De vordering
[Werkneemster] vordert (samengevat) veroordeling van Dirk tot betaling van
-
€ 17.524,51 aan achterstallig loon over de periode 24 september 2012 tot 20 augustus 2013;
-
€ 8.726,26 aan wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
-
de wettelijke rente vanaf de 4-wekelijkse vervaldata van de na 24 september 2012 verschuldigde loonperioden tot aan de dag der algehele voldoening over het sub a en b gevorderde;
-
e proceskosten.
[Werkneemster] legt aan de vordering ten grondslag dat zij ten onrechte niet meer is toegelaten tot het werk terwijl zij ondubbelzinnig heeft aangegeven bij brief van 31 oktober 2012 werkzaamheden te willen hervatten. In de periode van 24 september 2012 tot 20 augustus 2013 heeft zij ten onrechte geen loon ontvangen. Daarom maakt zij aanspraak op dat loon met de maximale verhoging van 50% daarover.
Het verweer
Dirk betwist de vordering. Zij voert primair aan dat [Werkneemster] in de periode waarover zij loon vordert gelet op haar beperkingen zoals vastgelegd in de diverse deskundigenoordelen niet in staat was haar eigen functie uit te oefenen. [Werkneemster] heeft met een (andere) bedrijfsarts ([X 2]) contact opgenomen die op 18 februari 2013 onverwacht oordeelde dat zij wel weer zonder medische bezwaren haar eigen werk als caissière kon verrichten. Vóór deze datum hadden alle deskundigen het tegenovergestelde geoordeeld. Na 18 februari 2013 oordeelden de deskundigen steeds verschillend. Gelet op de tegenstrijdige berichten in combinatie met de herhaalde verzoeken van [Werkneemster] om haar eigen of ander passend werk te mogen hervatten heeft Dirk het UWV om advies gevraagd hoe om te gaan met deze tegenstrijdige berichtgeving. Het advies luidde, [Werkneemster] haar werkzaamheden gedeeltelijk te laten hervatten en dat heeft Dirk per 20 augustus 2013 gedaan. Pas vanaf die datum is [Werkneemster] in staat geacht de eigen functie uit te oefenen. Daarom dient de loonvordering over de periode van
24 september 2012 tot 20 augustus 2013 te worden afgewezen.
Subsidiair voert Dirk aan dat [Werkneemster] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van arbeid in de periode 24 september 2012 tot 20 augustus 2013. Meer subsidiair voert Dirk aan dat [Werkneemster] een onjuiste referte periode heeft gehanteerd.
Nog meer subsidiair voert zij aan dat in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering deze verrekend dient te worden met de door [Werkneemster] ontvangen WW-uitkering.
De beoordeling
In geschil is het antwoord op de vraag voor wiens risico het komt dat de diverse deskundigen met betrekking tot de arbeids(on)geschiktheid van [Werkneemster] voor eigen dan wel passende werkzaamheden bij Dirk, van het ene op het andere moment van standpunt veranderen alsook onderling tegenstrijdige adviezen geven.
In het onderhavige geval heeft de arbeidsdeskundige bij het UWV op 6 juli 2012 geoordeeld dat voor [Werkneemster] het eigen werk niet passend is en andere functies niet passend te maken zijn (feit d); op 7 februari 2013 heeft deze deskundige geoordeeld de arbeidsongeschiktheid bleef voortduren en er geen mogelijkheden waren [Werkneemster] binnen 26 weken te herplaatsen in een aangepaste of andere passende functie, ook niet na scholing (feit i), om vervolgens op 24 april 2013 in tegenspraak hiermee te oordelen dat [Werkneemster] “de komende 26 weken zou herstellen voor de bedongen arbeid” (feit k).
De bedrijfsarts van Dirk heeft steeds geoordeeld dat [Werkneemster] het werk niet zou kunnen hervatten.
De door [Werkneemster] zelf ingeschakelde bedrijfsarts van Medi-Ma heeft op 18 februari 2013 in tegenstelling tot de tot dan toe gegeven oordelen gemeend dat [Werkneemster] in staat was haar eigen werk te hervatten (feit j).
