperking nodig is:

(…);

b. ingeval van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid:

1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom, of

3°. in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, of

c. ingeval dieren van soorten als bedoeld in 3.10, eerste lid, met uitzondering van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid:

1°. om de redenen genoemd in onderdeel b;

2°. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, industrieterreinen of begraafplaatsen,

3°. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, en

4°. in het algemeen belang.

Beleidsregels uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016

Artikel 12. Ontheffingverlening in het belang van de verkeersveiligheid.

1. Ontheffing op grond van artikel 3.10, tweede lid, van de wet wordt door Gedeputeerde Staten verleend voor het doden van reeën, damherten en edelherten die zich op of direct langs de openbare weg bevinden en een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen.

1 Uitspraak van 25 maart 2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:1787.

2 Uitspraak van 28 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:714.

3 Eisers verwijzen naar de conclusie van de advocaat-generaal van 7 november 1996, C-10/96, punt 33, het arrest van het Europese Hof van Justitie (EHvJ) van 10 oktober 2019, C-674/17 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:7261, r.o. 7.3.1.

4 Uitspraken van 21 juni 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:7261, van 11 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2297 en van 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:3475.

5 Het college verwijst naar de Kamerstukken 112011/12, 33 348, nr. 3, p. 149.

6 Zie de conclusie van de advocaat-generaal van 25 januari 2024 in zaak C436/22, ECLI:EU:C:2024:83, r.o. 90-91 en het arrest van het EHvJ van 29 juli 2024, r.o. 53-57.

7 Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4116 en 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3471.

8 Zie TK 2011-2012, 33 348, nr. 3, blz. 147-149.

9 “Vragen over het beheer van reeën in de provincie Utrecht” van Groot Bruinderink van 14 mei 2021

10 Uitspraken van 11 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2297, 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6964, 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:3475 en 28 januari 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:269 en ECLI:NL:RBMNE:2025:714.

11 Richtsnoeren inzake de strikte bescherming van diersoorten van communautair belang uit hoofde van de habitatrichtlijn, Brussel, 12 oktober 2021, p. 54-55.

12 Uitspraken van 16 juni 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2500 en van 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:3475.

13 ABRvS 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3976, r,o, 6.2, en 19 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3471, r.o. 12.4.

14 Zie ook het artikel “Wanneer is de openbare veiligheid in het geding bij aanrijdingen met een ree?” van L. Boerema, JM 2024/69 en de rapporten ”Pas op: overstekend wild! Aanrijdingen met reeën in Utrecht” van R. Schoon, 2011 en “Gericht afschot van reeën in Utrecht” van P. Bongen, 2014.

15 Uitspraak van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1547, overweging 7.1.

16 Uitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3976.

17 ECLI:NL:RBMNE:2025:714.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.