De procedure
Op 22 mei 2013 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van [verzoeker]. WEA heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van [verzoeker] heeft uitgebreide pleitaantekeningen met een [verzoeker] aantal producties overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
Naar aanleiding van het door WEA gemaakte bezwaar heeft de kantonrechter bij gelegenheid van de mondelinge behandeling besloten en medegedeeld dat hij de producties die bij de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoeker] waren gevoegd niet bij de beoordeling zal betrekken, omdat WEA onvoldoende gelegenheid heeft gekregen daarop te reageren. Die producties waren immers te kort voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de wederpartij toegezonden, terwijl het grote aantal producties een adequate reactie bij gelegenheid van de mondelinge behandeling onmogelijk maakte.
Nadat de kantonrechter de mondelinge behandeling had gesloten en een datum voor de uitspraak had bepaald, heeft de gemachtigde van [verzoeker] bij faxbericht van 26 juni 2013 nogmaals bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de producties die bij haar pleitaantekeningen waren gevoegd en heeft zij de kantonrechter gevraagd de genomen beslissing te heroverwegen en die producties alsnog mee te nemen in de beoordeling.
De kantonrechter merkt allereerst op dat de gemachtigde van [verzoeker] geen afschrift van haar genoemde faxbericht aan WEA en/of haar gemachtigde heeft gezonden, althans dat daarvan niet is gebleken.
Los van dit processuele gebrek is de kantonrechter ook overigens van oordeel dat het bezwaar van de gemachtigde van [verzoeker] voor hem geen basis vormt om op zijn eerder genomen beslissing terug te komen. De producties die bij de pleitnotities van de gemachtigde van [verzoeker] waren gevoegd, zullen dus niet bij de beoordeling van het verzoek worden betrokken.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
-
WEA voert een accountantskantoor. [directieleden]voeren de directie over WEA. [directielid] is de direct leidinggevende van [verzoeker].
-
[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is sinds 17 september 1990 bij (de rechtsvoorganger van) WEA in dienst, laatstelijk in de functie van assistent salarisadministrateur tegen een salaris van € 2.850,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld (en overige emolumenten).
-
[verzoeker] is medio december 2011 uitgevallen voor zijn werk in verband met hartklachten. Hij is na (onder meer) een hartoperatie in april 2012 gedeeltelijk hersteld gemeld en is gaan re-integreren in zijn eigen werk. Met ingang van oktober 2012 is [verzoeker] weer volledig hersteld.
-
[directielid] en [verzoeker] hebben op 17 oktober 2012 een gesprek gevoerd, waarin [directielid] kritiek op de werkwijze van [verzoeker] heeft geuit. De kritiek heeft [directielid] neergelegd in een e-mail van dezelfde datum aan [directielid]. [directielid] heeft op zijn beurt de e-mail voor een reactie aan [verzoeker] gezonden. Daarop heeft [verzoeker] bij mail van 29 oktober 2012 gereageerd en daarin de kritiek puntsgewijs be- en weersproken.
-
Partijen hebben vanaf december 2012 via de e-mail gediscussieerd over (de herverde-ling van) specifieke taken van [verzoeker] en de wens van WEA om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.
-
Op 27 februari 2013 heeft WEA [verzoeker] laten weten dat hij geen indirecte uren mocht boeken in de urenadministratie en heeft zij daags hierna [verzoeker] gemeld de indirecte uren te zullen compenseren met zijn verlofuren. [verzoeker] heeft WEA laten weten het hier niet mee eens te zijn. [verzoeker] heeft vervolgens op 4 maart 2013 per e-mail [directielid] en [directielid] een voorstel gedaan voor het boeken van de indirecte uren in de urenadministratie met het verzoek daarop te reageren.
-
[verzoeker] heeft zich op 5 maart 2013 ziek gemeld en heeft zich op 12 maart 2013 weer hersteld gemeld.
-
WEA heeft [verzoeker] op 12 maart 2013 op non-actief gesteld.
-
Bij beschikking van 1 mei 2013 heeft de kantonrechter te Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van WEA wegens verandering in de omstandigheden per 1 juni 2013 ontbonden onder toekenning aan [verzoeker] van een vergoeding van € 105.000,00 bruto.
-
WEA heeft na de uitspraak van 1 mei 2013 haar verzoek ingetrokken.
-
Per e-mailbericht van 2 mei 2013 heeft M. Quaak (hierna: Quaak), personeels-functionaris bij WEA, het volgende aan [verzoeker] geschreven:
“(…)
Ik heb begrepen dat de directie lering heeft getrokken uit de procedure. Alvorens de uitspraak plaatsvond, heeft de directie op dinsdag 23 april jl. een kantoorvergadering gehouden, waarin zij zichzelf en de organisatie kwetsbaar hebben opgesteld. In deze kantoorvergadering hebben zij openhartig alle eventuele op- en aanmerkingen op hen en de organisatie besproken. Dit uiteraard zonder inhoudelijk op jouw procedure in te gaan.
Mede als gevolg van deze kantoorvergadering ziet de directie een terugkeer van jou in jouw oude positie positief in. De directie stelt hier echter bij dat dit uitsluitend kan als de omstandigheden waarin dit plaatsvindt voor alle partijen helder en duidelijk bekend zijn.
Dit houdt in dat er een schriftelijke werkinstructie wordt opgesteld die voor alle bij de loonwerkzaamheden betrokken medewerkers op dezelfde wijze wordt nageleefd. Dit geldt eveneens voor de regels en instructies wat betreft tijdsverantwoording, zodat deze voor iedereen gelijk en duidelijk zijn.
Ook ziet de directie in dat jouw terugkeer niet kan zonder begeleiding en dat er positief naar de toekomst dient te worden gekeken. De directie zal jou ondersteunen in jouw taakvervulling, efficiency en effectiviteit. Duidelijke afspraken met vaste meetpunten en tussentijdse evaluatiegesprekken zullen daar onderdeel van uitmaken.
De directie heeft de afgelopen tijd afgetast of jouw terugkeer in jouw oude taakinvulling mogelijk was. Eerst even op afstand in het archief, met enkele contactmomenten aan het begin en het einde van de dag. Later binnen het kantoor zelf, nog niet direct op de afdeling, maar wel al meer in de directe omgeving van de collegae die daarmee, net als jij, weer aan de mogelijkheid van een hervatting van jouw functie zouden kunnen wennen. Nogmaals dit allemaal met een positieve insteek, namelijk de mogelijke terugkeer van jou in jouw oude functie.
Ik begreep dat je afgelopen vrijdag aan Jan [directielid] hebt medegedeeld dat het contact met jouw collega’s weer normaal is. Dit is in ieder geval fijn om te horen en een positieve start. Het toont aan dat deze geleidelijke terugkeer naar de werkomgeving in ieder geval op alle betrokkenen het juiste effect heeft gehad.
De directie heeft mij gevraagd om jou te bellen en te e-mailen om daarmee duidelijk hun goede wil te tonen. Zij willen positief naar de toekomst kijken, zijn niet rancuneus en bereid te leren van fouten uit het verleden.
(…)
Het lijkt mij goed om morgenochtend om 8.30 het gesprek met de directie open in te gaan om de invulling van jouw terugkeer nader te bespreken.”
Bij brief van 30 mei 2013 heeft G.M.J.H. Govaert, als bedrijfsarts verbonden aan Bedrijfsartsen5 B.V., het volgende met betrekking tot [verzoeker] aan Quaak geschreven:
“Betrokkene heeft behoorlijke spanningsklachten. Ten behoeve van vermindering hiervan is hij door de huisarts verwezen voor psychologische begeleiding; tevens heeft hij medicatie.
Conform de geldende richtlijnen (…) is het advies werknemer niet als arbeidsongeschikt te beschouwen.
Echter, noodzakelijk is (…) eerst het conflict op te lossen om verdere medicalisering en toename van de gezondheidsproblematiek te voorkomen. Advies is binnen een redelijke termijn (1-2 weken) het conflict op te lossen (…) en in de tussentijd bijzonder verlof met behoud van salaris te verstrekken.”
Per e-mailbericht van 3 juni 2013 heeft [verzoeker] -onder meer- het volgende aan [directielid] van WEA geschreven:
“Als de mediation een aantal maanden geleden opgestart zou zijn, voordat jullie het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst hadden ingediend, dan had het waarschijnlijk nog enig effect gehad. Echter gezien de huidige situatie waarin we verkeren, heeft het starten van de mediation geen toegevoegde waarde meer. Nu heb ik immers een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend en de kantonrechter gevraagd het dienstverband zo snel mogelijk te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Deze arbeidsverhouding is dusdanig beschadigd dat een herstel er niet meer in zit. (…)”
Per e-mail bericht van 7 juni 2013 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het volgende aan WEA geschreven:
“Gelet op het feit dat cliënt door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt is verklaard, maar zich op dit moment totaal niet in staat voelt om enige arbeid te verrichten, stelt cliënt voor om met ingang van maandag 10 juni a.s. ouderschapsverlof op te nemen.
(…)”
Per e-mailbericht van 7 juni 2013 heeft de gemachtigde van WEA aan de gemachtigde van [verzoeker] geantwoord dat WEA niet instemt met het voorstel voor ouderschapsverlof van [verzoeker]. In dat bericht heeft de gemachtigde nog het volgende geschreven: “WEA biedt de heer [verzoeker] nog steeds een uitgestoken hand en is bereid tot iedere vorm van voortgezet overleg. Ik wil graag vanmiddag weten of de heer [verzoeker] op dit aanbod ingaat.”
[verzoeker] heeft zijn werkzaamheden op 10 juni 2013 hervat.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij e-mailbericht van 11 juni 2013 onder meer het volgende aan de gemachtigde van WEA geschreven:
“Voor een reactie op het aanbod van mediation verwijs ik naar het standpunt van cliënt, welke hij verwoord heeft in zijn e-mail d.d. 3 juni jl. aan de heer [directielid] en de heer [directielid]. Cliënt blijft bij dit standpunt. Overigens is het voor mediation noodzakelijk dat partijen met elkaar in gesprek raken en naar elkaar luisteren. De heer [directielid] houdt bij voorkeur een monoloog en dat maakt een gesprek met hem lastig.”
Het verzoek
[verzoeker] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden, te weten een verstoorde arbeidsverhouding.
Ter toelichting stelt [verzoeker] -samengevat- het volgende.
[verzoeker] is niet uitgenodigd voor de kantoorvergadering van 23 april 2013. WEA heeft [verzoeker] bewust buitengesloten in plaats van hem erbij te betrekken. Wederom heeft WEA een goede kans laten liggen om herstel van de arbeidsrelatie te kunnen bewerkstelligen.
Op 15 mei 2013 heeft WEA in een informeel gesprek laten weten alsnog een ontslagvergunning te gaan aanvragen voor twee dagen per week. Met een dergelijke mededeling kan [verzoeker] niet samen met WEA positief naar de toekomst kijken.
In de thans opgestelde werkinstructie ontbreken belangrijke onderwerpen.
Ondanks de mededeling van Quaak ontbreekt sinds [verzoeker] weer bij WEA werkzaam is
(19 april 2013) elke vorm van begeleiding.
[verzoeker] doet gewoon zijn eigen werk en heeft zelfs werk gecorrigeerd wat in zijn afwezigheid door collega’s was overgenomen.
Het is [verzoeker] volstrekt onduidelijk hoe het werken in het archief in een oude garagebox op afstand van het kantoor de directie helderheid kan geven over de mogelijkheid van terugkeer van [verzoeker] in zijn oude functie.
Er is thans een situatie ontstaan die aan een vruchtbare voortzetting van het dienstverband in de weg staat.
Het ligt in de risicosfeer van WEA, althans het is aan haar te wijten dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. Daarom acht [verzoeker] het billijk dat hem een vergoeding wordt toegekend op basis van correctiefactor C=2.
Mede gelet op de gezondheidstoestand van [verzoeker] moet voor hem het einde van de arbeidsovereenkomst in zicht komen, wil hij zich nog staande weten te houden.
Het verweer
WEA concludeert tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker].
Ter toelichting voert WEA -samengevat- het volgende aan.
WEA zag, door hetgeen voor, tijdens en na de eerdere procedure naar voren was gekomen, voldoende mogelijkheden om met [verzoeker] verder te gaan. Daarom heeft WEA [verzoeker] na de zitting opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten en een nieuwe start te maken.
Nadat WEA het ontbindingsverzoek had ingetrokken, heeft zij zich serieus ingespannen om de nadelige gevolgen die voor [verzoeker] zijn ontstaan op te heffen en de arbeidsverhouding te herstellen.
Alle medewerkers werken om de zoveel tijd in het archief, niet alleen [verzoeker].
Ook het verwijt van [verzoeker] met betrekking tot de scanwerkzaamheden is niet terecht. Deze werkzaamheden moesten worden gedaan. Iedereen, dus ook [verzoeker], moet dit om de zoveel tijd een keer doen.
Na de afwezigheid van [verzoeker] sinds 12 maart 2013 en door het feit dat [verzoeker], zonder enig overleg met bepaalde collega’s, deze collega’s met naam en toenaam in de ontbindingsprocedure had betrokken, vond WEA het verstandig dat bij terugkeer van [verzoeker] het contact tussen hem en zijn collega’s geleidelijk werd opgebouwd.
WEA moest aan het personeel haar beslissing uitleggen om [verzoeker] weer tot het werk toe te laten. Er viel veel te bepraten, eerst met de collega’s onderling. Daarom is de vergadering van 23 april 2013 gehouden zonder dat [verzoeker] daarbij aanwezig was.
WEA betwist dat zij [verzoeker] tijdens een gesprek op 15 mei 2013 heeft gezegd dat zij alsnog een ontslagvergunning zal aanvragen voor twee dagen per week. [verzoeker] is er al jaren mee bekend dat zijn reguliere werkzaamheden sterk zijn afgenomen en dat inmiddels op basis van de planning niet meer dan 45-55 uur per maand vast aan loonwerkzaamheden kan worden ingepland.
Terwijl WEA enerzijds alles in het werk heeft gesteld om de arbeidsrelatie te verbeteren, stelt [verzoeker] zich anderzijds uitsluitend passief, afwachtend, negatief en oncoöperatief op. [verzoeker] weigert zonder enige redelijke grond zelfs ook maar te proberen om via mediation de verhoudingen te normaliseren.
WEA zal zich niet tegen het ontbindingsverzoek zelf verzetten. Maar als ontevredenheid over zijn werk, opgekropte emoties over het verleden en zijn zorg voor de continuïteit van zijn werkzaamheden de motieven van [verzoeker] zijn, dan kan [verzoeker] opzeggen en verdient hij geen vergoeding.
Indien de kantonrechter van mening is dat een vergoeding wel billijk is, dan doet WEA een beroep op haar slechte bedrijfseconomische situatie.
De beoordeling van het verzoek
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
2.
Tegen de door [verzoeker] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft WEA geen verweer gevoerd.
3.
Nu [verzoeker] voorts zelf wenst dat er een einde komt aan het dienstverband, zijn er dus voldoende gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden, zodat het verzoek in zoverre toewijsbaar is.
4.
Beoordeeld moet worden of aan [verzoeker] in redelijkheid een vergoeding toekomt.
5.
Nu [verzoeker] zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst nastreeft, dient zijn verzoek om een vergoeding anders te worden beoordeeld dan wanneer het initiatief voor de ontbinding van WEA zou zijn uitgegaan. In zo verre is thans dus sprake van een andere situatie dan die waarin de kantonrechter eerder de ontbinding heeft uitgesproken met toekenning van een vergoeding aan [verzoeker]. Dit geldt temeer nu gebleken is dat WEA na de vorige mondelinge behandeling en nadat de kantonrechter op haar verzoek de arbeidsovereenkomst had ontbonden, ertoe is overgegaan [verzoeker] weer in staat te stellen terug te keren in zijn eigen functie.
6.
Partijen hebben ook nu weer uitgebreid gedebatteerd over de functie-uitoefening door [verzoeker] en de verstoring van de arbeidsrelatie. De kantonrechter is daarover ook thans het volgende van oordeel.
7.
Niet is komen vast te staan dat het door WEA gestelde disfunctioneren ooit voldoende helder is gemaakt aan [verzoeker], laat staan dat [verzoeker] een verbetertraject is geboden. Uit de dossierstukken noch uit de stellingen van partijen valt deze conclusie te rechtvaardigen. De kantonrechter is echter ook van oordeel dat uit bovengenoemde e-mailbericht van [directielid] aan [directielid] wel blijkt dat [verzoeker] erop is aangesproken dat [directielid] van mening is dat [verzoeker] eigengereid is, dat hij niet uniform werkt door te verzuimen (klant)overzichten bij te werken, dat hij teveel tijd besteedt aan niet declarabele werkzaamheden, zoals het opstellen van klantmemo’s en (te) uitgebreide reacties op vragen van klanten, en dat het [verzoeker] ontbreekt aan klantgerichtheid, initiatief en efficiency.
8.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat het op de weg van WEA had gelegen van de wijzigingen in de vanaf 2012 te volgen werkwijze en de opslag van documenten (e-mails en post) duidelijke (schriftelijke) werkinstructies kenbaar te maken. Zeker nu de werkwijze werd doorgevoerd tijdens de afwezigheid van [verzoeker], mocht van WEA worden verwacht erop toe te zien dat het [verzoeker] bekend was hoe in het vervolg zou worden gewerkt en [verzoeker] zonodig hierbij te (laten) begeleiden, controlemomenten in te lassen en functionerings- en voortgangsgesprekken te voeren. Nu WEA dit heeft nagelaten, kan niet gezegd worden dat [verzoeker] kans heeft gekregen verbetering te laten zien. Aan dit oordeel doet niet af dat [verzoeker] er op 27 februari 2013 door WEA voor is gewaarschuwd dat hij zonder toestemming van de leidinggevende indirecte tijd heeft geschreven en dat dit in strijd is met de werkinstructies.
9.
Deze omstandigheden brengen met zich dat van de wijziging van de omstandigheden aan WEA een verwijt valt te maken dat volledig in haar risicosfeer ligt.
10.
Los van dit verwijt aan WEA, is thans gebleken dat WEA, voor en nadat zij haar verzoek had ingetrokken, [verzoeker] in staat heeft gesteld zijn eigen functie weer te gaan uitoefenen. Zij heeft aldus leer getrokken uit de door de kantonrechter in de beschikking van
1 mei 2013 verwoorde overwegingen en oordeel.
11.
[verzoeker] heeft in dat verband gesteld -verkort weergegeven- dat die inspanningen van WEA niet serieus genomen kunnen worden, omdat het slechts ging om archiefwerkzaamheden en het scannen van documenten. Voorts heeft [verzoeker] gesteld dat WEA hem voor de op
23 april 2013 gehouden kantoorvergadering had moeten uitnodigen.
12.
De kantonrechter is van oordeel dat deze zienswijze van [verzoeker] een onjuist negatief licht werpt op de inspanningen van WEA. Juist doordat de verhouding met zijn collega’s was verstoord, heeft WEA het raadzaam gevonden die collega’s voor te bereiden op de terugkeer van [verzoeker]. Diens aanwezigheid tijdens de kantoorvergadering ligt dan niet voor de hand. In dat licht moeten ook de archief- en scanwerkzaamheden worden bezien. Voorts had [verzoeker] de deur naar oplossing van het conflict via mediation niet op slot moeten doen. Hoewel daartoe in het verleden pogingen zijn mislukt, had hij zich nu positiever moeten opstellen tegenover de bereidheid van WEA om alsnog mediation te beginnen in het kader van terugkeer van [verzoeker] in zijn functie. Daarvoor was het nog niet te laat.
13.
De vraag of de huidige gezondheidsklachten van [verzoeker] het gevolg zijn van spanningen op de werkvloer bij WEA (zoals hij heeft gesteld) laat zich in deze procedure niet beantwoorden. Gebleken is immers dat die klachten zich eerst aan het eind van 2011 en in de loop van 2012 hebben voorgedaan, terwijl [verzoeker] al sedert 1990 bij WEA in dienst is. Die gezondheidsklachten kunnen dus geen grondslag vormen voor de toekenning van een vergoeding aan [verzoeker].
14.
Alle omstandigheden tegen elkaar afwegende is de kantonrechter van oordeel dat zowel aan WEA als aan [verzoeker] zelf een verwijt kan worden gemaakt voor de gewijzigde omstandigheden die grondslag voor de ontbinding vormen. Wat [verzoeker] betreft is dat verwijt gelegen in de omstandigheid dat hij niet positief wenste mee te werken aan terugkeer in zijn eigen functie nadat WEA haar eigen verzoek had ingetrokken en serieuze pogingen voor die terugkeer ondernam. Eén en ander leidt de kantonrechter tot de conclusie dat aan WEA in overwegende mate een verwijt valt te maken. Hoewel [verzoeker] thans zelf het verzoek heeft ingediend, is de kantonrechter daarom van oordeel dat [verzoeker] wel een vergoeding toekomt. Die vergoeding wordt aanzienlijk gematigd, nu het [verzoeker] zelf is die zijn dienstverband wenst te beëindigen.
15.
Alle genoemde feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegende is de kantonrechter van oordeel dat een vergoeding van € 45.000,00 bruto het meeste recht doet aan de situatie.
16.
Door WEA is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat zal zijn deze vergoeding te betalen.
17.
[verzoeker] heeft om een hogere vergoeding verzocht. Daarom zal de kantonrechter [verzoeker] in de gelegenheid stellen het verzoek in te trekken.
18.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
19.
Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
stelt partijen ervan in kennis de arbeidsovereenkomst tegen 1 augustus 2013 te zullen ontbinden onder toekenning van een vergoeding als hierna is vermeld;
bepaalt dat [verzoeker] de gelegenheid heeft het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 26 juli 2013 te 15.00 uur ter griffie ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoeker] het verzoek niet intrekt wordt alvast als volgt beslist:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tegen 1 augustus 2013;
kent aan [verzoeker] ten laste van WEA een vergoeding toe van € 45.000,00 bruto, ineens te voldoen, als aanvulling op ingevolge sociale verzekeringswetten te ontvangen uitkeringen dan wel elders te verwerven lager inkomen uit arbeid;
veroordeelt voor zover nodig WEA tot betaling van die vergoeding;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
voor het geval [verzoeker] het verzoek wel intrekt:
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde uitspraakdatum.