Op 21 oktober 2014 heeft de gezamenlijke mondelinge behandeling plaatsgevonden van het door [verzoeker] ingediende (voorwaardelijke) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) en de door [betrokkene] tegen [verzoeker] ingestelde vordering in kort geding tot doorbetaling van loon en wedertewerkstelling.
1.2
Bij brief van 28 oktober 2014 heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend. Op dezelfde datum heeft [verzoeker] een aanvulling op dit wrakingsverzoek aan de rechtbank gezonden. De kantonrechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft op 1 november 2014 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven. [verzoeker] en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 10 november 2014. De kantonrechter heeft aangegeven niet bij de zitting aanwezig te kunnen zijn. [verzoeker] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. X.M. Koning. Hij heeft zich bediend van pleitnotities.
2 Het verzoek
[verzoeker] legt, samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag dat de kantonrechter gedurende de zitting van 21 oktober 2014 blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid. [verzoeker] heeft zijn stelling onderbouwd met een (uitgebreide) beschrijving van uitlatingen en beslissingen van de kantonrechter ter zitting, waaruit zijns inziens deze vooringenomenheid en partijdigheid blijken. Zo zou de kantonrechter onvoldoende kritische vragen aan [betrokkene] hebben gesteld en haar uitlatingen bij voorbaat als vaststaand hebben aangenomen en tendentieuze opmerkingen hebben geuit ten nadele van de gemachtigde van [verzoeker]. Ook heeft de kantonrechter de gemachtigde van [betrokkene] ruimschoots tijd gegeven voor het voordragen van haar pleitnota, terwijl de gemachtigde van [verzoeker] zijn pleitnota niet mocht voordragen. De kantonrechter heeft voorts laten merken dat haar oordeel over de (on)mogelijkheid van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte al vast stond, zonder eerst deugdelijk kennis te hebben genomen van de pleitnota van de gemachtigde van [verzoeker].
In de aanvulling op het wrakingsverzoek heeft [verzoeker] nog het volgende opgemerkt. De griffier heeft per e-mail van 24 oktober 2014 aan de gemachtigde van [betrokkene] gevraagd of deze nog van de mogelijkheid gebruik wil maken op de pleitnota van mr. Koning te reageren. [verzoeker] acht dit zeer ongebruikelijk. De griffier heeft daarmee in feite gezegd: “mevrouw Pieters heeft op de zitting haar oordeel al gegeven en u weet dat u de zaak zult winnen, wilt u desondanks nog een akte nemen?”, aldus [verzoeker]. Volgens [verzoeker] blijkt ook hieruit dat de kantonrechter vooringenomen en partijdig is, waardoor hij genoodzaakt is tot het indienen van het wrakingsverzoek.
Beoordeling
2.1
Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, mits de behandeling van de zaak nog niet is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak. Op grond van artikel 37 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) wordt het wrakingsverzoek gedaan “zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een wrakingsverzoek waarvan de grondslag is gelegen in hetgeen zich tijdens de zitting heeft voorgedaan, terstond of kort na de zitting dient te worden ingediend.
2.2
[verzoeker] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangegeven, dat hij gewacht heeft met het indienen van het wrakingsverzoek tot de ontvangst van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Omdat dit proces-verbaal er echter op 28 oktober 2014 nog niet was, heeft [verzoeker] blijkens zijn mondelinge toelichting ter zitting besloten niet langer te wachten en heeft hij die dag het verzoek ingediend.
2.3
Uit hetgeen [verzoeker] ter toelichting op de zitting van 10 november 2014 heeft verklaard, blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop [verzoeker] zijn wrakingsverzoek heeft gebaseerd, alle zijn gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van 21 oktober 2014 heeft voorgedaan. Het had derhalve op de weg van [verzoeker] gelegen zijn wrakingverzoek op, of korte tijd na 21 oktober 2014 in te dienen. Het verzoek is echter niet eerder gedaan dan 28 oktober 2014. Niet is gebleken dat de omstandigheid dat [verzoeker] (nog) niet over het proces-verbaal van de zitting van 21 oktober 2014 beschikte, daaraan in de weg stond. Bij de beantwoording van de vraag of [verzoeker] het wrakingsverzoek tijdig heeft ingediend, speelt de datum waarop de griffier een e-mail aan de gemachtigde van [betrokkene] heeft gestuurd geen rol, aangezien [verzoeker] deze e-mail niet als zelfstandige grond voor het verzoek heeft aangevoerd maar slechts als bevestiging van het vermoeden van partijdigheid en vooringenomenheid van de kantonrechter dat bij hem had postgevat op grond van hetgeen ter zitting was voorgevallen.
2.4
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het verzoek om wraking niet tijdig is gedaan, zodat [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek moet worden verklaard.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1
verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. T.S. Pieters;
3.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3
beveelt dat de gedingen in de hoofdzaak worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door J.J. Dijk, voorzitter, mr. J.M. Janse Van Mantgem en mr. D. Gruijters, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014 in tegenwoordigheid van drs. A.J. Verkruisen als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: