RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Den Helder
Zaaknummer/rolnummer: 428124 \ OA VERZ 13-2 (CB)
Uitspraakdatum: 12 maart 2013
Beschikking in de zaak van:
de stichting Stichting “Blijf van m’n Lijf Den Helder” te Den Helder
verzoekende partij
verder ook te noemen: de Stichting
gemachtigde: mr. A.E. Koster, advocaat te Den Helder
[naam] te [Plaats]
verwerende partij
verder ook te noemen:[werknemer]
gemachtigde: mr. M.E. Frank-Kleijne, advocaat te Den Helder.
Het procesverloop
De Stichting heeft op 17 januari 2013 een voorwaardelijk verzoekschrift ingediend.[werknemer] heeft hier bij verweerschrift op gereageerd.
De zaak is behandeld - gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het kort geding ex artikel 254 Rv onder rep.nr.: 428325 - op de terechtzitting van 26 februari 2013 te Alkmaar, alwaar zijn verschenen[werknemer] en [directeur 1], directeur-bestuurder van de Stichting (verder: [directeur 2]). Partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken tijdens de terechtzitting. Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.
Vervolgens is op vandaag uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1.1[werknemer] heeft sinds 1 juli 2011 werkzaamheden verricht bij de Stichting als, onder meer, maatschappelijk werker. Daarvoor heeft zij bij de Stichting stage gelopen.
1.2 De Stichting biedt hulp en opvang, op een anoniem adres, aan vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld.
1.3 In september 2012 heeft de Stichting aan[werknemer] meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst per 20 september 2012 van rechtswege zou eindigen.
1.4 Bij dagvaarding van 29 januari 2013 heeft[werknemer] bij wijze van voorziening onder meer gevorderd de Stichting te veroordelen tot doorbetaling van haar loon vanaf september 2012 en wedertewerkstelling. In deze zaak zal de kantonrechter heden bij vonnis uitspraak doen.
Het geschil
2.
De Stichting verzoekt voor het geval er tussen haar en[werknemer] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat, deze zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewijzigde omstandigheden. Aan het ontslagverzoek liggen bedrijfseconomische redenen en een verstoorde werkverhouding ten grondslag. Gelet op de omstandigheden zou volgens de Stichting toekenning van een ontbindingsvergoeding misplaatst zijn. Ook zou toekenning van een dergelijke vergoeding ernstige (financiële) gevolgen hebben voor de Stichting, haar medewerkers en de kwetsbare groep die de Stichting van dienst wil zijn.[werknemer]
3.
[werknemer] betwist dat er sprake is van een bedrijfseconomische reden voor ontslag. Ook is volgens haar de arbeidsrelatie niet verstoord. Voor zover besloten wordt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maakt[werknemer] aanspraak op een vergoeding van € 3.711,00 bruto.
4.
Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
5.1 Ontbinding van een arbeidsovereenkomst is mogelijk indien gesproken kan worden van gewichtige redenen in de zin van – onder meer – veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.2 Niet is gebleken dat het verzoek om (voorwaardelijke) ontbinding verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7: 647, 648, 670 en 670a van het Burgerlijk Wetboek (BW) of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Bedrijfseconomische redenen
6.1 De Stichting heeft aan haar verzoek bedrijfseconomische redenen ten grondslag gelegd. Daarbij heeft de Stichting gesteld dat vrijwel alle administratieve taken van het Advies- en Steunpunt Huiselijk geweld worden ondergebracht bij De Weere en dat binnen het bestaande beperkte budget plaats is voor twee medewerkers (1,5 fte).[werknemer] betwist dat een groot deel van de taken zijn ondergebracht bij De Weere en dat de Stichting daardoor kan volstaan met twee medewerkers. Ook betwist zij dat er onvoldoende werk zou zijn voor drie medewerkers (1,8 fte).
6.2 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Stichting de gestelde bedrijfseconomische redenen onvoldoende aannemelijk gemaakt. De Stichting heeft, ondanks de betwisting door Duijker, niet met stukken onderbouwd dat een groot deel van de administratieve taken van het Advies- en Steunpunt Huiselijk geweld zijn ondergebracht bij De Weere. Voor zover deze taken zijn ondergebracht bij De Weere, is onduidelijk gebleven of dit (financiële/personele) consequenties heeft voor de werkzaamheden van de afdeling van[werknemer], dan wel de Stichting. Onvoldoende is onderbouwd waarom er vanaf september/oktober 2012 geen werk en/of budget meer is voor drie medewerkers, terwijl er tot die tijd – naar[werknemer] heeft gesteld en door de Stichting niet is betwist – wel drie medewerkers werkzaam zijn geweest.
6.3 In het licht van het vorenstaande is het verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen niet voor toewijzing vatbaar.
7.1 De Stichting heeft aan haar verzoek mede ten grondslag gelegd dat de werkverhouding met[werknemer] dusdanig verstoord is geraakt dat het niet langer van haar gevergd kan worden het (eventuele) dienstverband met[werknemer] te laten voortduren.[werknemer] heeft betwist dat er sprake zou zijn van een onwerkbare verhouding.
7.2 De kantonrechter stelt vast dat de door de Stichting gestelde verstoorde arbeidsverhouding zijn grondslag vindt in het juridische geschil tussen de[werknemer] en de Stichting over het einde van de arbeidsovereenkomst. De Stichting heeft niet betwist[werknemer]’s stelling dat zij gedurende haar werkzaamheden voor de Stichting een prettig contact had met haar collega’s.
7.3 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Stichting onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan die (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. De door de Stichting overgelegde verklaring van [A 1] en [B 1] van 14 februari 2013, die overigens niet ondertekend is, is daarvoor niet voldoende. Uit deze verklaring en die van [directeur 2] blijkt dat bij [A 2], [B 2] en mogelijk andere collega’s de vrees bestaat voor functieverlies als[werknemer] bij de Stichting werkzaam blijft. Of deze vrees terecht is, is, zoals gezegd, niet zonneklaar. Ook kan in genoemde vrees geen grond zijn gelegen om een vertrouwensbreuk aan te nemen. Bovendien heeft[werknemer] gemotiveerd weersproken dat er tussen haar en haar collega’s een vertrouwensbreuk bestaat.[werknemer] heeft ter comparitie verklaard dat haar collega’s haar juist hebben geadviseerd om juridisch advies in te winnen na de mededeling over het einde van haar arbeidsovereenkomst. Eén van hen heeft zelfs een naam van een jurist genoemd. Ook heeft[werknemer], naar zij stelt, nog steeds zo nu en dan contact met haar collega’s. Van een negatieve sfeer is[werknemer] niet gebleken.
7.4 Ook de stelling van de Stichting ter zitting dat [directeur 2] zich ernstig ‘bedrogen’ voelt en dat het voor haar niet te verkroppen is dat er thans misbruik van haar wordt gemaakt terwijl zij[werknemer] alle kansen heeft geboden, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot een ander oordeel. Hoewel begrijpelijk is dat de Stichting onaangenaam verrast is met de juridische implicaties en dat de uitkomsten daarvan mogelijk zuur zijn, impliceert dat niet dat een vruchtbare samenwerking tussen haar en[werknemer] niet langer mogelijk is. De kantonrechter gaat er, met[werknemer], vanuit dat de Stichting met onderhavig zakelijk geschil professioneel omgaat.
7.5 Gelet op het vorenstaande zal de kantonrechter het verzoek van de Stichting tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst afwijzen.
8.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren.
De beslissing
Compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 12 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
|
De kantonrechter
|