Arbo Vitale heeft op 28 juni 2013, gelet op de diverse tegenstrijdige adviezen, aangeraden nog maar weer eens te laten onderzoeken of [Werkneemster] kon hervatten in eigen werk (feit m).
[Y. 2]van Expereans ten slotte concludeert vervolgens op 12 juli 2013 dat [Werkneemster] niet in staat is de eigen functie te vervullen.
De werkgever dient zich bij het vervullen van zijn re-integratieverplichtingen te laten bijstaan door een bevoegde bedrijfsarts of gecertificeerde arbodienst, maar blijft eindverantwoordelijk voor die re-integratie. In beginsel mag de werkgever daarbij afgaan op het deskundig en medisch oordeel van de bedrijfsarts/arbodienst, alleen al omdat hij zelf de deskundigheid mist om dat medisch oordeel te verifiëren. Anders is dit slechts, als de werkgever concrete aanwijzingen heeft om te twijfelen aan dat medisch oordeel.
Vast staat dat voorafgaand aan het advies van Medi-Ma d.d. 18 februari 2013 geen van de deskundigen geoordeeld heeft dat [Werkneemster] in staat was haar eigen dan wel passende werkzaamheden bij Dirk te verrichten. Gelet op het ontbreken van enige contra-indicatie, heeft Dirk mogen vertrouwen op deze tot dan toe eenduidige deskundigenoordelen en heeft geen aanleiding bestaan [Werkneemster] het gevorderde loon over de periode tot 18 februari 2013 te betalen. Bovendien had het UWV reeds op 29 augustus 2012 geoordeeld dat Dirk aan haar re-integratieverplichtingen tegenover [Werkneemster] had voldaan.
Omdat het advies van 18 februari 2013 ineens anders luidde dan alle voorgaande oordelen, heeft Dirk - ondanks het positieve oordeel van het UWV d.d. 29 augustus 2012 ten aanzien van haar verplichtingen - nader onderzoek laten verrichten naar de arbeids(on)geschiktheid van [Werkneemster]. Hierop volgden tegenstrijdige berichten, uitmondend in het oordeel van Expereans, waarna uiteindelijk Dirk, omdat [Werkneemster] zelf bleef stellen dat zij haar eigen werk weer kon verrichten, het UWV heeft benaderd met de vraag wat haar te doen stond. Het advies van UWV, inhoudende [Werkneemster] toe te staan haar werkzaamheden te hervatten, heeft Dirk gevolgd.
Dirk heeft dan ook, toen de onderling tegenstrijdige adviezen en medische oordelen twijfel opwierpen over het antwoord op de vraag of [Werkneemster] nu wel of niet kon hervatten, zorgvuldig gehandeld door nog weer nader onderzoek te laten verrichten. Toen dat onderzoek, verricht door Expereans, leidde tot het oordeel dat [Werkneemster] toch niet in staat was de eigen functie te vervullen, maar [Werkneemster] zelf aangaf zich daartoe wel in staat te achten, heeft Dirk zich niet verscholen achter dat laatste advies maar zich tot het UWV gewend het de vraag wat Dirk nu te doen stond. Het haar toen gegeven advies heeft zij, zoals hiervoor vermeld, gevolgd.
De kantonrechter is gelet al het hiervoor overwogene van oordeel dat Dirk haar eindverantwoordelijkheid voor de re-integratie van [Werkneemster] correct is nagekomen door niet alleen af te gaan op het door [Werkneemster] gevraagde oordeel van een door haar ingeschakelde bedrijfsarts, maar door nader en specifiek onderzoek te laten doen hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een wedertewerkstelling.
[Werkneemster] heeft haar stelling dat Dirk haar re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen, onvoldoende onderbouwd. Ook tijdens de mondelinge behandeling moest [Werkneemster] het antwoord op de vraag wat Dirk nog meer of anders had moeten doen dan zij heeft gedaan, schuldig blijven.
Dit betekent dat de vordering een grondslag ontbeert, zodat deze moet worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [Werkneemster] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [Werkneemster] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Dirk tot en met vandaag worden begroot op € 600,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.