RECHTBANK NOORD-HOLLAND
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2014 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. B.R. Koenders),
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers rijbewijs voor de categorie B, met de code 103 ‘rijden met een alcoholslot’ ongeldig verklaard, omdat hij niet de vereiste medewerking heeft verleend aan het alcoholslotprogramma.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
- schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 974,-.
Overwegingen
1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Met het besluit van 21 maart 2012 is aan verzoeker een alcoholslotprogramma opgelegd, waardoor hij in het bezit is gekomen van een rijbewijs voor de categorie B met de code 103 ‘rijden met een alcoholslot’. Gedurende het alcoholslotprogramma zijn er vier geweigerde hertesten en een foutieve hertest van 107 ug/l geregistreerd bij verzoeker.
3.
Ingevolge artikel 20, onder l, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 wordt onder meer niet de vereiste medewerking verleend aan het alcoholslotprogramma, indien tijdens het alcoholslotprogramma vier of meer foutieve hertesten zijn geregistreerd.
4.
Verzoeker heeft toegelicht dat hij in augustus 2013 zijn auto had uitgeleend aan zijn vader, en in die periode zijn drie foutieve hertesten geregistreerd. Verzoeker heeft ten aanzien van de geweigerde hertest op 8 mei 2014 aangegeven dat hij een hertest gemist heeft, omdat hij staande was gehouden op verdenking van een snelheidsovertreding en was verzocht om beeldmateriaal te bekijken in het politievoertuig. Verzoeker was op dat moment daarom niet in staat te voldoen aan de hertest om 19.47 uur, waarvan om 19.51 uur en 19.55 uur een waarschuwing is gegeven. Het rijbewijs is vervolgens ter plaatse ingenomen en zoals uit de brongegevens van 20.07 uur blijkt, is verzoekers auto door een verbalisant teruggereden. Met betrekking tot de foutieve hertest van 25 juni 2014 stelt verzoeker dat uit de brongegevens blijkt dat weliswaar op 19.26 uur een te hoog bloedalcoholgehalte is geregistreerd, maar op 19.27 uur de hertest goed was. Verzoeker kan niet verklaren waarom de hertest van 19.26 uur negatief is, hij reed toen in een tunnel, maar meent dat uit het feit dat een minuut later een geslaagde hertest heeft plaatsgevonden moet worden afgeleid dat geen sprake was van alcoholgebruik. Verzoeker stelt dat hij geen drinker is en ook geen alcohol had gedronken. Verzoeker meent daarom stellig dat de foutieve hertesten van 8 mei 2014 en 25 juni 2014 hem niet kunnen worden aangerekend.
5.
Verweerder heeft op de Regeling gewezen. Verzoeker mocht zijn rijbewijs behouden mits werd voldaan aan de Regeling. Een correct gebruik van het alcoholslot is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van verzoeker, zodat de drie geweigerde hertesten die volgens verzoeker hebben plaatsgevonden in de periode dat hij de auto aan zijn vader had uitgeleend aan verzoeker moeten worden toegerekend. Mogelijk dat in bezwaar de foutieve hertest van 8 mei 2014 zal vervallen, maar dan nog zijn vier foutieve hertesten teveel. Verweerder stelt geen beoordelingsruimte te hebben gekregen. Volgens verweerder zijn enkel de uitkomsten van de hertest bepalend, ongeacht de oorzaak.
6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het geval van verzoeker vijf foutieve hertesten zijn geregistreerd. In één geval zal in de heroverweging in bezwaar de foutieve hertest waarschijnlijk komen te vervallen, omdat hier een gegronde reden voor bestaat. Dan blijft er één foutieve hertest teveel over. De vraag of het houdbaar is om je op het standpunt te stellen: vier keer iets fout is voldoende om het ASP ongedaan te maken, zonder dat gekeken kan worden naar gevallen waarbij geen alcohol aan te pas is gekomen, leent zich evenwel niet voor een beoordeling in deze voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging.
7.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door het opleggen van het ASP zijn baan als [baan] heeft verloren en een andere baan heeft kunnen vinden in de horeca. Hij zal deze baan vanwege dit besluit ook kwijtraken. Tegenover het belang van verzoeker bij behoud van zijn rijbewijs staat het algemeen belang van verkeersveiligheid. Op dit moment is veel te doen over de werking van het ASP apparaat. Daarom is de voorzieningenrechter in dit geval van oordeel dat het belang van verzoeker bij behoud van zijn rijbewijs boven het algemeen belang dat verweerder beoogt te dienen gesteld mag worden.
8.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: