Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2025:2404

Rechtbank Midden-Nederland
21-05-2025
03-06-2025
11409782 UC EXPL 24-7760
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

De werknemer is bij de werkgever in dienst geweest. Gedurende het dienstverband zijn de cao-loonsverhogingen niet goed uitbetaald. De werknemer vordert in conventie onder meer nabetaling van zijn achterstallig salaris. De werkgever heeft een geslaagd beroep op verjaring gedaan. De loonvordering wordt daarom gedeeltelijk toegewezen. De werkgever vordert in reconventie onder meer verklaringen voor recht dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrentie en schending van het geheimhoudingsbeding dat in de arbeidsovereenkomst stond. Dit is echter niet komen vast te staan en deze vorderingen worden daarom afgewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0682
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0682

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 11409782 \ UC EXPL 24-7760

Vonnis van 21 mei 2025

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. J. van Meeteren,

tegen

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. S.A. van der Velden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie met producties;

- de conclusie van antwoord in reconventie;

- de akte overlegging producties en vermeerdering van eis van 25 maart 2025 van [eiser] ;

- de akte overlegging producties van 31 maart 2025 van [eiser] ;

- de mondelinge behandeling van 1 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;

- de spreekaantekeningen van [eiser] ;

- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De kern van de zaak

2.1.

[eiser] is bij [gedaagde] in dienst geweest. Gedurende het dienstverband zijn de cao-loonsverhogingen niet goed uitbetaald. [eiser] vordert in conventie onder meer nabetaling van zijn achterstallig salaris. [gedaagde] heeft een geslaagd beroep op verjaring gedaan. De loonvordering wordt daarom gedeeltelijk toegewezen.

2.2.

[gedaagde] vordert in reconventie onder meer verklaringen voor recht dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrentie en schending van het geheimhoudingsbeding dat in de arbeidsovereenkomst stond. Dit is echter niet komen vast te staan en deze vorderingen daarom worden afgewezen.

3 De voorgeschiedenis

3.1.

[gedaagde] is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwikkelen, ontwerpen en produceren van producten van composiet en de verkoop van halffabricaten van composiet en daarmee verwante producten. Zij is onder andere actief in de luxe jacht- en autobranche. De heer [A] (hierna: [A] ) is via [bedrijf 1] B.V. enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde] .

3.2.

[eiser] is op 1 maart 2007 bij [gedaagde] in dienst getreden als product ontwerper op basis van een arbeidsovereenkomst, die vanaf 1 september 2008 gold voor onbepaalde tijd. Op zijn arbeidsovereenkomst is de cao Metaal en Techniek (hierna: de cao) van toepassing verklaard.

3.3.

Tijdens het dienstverband is een loonachterstand ontstaan omdat de cao-verhogingen vanaf april 2008 t/m december 2021 niet correct zijn toegepast. Partijen hebben de mogelijkheid besproken om het achterstallige loon te verrekenen met aandelen die [eiser] in [gedaagde] zou verkrijgen. Dit is echter uiteindelijk niet gebeurd. [eiser] heeft zijn arbeidsovereenkomst op 11 december 2023 opgezegd en is per 1 februari 2024 uit dienst getreden.

3.4.

[eiser] heeft in het kader van de beëindiging van het dienstverband en ook daarna jegens [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van zijn achterstallige salaris. [gedaagde] heeft dit echter niet betaald.

4 Het geschil

In conventie

4.1.

[eiser] vordert - na vermeerdering van eis - [gedaagde] te veroordelen:

I. tot betaling van primair het achterstallig loon vanaf april 2008 tot en met 31 december 2021 van € 28.662,78 bruto en subsidiair het achterstallig loon vanaf 1 januari 2016 t/m 31 december 2021 van € 18.947,85 bruto, vermeerderd met wettelijke rente;

II. tot betaling van de vakantietoeslag over het achterstallig loon van primair € 2.293,02 bruto en subsidiair € 1.515,83 bruto, vermeerderd met wettelijke rente;

III. tot betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallig loon van primair € 15.477,90 bruto en subsidiair € 10.231,84 bruto, vermeerderd met wettelijke rente;

IV. tot betaling van de kosten van de financieel adviseur van € 3.049,20, vermeerderd met wettelijke rente;

V. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van primair € 3.049,20 en subsidiair € 1.081,96;

VI. tot betaling van de achterstallige pensioenpremies aan het pensioenfonds vanaf 1 maart 2007 tot 1 februari 2024, op straffe van een dwangsom;

VII. tot overlegging van correcte bruto/netto specificaties en jaaropgaven, op straffe van een dwangsom;

VIII. tot betaling van de kosten van de procedure, waaronder de werkelijke advocaatkosten, tot op heden begroot op € 23.602,14, dan wel subsidiair een forfaitaire proceskostenvergoeding, de beslagkosten waaronder de deurwaarderskosten van € 895,39, en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

4.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert - kort samengevat - tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

In reconventie

4.3.

[gedaagde] vordert in reconventie:

I. te verklaren voor recht dat [eiser] tegenover [gedaagde] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (onrechtmatige concurrentie en beletten van uitoefening door [gedaagde] van haar eigendomsrechten) en haar schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat;

II. te verklaren voor recht dat [eiser] tegenover [gedaagde] aansprakelijk is op grond van wanprestatie (schending geheimhoudingsbeding arbeidsovereenkomst) en haar schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat;

III. te verklaren voor recht dat [eiser] tegenover [gedaagde] aansprakelijk is op grond van wanprestatie (schending geheimhoudingsbeding arbeidsovereenkomst) en [eiser] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van de contractuele boetes ter grootte van thans tenminste € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente;

IV. alle door [eiser] gelegde beslagen op te heffen;

V. [eiser] te verbieden [gedaagde] beconcurrerende activiteiten (al dan niet via [bedrijf 2] te doen) verrichten, op straffe van een dwangsom;

VI. [eiser] gebieden zijn samenwerking (al dan niet via [bedrijf 2] ) met [bedrijf 3] te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom;

VII. [eiser] te veroordelen tot toelating van [gedaagde] tot de bedrijfsruimte in Geldermalsen en het toestaan aan [gedaagde] dat zij haar eigendommen ophaalt, op straffe van een dwangsom;

VIII. [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 462,50;

IX. [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

4.4.

[eiser] voert verweer. Hij concludeert - kort samengevat - primair tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] en subsidiair tot verrekening van de vorderingen met zijn eigen vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

4.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling in conventie

Achterstallig salaris

5.1.

[eiser] legt aan zijn vordering tot betaling van het achterstallig salaris ten grondslag dat hij over de periode van april 2008 tot en met december 2021 te weinig loon heeft ontvangen omdat [gedaagde] de cao-loonsverhogingen niet juist heeft toegepast. Hij stelt dat het achterstallig salaris over die periode € 28.662,78 bruto bedraagt en dat [gedaagde] dit ook heeft erkend.

5.2.

[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling de hoogte van het achterstallig salaris niet (langer) betwist. Zij heeft wel een beroep gedaan op schending van de klachtplicht, verjaring en haar bevoegdheid tot verrekening en opschorting.

Het beroep op de klachtplicht slaagt niet

5.3.

[gedaagde] stelt dat [eiser] zijn klachtplicht heeft geschonden omdat hij niet tijdig heeft geklaagd over het feit dat sprake was van achterstallig loon en achterstallige pensioenpremies. [gedaagde] stelt dat [eiser] had kunnen weten dat de cao-loonsverhogingen niet goed werden toegepast, maar dat pas in 2021 aan de orde heeft gesteld.

5.4.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat de klachtplicht niet van toepassing is, omdat het hier niet gaat om een gebrekkig presteren maar om in zijn geheel niet presteren. Hij stelt verder dat [gedaagde] er als werkgever voor moest zorgen dat de cao correct werd toegepast en dat hij hier als werknemer op mocht vertrouwen. Toen hij in 2021 ontdekte dat de cao niet goed werd toegepast, heeft hij dit bij [gedaagde] gemeld.

5.5.

Artikel 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie (in dit geval volgens [eiser] het niet correct betalen van de cao-loonsverhogingen) geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. De bepaling strekt ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht, te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Gelet op deze strekking en de bewoordingen van de bepaling, waarbij wordt gesproken over “een gebrek in de prestatie”, heeft artikel 6:89 BW geen betrekking op gevallen waarin is nagelaten de overeengekomen prestatie te verrichten. De klachtplicht van artikel 6:89 BW is in beginsel ook van toepassing op de gebrekkige betaling van een geldsom, zoals een loonvordering.

5.6.

De kantonrechter stelt vast dat het niet correct betalen van cao-loonsverhogingen moet worden aangemerkt als een gebrekkige prestatie. [eiser] heeft immers wel maandelijks salaris van [gedaagde] ontvangen, maar achteraf gezien te weinig. Dit betekent dat de klachtplicht hier van toepassing is.

5.7.

Vervolgens moet worden beoordeeld of [eiser] op tijd hierover bij [gedaagde] heeft geprotesteerd. Bij die beoordeling zijn op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad1 alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder de hoedanigheid van partijen en de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. De rechter moet daarbij ook rekening houden met de mogelijkheid dat de consequenties van een geslaagd beroep op de klachtplicht voor de schuldeiser heel ingrijpend zijn, omdat al zijn rechten met betrekking tot de gestelde tekortkoming dan vervallen.

5.8.

[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij pas in 2021 heeft ontdekt dat de cao-loonsverhogingen niet goed werden toegepast. Dat was toen het bedrijf op zoek was naar nieuw personeel en hij zich in de salarissen ging verdiepen.

5.9.

De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden van [eiser] niet kon worden verwacht om eerder te klagen. Hij ging er voor 2021 van uit dat [gedaagde] de cao goed uitvoerde en mocht daar ook van uitgaan. Niet is gebleken dat [gedaagde] concreet nadeel heeft geleden doordat [eiser] pas in 2021 heeft geprotesteerd. Zoals hierna zal worden besproken, is een deel van de vordering van [eiser] inmiddels verjaard. Dat was niet het geval geweest als [eiser] eerder had geklaagd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in de gegeven omstandigheden binnen bekwame tijd - vanaf het moment dat hij ontdekte dat hij te weinig loon ontving - heeft geprotesteerd, als bedoeld in artikel 6:89 BW. Het beroep van [gedaagde] op schending van de klachtplicht wordt daarom verworpen.

Het beroep op verjaring slaagt

5.10.

[gedaagde] doet verder een beroep op verjaring. Voor loonvorderingen geldt de verjaringstermijn van artikel 3:308 BW, namelijk vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.

5.11.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat de verjaring in augustus 2021 op grond van artikel 3:318 BW is gestuit omdat [gedaagde] toen de loonachterstand heeft erkend. Dit verweer slaagt. Voor een erkenning geldt dat deze vormvrij is: elke handeling of gedraging van de schuldenaar waaruit blijkt dat hij de schuld erkent, stuit de verjaring. [A] , de directeur-grootaandeelhouder van [gedaagde] , heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in augustus 2021 via zijn secretaresse mevrouw [B] op de hoogte was van de klacht van [eiser] dat de cao-loonsverhogingen niet goed waren doorgevoerd. Hij ging ervan uit dat mevrouw [B] de loonachterstand correct had berekend en is toen met [eiser] naar een oplossing hiervoor gaan zoeken. Dit kan naar het oordeel van de kantonrechter als een erkenning van de vordering worden aangemerkt, waardoor de verjaring in augustus 2021 is gestuit. Dit betekent dat de vordering tot betaling van het achterstallig loon over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2021 kan worden toegewezen, terwijl de vordering die betrekking heeft op de periode april 2008 tot augustus 2016 is verjaard.

5.12.

De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van het recht zich op verjaring te beroepen of dat sprake is van rechtsverwerking omdat [gedaagde] de loonvordering vanaf augustus 2016 heeft erkend en pas bij het uitdiensttreden van [eiser] een beroep heeft gedaan op verjaring van de loonvordering. De kantonrechter ziet hierin ook geen aanleiding om te oordelen dat het beroep op verjaring in strijd is met de eisen van goed werkgeverschap en de redelijkheid en de billijkheid of dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig zou hebben gehandeld.

Het beroep op verrekening en opschorting slaagt niet

5.13.

[gedaagde] doet een beroep op verrekening met een vordering die zij op [eiser] stelt te hebben wegens het onrechtmatig beconcurreren van [gedaagde] en een vordering wegens schending van het geheimhoudingbeding. [gedaagde] stelt dat zij gelet hierop ook bevoegd was haar eigen verplichtingen op te schorten. Zoals hierna bij de bespreking van de vorderingen van [gedaagde] in reconventie zal worden geoordeeld, kan niet worden vastgesteld dat [eiser] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld of het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. De hierop betrekking hebbende vorderingen van [gedaagde] worden daarom afgewezen. Het beroep van [gedaagde] op verrekening en opschorting slaagt dan ook niet.

Toewijzing achterstallig salaris van € 17.193,13

5.14.

Zoals reeds overwogen wordt de loonvordering over de periode vanaf 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2021 toegewezen. Dit komt blijkens de berekening die mevrouw [B] op 17 januari 2022 heeft opgesteld en door [gedaagde] verder niet is weersproken neer op een bedrag van € 17.193,13 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarop het betreffende loonbedrag betrekking heeft tot aan de dag van algehele voldoening.

Toewijzing vakantietoeslag

5.15.

De vordering tot betaling van 8% vakantietoeslag over het achterstallig salaris over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2021 van € 17.193,13 bruto zal ook worden toegewezen. Dat is een bedrag van € 1.375,45 bruto. De wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening.

Matiging wettelijke verhoging tot nihil

5.16.

De gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW over het achterstallig salaris wordt gematigd tot nihil. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zowel [eiser] als [gedaagde] tot augustus 2021 niet beseften dat de cao-loonsverhogingen niet goed werden toegepast en dat zij daarna gesprekken hebben gevoerd om de loonachterstand met aandelen in [gedaagde] te verrekenen. Nu partijen in gesprek waren met elkaar om tot een oplossing te komen, treft [gedaagde] geen verwijt dat de cao-loonsverhogingen niet tijdig zijn voldaan.

Afwijzing kosten financieel adviseur

5.17.

[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van de financieel adviseur [C] die hij in de arm heeft genomen om hem bij te staan bij de besprekingen over zijn aandeelhouderschap in [gedaagde] . [eiser] stelt dat [A] hem in augustus 2021 heeft aangeboden om 50% van de aandelen in [gedaagde] over te nemen in ruil voor het bedrag aan achterstallig loon en heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar verschillende stukken waarin deze afspraak wordt genoemd. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] deze aandelenafspraak kort na een bespreking op 6 december 2023 ingetrokken, maar bevonden partijen zich op dat moment in een dusdanig gevorderd stadium van de onderhandelingen dat dit [gedaagde] niet meer zonder meer vrijstond. [eiser] stelt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen en dat [gedaagde] gehouden is de kosten te vergoeden die hij in het onderhandelingstraject heeft gemaakt.

5.18.

[gedaagde] betwist dat [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van zijn juridisch adviseur. Zij stelt in de eerste plaats dat als sprake zou zijn geweest van een beoogde aandelenoverdracht, [eiser] hiervoor niet [gedaagde] , maar haar aandeelhouder [bedrijf 1] B.V. had moeten dagvaarden. [gedaagde] stelt verder dat niet zijzelf of haar aandeelhouder, maar [eiser] de onderhandelingen heeft afgebroken doordat hij ontslag heeft genomen. Volgens [gedaagde] bevonden de onderhandelingen zich niet in een zodanig vergevorderd stadium dat de onderhandelingen niet meer zonder consequenties beëindigd mochten worden, omdat er nog geen overeenstemming was over de prijs of het stortingsbedrag van de aandelen.

5.19.

De kantonrechter is van oordeel dat in het midden kan worden gelaten wie van partijen de onderhandelingen heeft afgebroken, omdat niet is gebleken dat de onderhandelingen in een dusdanig gevorderd stadium verkeerden dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand zou komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de prijs/stortingswaarde van de aandelen een essentieel onderdeel is van de te sluiten overeenkomst, maar dat niet is komen vast te staan dat partijen hierover overeenstemming hebben bereikt. [eiser] heeft weliswaar verschillende stukken overgelegd waarin genoemd wordt dat hij 50% van de aandelen zou overnemen in ruil voor het bedrag aan achterstallig loon, maar deze stukken zijn ook afkomstig van [A] , die de onderhandelingen namens [gedaagde] voerde.

5.20.

Dat er geen overeenstemming was over de prijs/stortingswaarde van de aandelen, kan ook worden afgeleid uit een e-mail van [A] aan [eiser] van 7 februari 2024, waarin [A] onder meer het volgende schrijft:

“Om tot een mogelijke overname te komen zijn in mijn ogen fouten gemaakt en is er geen correcte procedure gevolgd, maar bovenal is een te lage waarde van de onderneming door jou en je adviseur voorgesteld waar ik me niet in kon vinden. Daar is keer op keer door mij niet mee akkoord gegaan, er is door jou een eenzijdig standpunt ingenomen en we zijn in de gevoerde gesprekken destijds niet tot overeenstemming gekomen. Er is derhalve ook geen overeenkomst opgemaakt.

Het is dus onacceptabel dat je zoals in je brief van 1 februari jl. aandraagt om het achterstallige loon om te zetten in 50% van de aandelen [gedaagde] . Het achterstallige loon en overige zaken worden door het beëindigen van je arbeidscontract afgehandeld en voldaan.”

5.21.

De kantonrechter trekt hieruit de conclusie dat er geen overeenstemming was over de essentialia van de te sluiten overeenkomst en dat het partijen vrij stond de onderhandelingen af te breken. Het door [eiser] gedane bewijsaanbod op dit punt wordt gepasseerd. De heer [C] kan weliswaar getuigen over de omvang van het achterstallige loon en over de afspraak dat [eiser] hiervoor 50% van de aandelen zou verkrijgen, maar dat laat onverlet dat [A] ondubbelzinnig heeft laten weten dat hij zich niet kon vinden in de door [eiser] voorgestelde waarde van zijn onderneming. Deze waarde was in zijn ogen onacceptabel laag. Gelet hierop waren de onderhandelingen nog niet in dusdanig vergevorderd stadium dat [A] deze niet kon afbreken, zonder [eiser] financieel te compenseren. In het licht hiervan kan [eiser] jegens [gedaagde] geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten van zijn financieel adviseur. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

Toewijzing betaling achterstallige pensioenpremies

5.22.

[eiser] stelt dat [gedaagde] de pensioenpremies voor hem niet volledig heeft afgedragen aan het pensioenfonds en er een nabetaling dient plaats te vinden. Hij verwijst hierbij naar een brief van de financieel adviseur van [gedaagde] van 23 februari 2024 waarin dit volgens hem wordt bevestigd.

5.23.

[gedaagde] heeft betwist dat zij de pensioenpremies van [eiser] niet correct heeft afgedragen, maar heeft deze betwisting niet nader onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om te onderbouwen dat zij de pensioenpremies over het achterstallig salaris wél heeft afgedragen. Dit heeft zij niet gedaan en is verder ook niet gebleken. De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen om binnen één maand na de datum van dit vonnis de achterstallige pensioenpremies aan het pensioenfonds te betalen vanaf de aanvang van het dienstverband tot het einde daarvan, wordt daarom toegewezen. Aan de veroordeling wordt geen dwangsom verbonden, omdat de precieze omvang van de premies nog onzeker is. [gedaagde] heeft bovendien toegezegd dat zij het vonnis zal nakomen en de kantonrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Toewijzing overlegging bruto/netto specificaties en jaaropgaven

5.24.

[gedaagde] heeft - in het geval de loonvordering (deels) zou worden toegewezen - geen bezwaar gemaakt tegen de vordering tot overlegging van correcte bruto/netto specificaties en correcte jaaropgaven. Deze vordering zal worden toegewezen. Aan de veroordeling wordt geen dwangsom verbonden omdat [gedaagde] heeft toegezegd dat zij het vonnis zal nakomen en de kantonrechter geen aanleiding ziet om hieraan te twijfelen.

Toewijzing buitengerechtelijke incassokosten

5.25.

[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Op basis van het toegewezen bedrag van € 18.568,58 wordt op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.162,43 redelijk geacht. Dit bedrag wordt toegewezen en moet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis worden voldaan.

Proceskosten en nakosten

5.26.

[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde] in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten te veroordelen. Vergoeding van volledig gemaakte proceskosten is volgens vaste jurisprudentie alleen mogelijk in buitengewone omstandigheden waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvan is bij [gedaagde] geen sprake geweest.

5.27.

De proceskosten van [eiser] worden daarom met toepassing van het liquidatietarief in conventie begroot op:

- kosten van de dagvaarding

139,42

- griffierecht

386,00

(inclusief kosten beslagrekest)

- salaris gemachtigde

816,00

(2 punten × tarief € 406,00)

- nakosten

135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.476,42

Beslagkosten

5.28.

[eiser] heeft ook betaling van de gemaakte beslagkosten gevorderd. Deze zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.301,39 (€ 406,00 voor salaris advocaat en € 895,39 voor explootkosten).

5.29.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6 De beoordeling in reconventie

Er is geen sprake van onrechtmatige concurrentie

6.1.

[gedaagde] vordert voor recht te verklaren dat [eiser] tegenover haar aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, bestaande uit onrechtmatige concurrentie. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake van. Dit wordt hierna toegelicht.

Inleiding

6.2.

De vordering heeft de volgende achtergrond. [gedaagde] is in 2016 in contact gekomen met [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 3] houdt zich voornamelijk bezig met de verkoop van schepen. [gedaagde] en [bedrijf 3] hebben in 2019 en 2022 samengewerkt in verband met de bouw van casco’s voor klanten. Dit betrof boten die de R28 en de R30 worden genoemd. Vanwege hun samenwerking hebben [bedrijf 3] en [gedaagde] afgesproken dat [gedaagde] haar werkplaats zoveel mogelijk naar de bedrijfsruimte van [bedrijf 3] in Geldermalsen zou overbrengen, om vanuit daar de [bedrijf 3] -opdrachten te kunnen uitvoeren. Hieraan is in 2023 uitvoering gegeven.

6.3.

[eiser] en de heer [D] , die eerder door was [eiser] voorgesteld als overnamekandidaat van [gedaagde] , hebben op 26 januari 2024 [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht. Zij zijn door middel van hun persoonlijke vennootschappen bestuurders van [bedrijf 2] . [eiser] had zijn persoonlijke vennootschap [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) al eerder, op 8 februari 2022, opgericht. [bedrijf 2] houdt zich net als [gedaagde] bezig met de vervaardiging van kunststofproducten en het produceren van lichtgewichtconstructies voor onder andere schepen. [bedrijf 3] is na de beëindiging van het dienstverband tussen [eiser] en [gedaagde] met [bedrijf 2] gaan samenwerken. Op dit moment werken zij aan een boot die door partijen wordt aangeduid als de 12m=40’tender boot of de R40.

6.4.

Op 8 juli 2024, dus na de beëindiging van het dienstverband, is [gedaagde] gestuit op een offerte van [bedrijf 5] , die volgens [gedaagde] haar belangrijkste leverancier is. Deze offerte, die verband hield met de R40, was op 7 juli 2023 aangevraagd door [eiser] en gericht aan [bedrijf 3] . [gedaagde] heeft naar aanleiding van deze ontdekking forensisch onderzoek op de laptop van [eiser] laten uitvoeren om bestanden terug te halen die [eiser] had verwijderd. Onder deze bestanden is e-mailcorrespondentie van [eiser] en zogenaamde mallentekeningen voor de R40 aangetroffen.

6.5.

[gedaagde] heeft op basis van de teruggehaalde bestanden de conclusie getrokken dat

[eiser] tijdens zijn dienstverband, in elk geval al in de eerste helft van 2022, tekenwerk voor de R40 heeft verricht voor [bedrijf 3] op basis van eerdere ontwerpen van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] gebeurde dit tijdens werktijd maar buiten haar medeweten.

6.6.

[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] hiermee vanuit zijn positie als gewezen werknemer van [gedaagde] op onrechtmatige wijze met haar heeft geconcurreerd, gebruikmakend van de kennis, hulpmiddelen en gegevens van [gedaagde] die hij vertrouwelijk heeft verkregen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] daarbij stelselmatig en substantieel haar duurzaam bedrijfsdebiet, bestaande uit know how, reputatie en goodwill, afgebroken.

6.7.

[eiser] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrentie. Op de standpunten van partijen wordt hierna verder ingegaan.

Toetsingskader

6.8.

Tussen partijen staat vast dat [eiser] niet is gebonden aan een concurrentie- of relatiebeding. Dit betekent dat het hem in beginsel vrij staat om met [gedaagde] als ex-werkgever te concurreren, ook als [gedaagde] daarvan nadeel ondervindt. Alleen onder bijkomende omstandigheden kan die concurrentie onrechtmatig zijn. Daarvan is sprake indien een ex-werknemer het duurzaam bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt en daarbij gebruik maakt van kennis en gegevens die bij zijn voormalig werkgever vertrouwelijk zijn verkregen. Ook omstandigheden als concurrentie tijdens het dienstverband, het doen van schadelijke mededelingen of bewuste misleiding van klanten van de voormalig werkgever kunnen een rol spelen bij de beoordeling of concurrentie onrechtmatig is2.

Het duurzaam bedrijfsdebiet is onvoldoende onderbouwd

6.9.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd waaruit haar duurzaam bedrijfsdebiet bestaat. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij een unieke werkwijze heeft en dat haar duurzaam bedrijfsdebiet bestaat uit het ontwerp van gereedschappen en mallen, maar heeft onvoldoende concreet gemaakt in welk opzicht haar werkwijze zich onderscheidt van die van andere bedrijven en dat andere bedrijven deze werkwijze niet zelf kunnen bedenken.

6.10.

Voor wat betreft de klantenkring van [gedaagde] heeft [eiser] gemotiveerd betwist dat [bedrijf 3] onder het duurzaam bedrijfsdebiet van [gedaagde] valt. [eiser] heeft onder verwijzing naar een verklaring van [bedrijf 3] aangevoerd dat de samenwerking tussen [gedaagde] en [bedrijf 3] uitsluitend door zijn toedoen tot stand is gekomen, omdat [bedrijf 3] ervan uitging dat hij 50% eigenaar was van [gedaagde] . [bedrijf 3] heeft daarom besloten de samenwerking via [gedaagde] te laten verlopen en is met [bedrijf 2] verdergegaan toen [eiser] ontslag nam bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit onvoldoende betwist. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat [bedrijf 3] deel uitmaakt van het duurzaam bedrijfsdebiet van [gedaagde] .

6.11.

Omdat onvoldoende vaststaat of [gedaagde] beschikt over een duurzaam bedrijfsdebiet en zo ja, waar dat dan uit bestaat, is niet gebleken dat is voldaan aan de criteria voor het aannemen van onrechtmatige concurrentie, namelijk dat een ex-werknemer het duurzaam bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt en daarbij gebruik maakt van kennis en gegevens die bij zijn voormalig werkgever vertrouwelijk zijn verkregen. De kantonrechter vindt het overigens wel aannemelijk dat [gedaagde] nadeel heeft geleden doordat [bedrijf 3] na het vertrek van [eiser] met [bedrijf 2] is gaan samenwerken. Dit maakt deze samenwerking echter niet onrechtmatig.

Van onrechtmatig handelen is ook overigens niet gebleken

6.12.

