Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2025:2068

Rechtbank Midden-Nederland
30-04-2025
09-05-2025
11554372
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

Ontslag op staande voet. Meenemen lege statiegeldblikjes van de werkvloer. Geen dringende reden. Verzoeken om billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en achterstallig loon toegewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0587
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0587

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 11554372 \ UE VERZ 25-39

Beschikking van 30 april 2025

in de zaak van

de stichting

[verzoekster] als bewindvoerder van [onderbewindgestelde],

gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,

verzoekende partij,

verwerende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [onderbewindgestelde] ,

gemachtigde: mr. R. Reumkens,

tegen

de besloten vennootschap

[verweerster] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,

verwerende partij,

verzoekende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [verweerster] ,

gemachtigde: mr. B.C. van Bekkum.

De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] - onder meer - om toekenning van een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet door de werkgever van [onderbewindgestelde] . De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat het ontslag niet (rechts)geldig is. Het tegenverzoek van werkgever om toekenning van het restant aan gefixeerde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met productie 1 en producties 3 tot en met 6

- het verweerschrift met producties 1 tot en met 5, met een tegenverzoek

- de mondelinge behandeling van 28 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2025 plaatsgevonden.

[onderbewindgestelde] was aanwezig, bijgestaan door mr. Reumkens, de gemachtigde van [verzoekster] als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] . [verweerster] B.V. werd vertegenwoordigd door [A] , directeur-eigenaar, bijgestaan door mr. Van Bekkum, de gemachtigde. Aan het einde van de zitting is de beschikking bepaald..

2 De feiten

2.1.

[onderbewindgestelde] , geboren op [geboortedatum] 1987, is sinds 1 juni 2015 in dienst bij [verweerster] . De schriftelijke arbeidsovereenkomst die door partijen is gesloten, is door [onderbewindgestelde] niet overgelegd.. Op de zitting is gebleken dat partijen het wel eens zijn over de inhoud van de arbeidsovereenkomst, waaronder de datum van indiensttreding en het loon. [onderbewindgestelde] is werkzaam voor [verweerster] in de functie van keukenhulp en het laatstgenoten loon bedraagt € 1.472,63 bruto per maand. Niet is weersproken door [verweerster] dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt, dat de opzegtermijn voor [verweerster] twee maanden is en dat op de arbeidsovereenkomst de Horeca-cao van toepassing is.

2.2.

[verweerster] heeft als bedrijfsactiviteit het houden van een restaurant. Er werken in totaal vijf werknemers.

2.3.

[onderbewindgestelde] en de eigenaar van [verweerster] , de heer [A] , kennen elkaar sinds de middelbare school. De heer [A] is ermee bekend dat [onderbewindgestelde] al lange tijd privé diverse problemen heeft.

2.4.

Bij beschikking van deze rechtbank van 5 augustus 2015 is [onderbewindgestelde] onder beschermingsbewind gesteld.

2.5.

Vanaf juni 2023 huurt [onderbewindgestelde] van [A] een woning aan de [adres] in [plaats] (de woning). Partijen zijn het erover eens dat de tussen hen bestaande huurrelatie los staat van de arbeidsovereenkomst..

2.6.

Op 20 december 2024 is [onderbewindgestelde] mondeling door [A] op staande voet ontslagen omdat hij op 19 december 2024 buiten werktijd in het restaurant is geweest en hij uit het restaurant is vertrokken met enkele tassen lege blikjes. Daarna miste een fles cognac in de voorraad. [A] is na het gesprek op 20 december 2024 dezelfde dag bij [onderbewindgestelde] thuis langs gegaan. Tijdens dit bezoek heeft [onderbewindgestelde] desgevraagd de sleutels van zijn woning aan [A] gegeven. [onderbewindgestelde] heeft daarna de woning verlaten en is sindsdien niet meer in de woning geweest.

2.7.

Bij brief van 23 december 2024 heeft [verweerster] het ontslag op staande voet bevestigd aan [onderbewindgestelde] via zijn bewindvoerder. [verweerster] heeft in deze brief onder meer geschreven:

“Hierbij bevestig ik u dat wij u op 20 december 2024 op staande voet hebben ontslagen. De redenen voor dit ontslag is gelegen in geconstateerde diefstal van een fles drank en blikjes (fris)drank uit ons restaurant. Deze diefstal is geconstateerd door de schoonmaker op 19 december 2024. Zij was in de ochtenduren in het restaurant aan het werk en zij heeft u het restaurant zien betreden. Zij heeft gezien dat u een fles drank in uw jas verborg. U droeg in uw hand of in uw handen een volle tas.

Uit onze voorraad missen wij onder andere een fles Hennessy cognac en meerdere blikjes (fris)drank, waaronder red-bull.

U was op woensdag 18 en donderdag 19 december vrij van uw werk, zodat u niets te zoeken had in het restaurant. Wij hebben u op een eerder moment al laten weten dat u buiten openingstijden geen toegang heeft tot het restaurant, nadat wij u eerder al buiten openingstijden in het restaurant aantroffen.

(..)

Uit uw verklaring maken wij op dat u toegeeft eigendommen van [verweerster] te hebben meegenomen, namelijk lege blikjes, om de statiegeldopbrengsten voor u zelf te houden. Het is geen gebruikelijke gang van zaken dat u de lege blikjes inwisselt voor [verweerster] . Dit is u nooit gevraagd of opgedragen. Ook de lege blikjes van [verweerster] vertegenwoordigen een geldwaarde. U heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan diefstal van eigendommen van [verweerster] .

(..)”

2.8.

[verweerster] heeft daarna het salaris en het periodieke vakantiegeld voor de periode van

1 tot 20 december 2024 verrekend met een bedrag van € 1.455,94 voor gefixeerde schadevergoeding.

3 Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.

[onderbewindgestelde] berust in het ontslag op staande voet en verzoekt de kantonrechter een billijke vergoeding toe te kennen en [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. Ook verzoekt

[onderbewindgestelde] [verweerster] te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon over december 2024 en de eindafrekening. Volgens [onderbewindgestelde] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig omdat hij geen blikjes of fles sterke drank van [verweerster] heeft gestolen.

[onderbewindgestelde] stelt dat hij enkel eigen lege blikjes uit het restaurant heeft opgehaald om in te wisselen voor statiegeld. [A] heeft [onderbewindgestelde] op 20 december 2024 in zijn woning bedreigd en geslagen. Het ontslag is ernstig verwijtbaar.

3.2.

[verweerster] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. [verweerster] voert ‑ samengevat ‑ aan dat sprake is van diefstal omdat [onderbewindgestelde] zonder toestemming lege blikjes en blikjes Red Bull van [verweerster] uit het restaurant heeft meegenomen. De verklaringen die [onderbewindgestelde] heeft gegeven voor het ophalen en inwisselen van lege blikjes zijn niet logisch en onjuist. [A] betwist dat hij [onderbewindgestelde] in de gehuurde woning heeft bedreigd en geslagen. [verweerster] stelt dat zij terecht de gefixeerde schadevergoeding heeft ingehouden op het loon van [onderbewindgestelde] zodat er geen recht is op doorbetaling van loon over december 2024. [verweerster] heeft een tegenverzoek gedaan en verzocht om veroordeling van [onderbewindgestelde] tot betaling van het restant aan gefixeerde schadevergoeding van € 1.279,00 netto.

4 De beoordeling van het verzoek

4.1.

[onderbewindgestelde] heeft berust in het ontslag. Daardoor staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 20 december 2024 is geëindigd. Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [onderbewindgestelde] een billijke vergoeding moet worden toegekend, en of [verweerster] moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en achterstallig loon.

4.2.

[onderbewindgestelde] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door opzegging is geëindigd.

4.3.

De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet van [onderbewindgestelde] niet rechtsgeldig is. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.

4.4.

Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is vereist dat sprake is van een onverwijlde opzegging om een dringende reden. Dat het ontslag van [onderbewindgestelde] onverwijld door [verweerster] is gegeven, staat tussen partijen niet ter discussie. Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of sprake is van een dringende reden. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.

Geen dringende reden

4.5.

Vooropgesteld wordt dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moeten worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.

4.6.

[verweerster] heeft in de ontslagbrief als dringende reden genoemd dat [onderbewindgestelde] een fles sterke drank en - uit de voorraad van [verweerster] - blikjes die eigendom waren van [verweerster] uit het restaurant heeft gestolen.

4.7.

[onderbewindgestelde] heeft van meet af aan uitdrukkelijk ontkend dat hij een fles sterke drank uit het restaurant heeft meegenomen. [verweerster] heeft hierover in het verweerschrift geen nadere stellingen ingenomen. Tijdens de zitting heeft [onderbewindgestelde] er nog op gewezen dat in de door [verweerster] bij het verweerschrift overgelegde verklaring van de schoonmaakster (productie 1) niets wordt gezegd over een fles cognac. Tijdens de zitting heeft [verweerster] verklaard dat zij in die periode een fles cognac had gekregen van een leverancier en dat haar de volgende dag, op 20 december 2024, een lege plek in het schap was opgevallen. Volgens [verweerster] dacht de schoonmaakster dat [onderbewindgestelde] , toen zij hem uit het restaurant zag weggaan, iets onder zijn jas had gestopt. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] met deze toelichting de door [onderbewindgestelde] gemotiveerd betwiste beschuldiging van een fles cognac onvoldoende heeft onderbouwd. Het staat daarom onvoldoende vast dat [onderbewindgestelde] van [verweerster] een fles sterke drank heeft gestolen.

4.8.

[verweerster] stelt zich verder op het standpunt dat [onderbewindgestelde] blikjes die eigendom waren van [verweerster] , uit het restaurant heeft gestolen. In de ontslagbrief staat te lezen dat dit aanvankelijk om blikjes uit de voorraad van het restaurant zou gaan. [onderbewindgestelde] heeft desgevraagd erkend dat hij op 19 december 2024 lege blikjes uit het restaurant heeft meegenomen, maar stelt dat hij deze zelf had opgespaard om voor statiegeld in te wisselen. Het staat dus wel vast dat [onderbewindgestelde] lege blikjes uit het restaurant heeft meegenomen.

Daarop heeft [verweerster] het standpunt ingenomen dat ook het meenemen van lege blikjes uit het restaurant, eigendom van [verweerster] , een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.

4.9.

Tussen partijen is in geschil van wie de lege blikjes waren. Volgens [onderbewindgestelde] koopt hij tijdens het werk wel eens wat drinken of neemt hij blikjes drinken mee naar het werk. Als de blikjes leeg zijn, verzamelt hij ze in een tas in de keuken om ze eens in de zoveel tijd in te wisselen voor statiegeld. [verweerster] stelt dat het niet logisch is voor [onderbewindgestelde] om eigen lege blikjes in het restaurant te bewaren, omdat de werknemers van het restaurant drie maaltijden per dag krijgen en onbeperkt drinken kunnen krijgen. [verweerster] verwijst daarvoor naar de verklaringen van de overige medewerkers waar dit uit blijkt. [onderbewindgestelde] heeft dit tijdens de zitting betwist en gesteld dat [verweerster] haar werknemers vooral water, thee en siroop onbeperkt aanbood. De door [verweerster] overgelegde verklaring van collega [B] dat hij geen blikjes meeneemt naar het werk klopt volgens [onderbewindgestelde] helemaal niet omdat [B] ook eigen blikjes Red Bull meeneemt. [onderbewindgestelde] stelt verder dat hij zijn lege blikjes in een tas in de keuken bewaarde en dat collega [B] dit ook deed. Volgens de verklaringen van de andere medewerkers van [verweerster] , waaronder ook de verklaring van [B] , worden de lege blikjes in een vuilniszak in het magazijn bewaard. Tijdens de zitting heeft [A] echter erkend dat de lege blikjes van [verweerster] zowel in bakjes in de keuken als in een zak in het magazijn werden bewaard. De lege blikjes werden dus niet op één vaste plek, maar op meerdere plaatsen in het restaurant bewaarden daardoor kan niet goed vastgesteld worden of alle lege blikjes in het restaurant van [verweerster] waren of dat er, onder andere door [onderbewindgestelde] , ook ‘eigen’ lege blikjes opgespaard werden. De overgelegde verklaringen van de andere werknemers van [verweerster] geven hierover ook onvoldoende uitsluitsel. Daarin staat alleen dat de lege blikjes in een vuilniszak bewaarden werden, maar niet of lege blikjes ook op andere wijzen en op andere plaatsen bewaard werden.

4.10.

[onderbewindgestelde] heeft tijdens de zitting verder gesteld dat hij de meegenomen lege blikjes heeft ingewisseld voor een statiegeld van in totaal € 2,30. [verweerster] heeft de hoogte van deze vergoeding niet weersproken. Het gaat dus om een zogenaamde bagatel; een zaak van zeer geringe waarde, lege blikjes die niet meer bestemd zijn om te verkopen aan klanten van het restaurant. Zelfs als zou komen vast te staan dat [onderbewindgestelde] op 19 december 2024 lege blikjes van [verweerster] zonder toestemming uit het restaurant heeft meegenomen, moet de kantonrechter dat afwegen tegen de waarde van deze blikjes, een bedrag van € 2,30 en de overige omstandigheden, waaronder de aard en de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van [onderbewindgestelde] .

4.11.

Over de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop [onderbewindgestelde] die dienstbetrekking heeft vervuld is het volgende relevant. [onderbewindgestelde] en [A] kennen elkaar al lange tijd, vanaf de middelbare school. [A] heeft zich de problematische privésituatie van [onderbewindgestelde] aangetrokken en hem een baan aangeboden. [verweerster] wist dus vanaf de aanvang van het dienstverband van de privésituatie van [onderbewindgestelde] , waaronder zijn verslavingsproblematiek. Op het moment van ontslag was [onderbewindgestelde] al bijna tien jaar in dienst bij [verweerster] als keukenhulp. [onderbewindgestelde] heeft in die periode goed gefunctioneerd, of in ieder geval is niet gebleken dat het functioneren in deze periode tot onoverkomelijke problemen heeft geleid. Tijdens de zitting is verder gebleken dat [A] [onderbewindgestelde] na het ontslag op staande voet een aanbod heeft gedaan om weer op het werk terug te komen en daarbij afspraken te maken over terugkeer naar de woning.

4.12.

Ook zijn de persoonlijke omstandigheden van [onderbewindgestelde] van belang. [onderbewindgestelde] staat al langere tijd onder beschermingsbewind en heeft daarmee al een financieel moeilijke positie. Na het ontslag kon hij plotseling ook niet meer in de woning blijven, omdat die volgens [verweerster] erg vervuild was. Tijdens de zitting bleek dat [onderbewindgestelde] nog geen andere eigen woonruimte heeft gevonden. Deze omstandigheden zijn onweersproken door [verweerster] . Het ontslag heeft [onderbewindgestelde] dus zwaar getroffen.

4.13.

Al deze omstandigheden maken - in onderling verband in aanmerking genomen - dat het ontslag op staande voet een te verstrekkend middel is en dus onterecht is gegeven.

De gefixeerde schadevergoeding

4.14.

[verweerster] heeft - bij gebreke van een dringende reden - ten onrechte de opzegtermijn niet in acht genomen. Dit betekent dat [verweerster] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd. De verzochte - en niet betwiste - vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van € 3.467,81 bruto is dan ook toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 20 december 2024.

De transitievergoeding

4.15.

Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat [verweerster] aan [onderbewindgestelde] een transitievergoeding verschuldigd is. Dit is door [verweerster] alleen en tevergeefs bestreden met de stelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [onderbewindgestelde] . Daarvan is geen sprake, zo volgt uit het bovenstaande. [onderbewindgestelde] heeft voor de gevorderde transitievergoeding van € 5.067,- bruto verwezen naar een gedeelte van een schermafdruk van een berekening van deze vergoeding (productie 6). Daarop staat het bedrag van de transitievergoeding niet vermeld. Op basis van het maandloon van € 1.472,63 bruto, 8% vakantietoeslag, datum indiensttreding 1 juni 2015 en een datum uit dienst op 20 december 2024, bedraagt de wettelijke transitievergoeding € 5.065,37 bruto. De gevorderde transitievergoeding is daarom toewijsbaar tot dit bedrag. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, vanaf 20 januari 2025.

De billijke vergoeding

4.16.

Het verzoek van [onderbewindgestelde] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.1 Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt.2

4.17.

Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd.3 De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. De toegekende gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding wordt hierbij betrokken.

4.18.

De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 1.000,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. [onderbewindgestelde] is na een dienstverband van bijna tien jaar onterecht ontslagen. Daar staat tegenover dat [onderbewindgestelde] recht heeft op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatig ontslag voor de duur van de opzegtermijn tot 1 maart 2025. [onderbewindgestelde] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij per 1 april 2025 een andere baan heeft gevonden waardoor hij weer inkomsten uit arbeid heeft. De waarde van het dienstverband als geen ontslag op voet zou zijn gegeven is daardoor inmiddels beperkt tot het loon over één maand. De financiële schade van [onderbewindgestelde] door het ontslag op staande voet is daarom relatief beperkt. [onderbewindgestelde] heeft verder niet nader onderbouwd dat in deze zaak voor de hoogte van de billijke vergoeding moet worden uitgegaan van zes maandsalarissen, zoals hij in het verzoekschrift heeft verzocht.

4.19.

[verweerster] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 1.000,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.

5 De beoordeling van de nevenverzoeken

Het loon, de eindafrekening, vakantiegeld en vakantiedagen

5.1.

Uit de loonstrook over december 2024 (productie 1 verzoekschrift) blijkt dat [verweerster] het salaris en het vakantiegeld over de periode van 1 tot 20 december 2024 heeft verrekend met een gedeelte van de gefixeerde schadevergoeding. Nu het ontslag ten onrechte is gegeven, heeft [onderbewindgestelde] recht op betaling van het achterstallig loon en het periodieke vakantiegeld van 8% over de periode van 1 tot en met 19 december 2024. [onderbewindgestelde] heeft in het verzoekschrift verzocht om betaling van € 2.945,26 bruto aan achterstallig loon over december 2024. [verweerster] heeft tijdens de zitting de hoogte van dit achterstallig loon weersproken. Gelet op het maandloon van [onderbewindgestelde] van € 1.472,63 bruto ex 8% vakantietoeslag en de gefixeerde schadevergoeding die [verweerster] moet betalen over de opzegtermijn vanaf 20 december 2024, heeft [onderbewindgestelde] recht op 19/31 x € 1.472,63 =

€ 902,58 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met 8% periodieke vakantietoeslag van

€ 72,21, is in totaal € 974,79 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de verzochte wettelijke rente vanaf 20 december 2024. [onderbewindgestelde] heeft ook verzocht [verweerster] te veroordelen tot het opstellen en uitbetalen van de eindafrekening, waaronder de uitbetaling van het opgebouwde vakantiegeld en vakantiedagen. Dit verzoek zal, nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, worden toegewezen.

Proceskosten

5.2.

De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat [verweerster] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [onderbewindgestelde] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

6 De beoordeling van het tegenverzoek

6.1.

Het verzoek van [verweerster] om [onderbewindgestelde] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen. Hiervoor is immers geoordeeld dat het ontslag niet rechtsgeldig is.

Proceskosten

6.2.

Nu het tegenverzoek van [verweerster] wordt afgewezen, zal zij in de proceskosten van

[onderbewindgestelde] voor het tegenverzoek worden veroordeeld. Omdat het tegenverzoek nauw samenhangt met het verzoek van [onderbewindgestelde] worden de proceskosten op nihil begroot.

7 De beslissing

De kantonrechter

op het verzoek

7.1.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] een billijke vergoeding te betalen van € 1.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de gehele betaling,

7.2.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 3.467,81 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 december 2024 tot aan de dag van de gehele betaling,

7.3.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] een transitievergoeding te betalen van € 5.065,37 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 januari 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,

7.4.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] te betalen € 974,79 bruto aan achterstallig loon over de periode van 1 tot en met 19 december 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 december 2024 tot aan de dag van de gehele betaling,

7.5.

veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,

7.6.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad4,

op het tegenverzoek

7.7.

wijst het verzoek af,

7.8.

veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot op de datum van deze beschikking begroot op nihil.

Deze beschikking is gegeven door C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op

30 april 2025.

40160

1 Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.

2 Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.

3 Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).

4 Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.