1.1 De omgevingsvergunning omvat toestemmingen op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder a, b, c en e en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eisers zich richten tegen de toestemmingen op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder a (het bouwen van een bouwwerk), c (het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan of de provinciale ruimtelijke verordening) en e (het oprichten en in werking hebben van een inrichting) van de Wabo. De beoordeling door de rechtbank is derhalve tot die toestemmingen beperkt.
1.2 Op de locatie zijn beoogd een woonhuis, twee gebouwen met daarin ruimte voor het uitbroeden van 382.000 voorgebroede eieren en aansluitend het huisvesten van 366.666 vleeskuikens en technische ruimtes. De beide gebouwen hebben een afmeting van 31 x 105 meter. De zijgevels zijn ongeveer 5,7 en 7,5 meter hoog en de nok is 12,7 meter hoog.
2.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2 Indien een bestreden omgevingsvergunning meer dan één toestemming als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo bevat, dient per toestemming te worden bepaald of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend belanghebbende is (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1750).
3.1 Bij uitspraak van 16 mei 2014, zaaknummer ALK 14/507, heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan op het door eisers gevraagde verzoek om een voorlopige voorziening. Onder verwijzing naar de overwegingen 2 tot en met 5 van bedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter en onder overneming van hetgeen daarin is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eisers bij de toestemmingen onder 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.2 Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers niet-ontvankelijk voor zover dit betreft de toestemmingen onder 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo.
4.
Gelet op de afstand van de woning van eisers sub 1 en 2 tot de inrichting van ongeveer 600 meter alsmede van de woning van eisers sub 3 en 4 tot de inrichting van ongeveer 800 meter en gelet op de aard en omvang van de inrichting is het niet aannemelijk dat ter plaatse van de woningen van eisers, gelegen aan de [adres 1] respectievelijk de [adres 2], milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Gebleken is dat eiseres sub 4 pachter is van een perceel dat is gelegen op een afstand van ongeveer 350 meter tot de inrichting. Gelet op de afstand van het perceel tot de inrichting en de aard en omvang van de inrichting, is naar het oordeel van de rechtbank wel aannemelijk dat op dit perceel milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Voor haar standpunt vindt de rechtbank steun in de uitspraken van de Afdeling van 5 december 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB9488), 21 januari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH0466) en 20 januari 2009 (ECLI:NL:RVS:2010:BL0687).
Uit het voorgaande volgt dat eisers sub 1, 2 en 3 niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit voor zover dit ziet op de toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Eiseres sub 4 is daarbij wel belanghebbende.
5.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers sub 1, 2 en 3 ook niet-ontvankelijk voor zover dit betreft de toestemming onder 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.
De rechtbank zal hierna het beroep van eiseres sub 4 (hierna ook: eiseres) voor zover dit betreft de toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo, beoordelen. De ter zitting van de voorzieningenrechter en de zitting bij de rechtbank ingetrokken gronden laat de rechtbank buiten bespreking.
6.1
Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo, in die zin dat verweerder ook rekening had moeten houden met plannen die wel al bekend zijn, maar waarvoor nog geen aanvraag is ingediend. Zij wijst er in dat verband op dat het onderhavige project deel uitmaakt of heeft uitgemaakt van een groter project en dat op de website van de gemeente Hollands Kroon ook het andere onderdeel van dit grotere plan, “Kippenhok” genaamd, is benoemd en beschreven. Verweerder had deze ontwikkeling bij de aanvraag moeten betrekken, aldus eiseres.
6.2
Uit jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:34) volgt dat een “redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling” als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo, voldoende concreet moet zijn, in die zin dat de ontwikkeling planologisch mogelijk is gemaakt en een vergunning is aangevraagd. Het plan waarop eiseres wijst kan niet als zodanig worden aangemerkt. Weliswaar is in 2012 een bestemmingsplanwijziging aangekondigd, maar niet is gebleken dat die procedure ook daadwerkelijk is gestart, hetgeen ter zitting door verweerder ook is ontkend. Voor het door eiseres benoemde plan is ook geen omgevingsvergunning aangevraagd. Er bestond dan ook onvoldoende zekerheid over de vestiging van pluimveehouderij “Kippenhok” om deze als redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling aan te merken. Gelet daarop heeft verweerder bij de beslissing op de aanvraag terecht met deze door eiseres aangehaalde mogelijke ontwikkeling geen rekening gehouden.
7.1
Eiseres meent verder dat er sprake is van een gevaar voor de gezondheid. Zij heeft in dat verband ook gewezen op het dierenwelzijn. Zij vreest de verspreiding van micro-organismen en endotoxinen bij de emissie van geur en (ultra)fijn stof en de verspreiding van dierziekten.
7.2
De rechtbank overweegt allereerst dat het aspect dierenwelzijn volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7545) geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu als hier bedoeld. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in het kader van de onderhavige toestemming, met betrekking tot het aspect dierenwelzijn, alleen het huisvestingstype van belang kan zijn. Door eiseres is voorts onweersproken gelaten de stelling van verweerder dat met het door derde-partij beoogde huisvestingstype wordt voldaan aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
7.3
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3635) is de bestrijding van besmettelijke dierziekten voorts een aspect dat primair is geregeld in andere wetgeving dan de Wabo en de Wet milieubeheer. Wel is in het kader van de omgevingsvergunningverlening ruimte voor een aanvullende toets.
Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken.
7.4
Het besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder het milieueffectrapport, geven blijk van een bespreking van de risico’s en een beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen om de (gezondheids)risico’s te beperken, daaronder begrepen de gekozen afstand van de inrichting tot woningen, het gekozen stalsysteem en de aan de vergunning verbonden voorschriften welke zien op het huisvestingssysteem en de hygiëne binnen de inrichting. Voorts is gemotiveerd dat als gevolg van het toepassen van warmtewisselaars binnen de inrichting, wordt voldaan aan de geldende emissie-eisen. In de enkele, niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij desondanks vreest voor een verspreiding van micro-organismen en endotoxinen en een verspreiding van dierziekten, heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, dan wel daaraan nadere voorschriften te verbinden.
8.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres sub 4, voor zover dit ziet op de toestemming bedoeld in 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo, ongegrond.