Ook verder is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat [eiser] jegens [gedaagde] onrechtmatig handelt. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd leidt de kantonrechter af dat in 2022 nog bij [eiser] , [gedaagde] en derden het beeld leefde dat [eiser] in [gedaagde] zou gaan participeren en dat [eiser] daarom juist graag opdrachten voor [gedaagde] wilde binnenhalen. [eiser] heeft gesteld dat [bedrijf 4] is opgericht in het kader van de beoogde aandelenverwerving door hem in [gedaagde] en niet was bedoeld voor concurrerende werkzaamheden. Het is ook niet gebleken dat [eiser] zich tijdens zijn dienstverband met [gedaagde] hieraan schuldig heeft gemaakt en dat sprake was van een vooropgezet plan om [gedaagde] te benadelen. Dit kan - anders dan [gedaagde] stelt - niet worden afgeleid uit de e-mails die [gedaagde] in het geding heeft gebracht. [eiser] heeft toegelicht dat deze e-mails niet alleen betrekking hebben op de R40, maar ook op andere projecten zoals de R30 en dat het gebruikelijk was dat hij per e-mail zelfstandig offertes opvroeg zonder [A] daarbij in de cc op te nemen. Volgens [eiser] zijn de opdrachten die hieruit zijn voortgekomen door [gedaagde] verricht en is de omzet uit deze opdrachten ook bij [gedaagde] terechtgekomen. [eiser] heeft verder gesteld dat de mallentekeningen voor de R40 die [gedaagde] heeft aangetroffen niet door hem zijn gemaakt maar door [bedrijf 5] en dat de R40 een geheel andere boot is dan de R30. [gedaagde] heeft dit alles onvoldoende gemotiveerd betwist.

6.13.

[gedaagde] heeft verder gesteld dat [eiser] onjuiste/schadelijke mededelingen heeft gedaan over [gedaagde] tegenover derden, dat hij heeft geprobeerd om twee van haar medewerkers over te halen tot een overstap naar [bedrijf 3] en dat hij een klant van haar, [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) heeft geworven. [gedaagde] heeft deze stellingen echter onvoldoende onderbouwd en [eiser] heeft dit ook betwist. Met betrekking tot [bedrijf 6] heeft [eiser] gesteld dat hij alleen contact met dit bedrijf heeft gehad toen in het najaar van 2024 mallen van [bedrijf 6] moesten worden opgehaald in het pand in Geldermalsen. Gelet hierop is niet gebleken dat [eiser] hiermee onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld.

Afwijzing verklaring voor recht met betrekking tot onrechtmatige concurrentie

6.14.

Gezien het voorgaande is niet komen vast te staan dat [eiser] zich jegens [gedaagde] schuldig maakt aan onrechtmatige concurrentie. Omdat [gedaagde] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om [gedaagde] toe te laten tot bewijslevering. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.

Afwijzing verklaring voor recht met betrekking tot het beletten van de uitoefening door [gedaagde] van haar eigendomsrechten

6.15.

[gedaagde] vordert verder voor recht te verklaren dat [eiser] tegenover haar aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad doordat hij de uitoefening door [gedaagde] van haar eigendomsrechten belet. [gedaagde] stelt dat zij geen gebruik kan maken van haar eigendommen die zich in de bedrijfsruimte van [bedrijf 3] bevinden omdat [bedrijf 3] en [eiser] weigeren om haar toegang tot de bedrijfsruimte verlenen om deze eigendommen op te halen. [bedrijf 3] en [eiser] weigeren ook om haar een vergoeding te betalen voor het gebruik van deze eigendommen.

6.16.

[eiser] stelt dat [gedaagde] zich hiervoor tot [bedrijf 3] moet richten en niet tot hem, omdat hij niet de huurder van het pand is en dat hij [gedaagde] er ook nooit van heeft weerhouden om de spullen uit het pand op te halen.

6.17.

De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] de bevoegdheid heeft om [gedaagde] toegang te geven tot de bedrijfsruimte in Geldermalsen of om hem deze toegang te ontzeggen. Ook is onvoldoende komen vast te staan dat [eiser] deze toegang voor [gedaagde] feitelijk onmogelijk maakt. Dit is door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] wordt daarom ook niet toegelaten tot bewijslevering. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.

Afwijzing vordering tot toelating tot de bedrijfsruimte

6.18.

De vordering onder VII om [eiser] te veroordelen tot toelating van [gedaagde] tot de bedrijfsruimte in Geldermalsen en haar toe te staan dat zij haar eigendommen ophaalt zal gezien het voorgaande ook worden afgewezen, omdat [gedaagde] hiervoor [bedrijf 3] en niet [eiser] had moeten dagvaarden.

Afwijzing verklaring voor recht met betrekking tot schending van het geheimhoudingsbeding

6.19.

[gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat [eiser] tegenover haar aansprakelijk is op grond van wanprestatie wegens schending van het geheimhoudingsbeding dat in artikel 10 de arbeidsovereenkomst staat.

6.20.

