RECHTBANK
MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11592798 \ UE VERZ 25-72 MS/1270
Beschikking van 11 juni 2025
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. S.S.S. Mahadew,
[verweerder]
,
wonende te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. L. van der Horst.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De zaak is gevoegd behandeld met de procedure 11592729 \ UE VERZ 25-71 tussen [verweerder] en [verzoekster] .
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.
3 De beoordeling
3.1.
[verweerder] is met ingang van 29 april 2024 in dienst getreden bij [verzoekster] in de functie van chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst, die éénmaal is verlengd, zou op 28 juni 2025 eindigen. In de arbeidsovereenkomst is een tussentijds opzegbeding opgenomen.
3.2.
[verzoekster] heeft [verweerder] met een brief van 13 januari 2025 op staande voet ontslagen.
3.3.
[verzoekster] verzoekt [verweerder] te veroordelen tot betaling van :
1. een gefixeerde schadevergoeding van € 4.372,20, vermeerderd met wettelijke rente;
2. de buitengerechtelijke incassokosten van € 562,22;
3. de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij [verweerder] op 13 januari 2025 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen en dat zij op grond van artikel 7:672 lid 11 BW recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding bestaande uit het brutoloon vanaf het moment van opzegging tot het moment dat de arbeidsovereenkomst bij opzegging had behoren voort te duren. Dat is volgens [verzoekster] een bedrag van € 4.372,20 over de periode van 14 januari 2025 tot en met 28 februari 2025.
3.5.
[verweerder] voert verweer en stelt - kort samengevat - dat het verzoek moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. Hij voert hiertoe onder meer aan dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
Het verzoek is binnen de vervaltermijn ingediend
3.6.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tijdig ingediend.
3.7.
De kantonrechter overweegt dat artikel 7:672 lid 11 BW geen grondslag kan zijn voor de gefixeerde schadevergoeding waarom [verzoekster] heeft verzocht. In dit artikellid is bepaald dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In dit geval is het echter niet [verweerder] die heeft opgezegd, maar [verzoekster] zelf.
3.8.
Uit het verweerschrift van [verweerder] blijkt dat hij heeft begrepen dat het de bedoeling was van [verzoekster] om haar verzoek te baseren op artikel 7:677 lid 2 BW. In dit artikellid is bepaald dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In artikel 7:677 lid 3 BW is bepaald hoe hoog die vergoeding dan is.
3.9.
In de procedure 11592729 \ UE VERZ 25-71 is vandaag geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Dat betekent dat geen sprake is van de situatie dat [verweerder] door opzet of schuld aan [verzoekster] een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. [verzoekster] heeft daarom geen recht op een gefixeerde schadevergoeding. Haar verzoek wordt daarom afgewezen.
3.10.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 1.192,00 (€ 514,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
3.11.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4 De beslissing
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 1.192,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
4.3.
veroordeelt [verzoekster] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad1.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.