2.1.
[werknemer] is vanaf 10 december 2012 tot en met 1 juli 2014 in dienst geweest bij [werkgever] in de functie van Buyer Fashion & Linnengoed tegen een salaris van € 7.763,54 bruto per vier weken voor gemiddeld 38 uur per week.
2.2.
De arbeidsovereenkomst bevat in artikel 10 de volgende bepaling:
“Het is Werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van Werkgever, zowel gedurende de dienstbetrekking als gedurende 1 jaar na het einde daarvan, binnen Nederland, België of enig ander land waarin vennootschappen uit de groep waartoe Werkgever behoort activiteiten verrichten, direct of indirect, nog voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam te zijn, betrokken te zijn, onderzoek of werkzaamheden te verrichten voor of een financieel belang te hebben bij, dan wel advies te geven of diensten te verlenen aan een onderneming of instelling die werkzaamheden verricht, adviezen geeft en/of diensten verleent, soortgelijk of aanverwant aan de activiteiten van Werkgever, waaronder in ieder geval is inbegrepen de discount of value retail branche.”
2.5.
Partijen hebben de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. In het kader van deze beëindiging is een schriftelijke overeenkomst gesloten, die in artikel 9 het volgende beding bevat:
“Het geheimhoudingsbeding, non-concurrentiebeding, relatiebeding, personeelsbeding en boetebeding zoals opgenomen in artikel 9 tot en met 13 van de arbeidsovereenkomst d.d. 8 oktober 2012 blijven ook na het einde van het dienstverband onverkort van kracht, met dien verstande dat de organisaties waarop het non-concurrentiebeding van toepassing is zal worden beperkt tot [A], [B], [C], [D], [E], [F], [G], [H], [I], [X], [J], [K], [L], [M], [N] alsmede eventuele niet nader genoemde startende ondernemingen in de non-food discount branche.”
2.6.
Deze overeenkomst, door partijen aangeduid als vaststellingsovereenkomst, is digitaal aan [werknemer] verzonden. De begeleidende e-mail d.d. 3 april 2014 bevat de volgende passage:
“Over de vermelding van [X] hebben we met elkaar afgesproken dat indien dit op termijn een concreet issue zou kunnen worden dat jij hier dan contact met ons over opneemt, hier kunnen we dan met elkaar verder over in gesprek gaan.”
2.7.
Op 13 augustus 2014 stuurt [werknemer] aan [werkgever] de volgende e-mail:
“Zoals vandaag telefonisch besproken, heb ik een nieuwe baan gevonden. We hebben afgesproken dat als dat bij de [X] zou zijn, ik contact op zou nemen. Niet gedacht maar het is toch de [X] geworden dus vandaar mijn telefoontje en nu dit mailtje.
Heel graag jullie schriftelijk akkoord op mijn start bij de [X].”
2.9.
Op 22 augustus 2014 reageert [werknemer] hierop per e-mail als volgt:
“Afgelopen dinsdag ben ik op de hoogte gebracht van jullie reactie op mijn verzoek om per 1 oktober bij de [X] te beginnen. Omdat ik enorm verbaasd ben over jullie standpunt in deze kwestie, heeft dit telefoontje mij de afgelopen dagen behoorlijk bezig gehouden en is bij mij de behoefte ontstaan om jou hierover te mailen.
Bij de totstandkoming van mijn vaststellingsovereenkomst en het bespreken van het concurrentiebeding is de [X] uitvoerig aan bod gekomen. Ik vond de [X] niet logisch in het rijtje van discounters maar de [X] moest er perse in blijven. Wel werd erbij gezegd dat mocht ik toch bij de [X] willen gaan werken, ik contact met [werkgever] zou opnemen en wij hierover in gesprek zouden gaan. Dat in deze discussie een eventuele overstap naar de [X] bespreekbaar is gebleven, heeft destijds de indruk gewekt dat hier vanuit [werkgever] geen principiële of onoverkomelijke bezwaren tegen zijn. Bovendien is de afhandeling van mijn
vaststellingsovereenkomst in een prettige sfeer, met wederzijds respect en waardering verlopen. Ik ben dan ook onaangenaam verrast door jullie stellingname.
Gezien onderstaande feiten en de geschiedenis die we samen hebben, snap ik echt niet waarom [werkgever] hier geen akkoord op kan geven en waarom jullie er bezwaar tegen hebben dat ik bij de [X] aan de slag kan gaan:
• ik ben sinds 17 december 2013 van de werkvloer, dus per 1 oktober al bijna 10 maanden (tussen mijn vakantie en m’n eerste ziektedag zat slechts twee weken dus als ik dat erbij optel, ben ik al sinds 13 november 2013 van de werkvloer)
• ik heb sindsdien geen cijfer meer ingezien (omzet, marge, stuks, voorraad, aantal winkels etc etc)
• ik heb niks meer meegekregen van twee complete inkoopseizoenen (AIW 2014 en S/S 2015)
• de jaarcijfers worden via de media naar buiten gebracht en toegelicht, gegevens over de bedrijfsresultaten van [werkgever] zijn daarmee publiekelijk toegankelijk
• de leveranciers van [werkgever] zijn tevens publiekelijk toegankelijk aangezien zij op alle artikelen in de winkel vermeld staan
• de herstructurering van de inkoopafdeling heeft na mijn vertrek plaatsgevonden en ben ik niet op aangesloten
Waar ligt het risico voor [werkgever]? Welke informatie heb ik überhaupt waar [X] baat bij zou kunnen hebben? Welke informatie heb ik per 1 oktober 2014 meer dan op het moment dat mijn concurrentiebeding afloopt, op 1 juli 2015? Ik zou werkelijk geen bezwarende punten kunnen bedenken.
Gegeven het feit dat wij begin dit jaar in gezamenlijkheid en in goede harmonie hebben besloten mijn arbeidsovereenkomst te beëindigen, begrijp ik niet waarom [werkgever] mijn mogelijkheid om bij de [X] aan de slag te gaan wil tegenhouden. Het zou voor mij een enorme domper zijn als deze kans mij wordt ontnomen. Ik hoop dat je kunt uitleggen waar jullie bezwaren vandaan komen.
Ondanks dat ik het erg jammer vind dat mijn tijd bij [werkgever] niet is geworden wat ik ervan verwacht had, kijk ik terug op een plezierige en leerzame tijd. Ik heb deze periode in ieder geval met een erg goed gevoel kunnen afsluiten. Ik hoop dat de nu ontstane situatie daar geen verandering in aanbrengt en wil je daarom vragen om jullie besluit in heroverweging te nemen.”
2.10.
Op 1 september 2014 stuurt [werkgever] aan [werknemer] een brief met daarin de volgende passage:
“[werkgever] gaat niet akkoord met indiensttreding door u bij [X] per 1 oktober 2014. De directie van [werkgever] heeft uw verzoek uitvoerig besproken, maar heeft besloten om u onverkort aan uw non-concurrentiebeding te houden zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst en nader vastgelegd in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst. Zoals telefonisch aan u toegelicht, begrijpt de directie van [werkgever] de consequenties van haar besluit voor u, maar ziet in de onderhavige situatie geen reden om af te wijken van de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst, danwel de termijn van het non-concurrentiebeding
te verkorten. De afspraken zijn immers gemaakt omdat u — uit hoofde van uw functie als inkoper bij [werkgever] — beschikt over concurrentiegevoelige informatie die in handen van [X] schadelijk is, of kan zijn, voor [werkgever]. Om die reden is expliciet in de vaststellingsovereenkomst en in het MPP Scheme opgenomen dat Indiensttreding bij [X] niet is toegestaan binnen één jaar na beëindiging van uw dienstverband (te weten 1juli 2015).”