[gedaagde] stelt dat [eiser] diverse keren vertrouwelijke bedrijfsinformatie met [bedrijf 5] en [bedrijf 7] heeft gedeeld. Het ging daarbij volgens [gedaagde] om de werkwijze van het bouwen van een schip. De mallen voor de R40 die bij [bedrijf 5] en [bedrijf 7] staan zijn gemaakt zoals [gedaagde] dat zou doen. Het moet daarom volgens [gedaagde] wel zo zijn dat [eiser] hen over de werkwijze heeft verteld. [gedaagde] stelt dat [eiser] ook vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft gedeeld met [E] (hierna: [E] ). [E] , die zowel [eiser] als [bedrijf 3] kent, heeft namelijk contact opgenomen met [A] en heeft daarbij aangegeven interesse te hebben in [gedaagde] . Hij bleek ook over vertrouwelijke informatie te beschikken over omzet, winst, medewerkers en gebeurtenissen bij [gedaagde] . [gedaagde] denkt dat [E] deze informatie van [eiser] heeft gekregen omdat [E] het de hele tijd over [eiser] had.

6.21.

De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en vertrouwelijke bedrijfsinformatie met [bedrijf 5] , [bedrijf 7] en [E] heeft gedeeld. [eiser] heeft gesteld dat de mallen voor de R40 zijn ontworpen door [bedrijf 5] . De enkele omstandigheid dat de mallen voor deze boot op dezelfde manier zijn gemaakt als [gedaagde] ook zou doen, betekent nog niet dat hierbij gebruik is gemaakt van vertrouwelijke bedrijfsinformatie van [gedaagde] . Er zijn ook onvoldoende aanwijzingen dat de informatie over [gedaagde] waarover [E] beschikt afkomstig is van [eiser] . Omdat [gedaagde] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om [gedaagde] toe te laten tot bewijslevering. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.

Afwijzing vordering tot betaling van contractuele boetes

6.22.

Omdat niet is gebleken dat [eiser] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, is hij op grond van dit beding ook geen contractuele boetes verschuldigd. De vordering tot betaling van deze boetes wordt daarom afgewezen.

Afwijzing vordering tot opheffing beslagen

6.23.

Omdat in conventie is vastgesteld dat [eiser] op [gedaagde] een vordering heeft tot betaling van achterstallig loon en [gedaagde] deze vordering nog niet heeft voldaan, ziet de kantonrechter geen reden om de beslagen op te heffen die [eiser] tot het verhaal van deze loonvordering heeft gelegd. De vordering tot opheffing van de gelegde beslagen wordt daarom afgewezen.

Afwijzing vordering tot staking concurrerende activiteiten

6.24.

[gedaagde] heeft de vordering om [eiser] te verbieden beconcurrerende activiteiten te verrichten op de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.

Afwijzing vordering tot staking samenwerking met [bedrijf 3]

6.25.

De vordering van [gedaagde] om [eiser] te gebieden zijn samenwerking met [bedrijf 3] te staken wordt afgewezen, omdat partijen geen concurrentiebeding zijn overeengekomen en geen sprake is van onrechtmatige concurrentie.

Afwijzing buitengerechtelijke incassokosten

6.26.

Omdat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen, kan hij geen aanspraak maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, voor zover zij deze heeft gemaakt. De vordering tot vergoeding van deze kosten wordt daarom afgewezen.

Kosten

6.27.

De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op € 950,00 voor salaris gemachtigde. Er zal geen veroordeling in de nakosten worden uitgesproken omdat deze al in conventie zijn toegekend. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

7 De beslissing

De kantonrechter

in conventie

7.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] het achterstallig loon vanaf 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2021 van € 17.193,13 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarop het betreffende loonbedrag betrekking heeft tot aan de dag van algehele voldoening;

7.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag aan vakantietoeslag van € 1.375,45 bruto over het achterstallig loon over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2021 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;

7.3.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis een bedrag van € 1.162,43 aan buitengerechtelijke kosten te betalen;

7.4.

veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na de datum van dit vonnis de achterstallige pensioenpremies aan het pensioenfonds uit hoofde van de arbeidsovereenkomst vanaf 1 maart 2007 tot 1 februari 2024 te betalen;

7.5.

veroordeelt [gedaagde] tot overlegging van correcte bruto/netto specificaties vanaf augustus 2016 tot en met december 2021 en tot overlegging van correcte jaaropgaven van 2016 tot en met 2021;

7.6.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.476,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

7.7.

veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

7.8.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de beslagkosten van € 1.301,39, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

7.9.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

7.10.

wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

7.11.

wijst de vorderingen af;

7.12.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 950,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

7.13.

veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

7.14.

verklaart het vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

1 Zie bijvoorbeeld HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1278.

2 Hoge Raad 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955:47, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5027 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9613.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.