De raadsman van verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het was vanaf het begin een moeilijke zitting. Ik had de indruk dat pressie werd uitgeoefend en dat er weinig ruimte was voor mij en voor mijn cliënt. Er was geen sprake van dat ik de leiding in de zittingszaal wilde nemen. Nadat cliënt was gevraagd naar zijn personalia wilde de kinderrechter het woord geven aan de officier van justitie. Ik ben toen opgestaan en wilde een preliminair verweer voeren, ik wist dat dat niet meer mogelijk was omdat het een aangehouden zaak betrof maar ik vond het wel van belang om de sepotbrief te bespreken. Ik kreeg echter geen ruimte van de kinderrechter om iets te zeggen.
Vervolgens is cliënt voorgehouden dat hij in de discotheek een beveiliger een duw heeft gegeven. Ik heb de kinderrechter gevraagd waarop zij dat baseerde, omdat dit helemaal niet vaststaat. De kinderrechter heeft aangegeven dat dit uit camerabeelden is gebleken. Echter op de camerabeelden is te zien dat cliënt de discotheek wordt uitgezet, maar niet dat hij zich heeft misdragen.
Vervolgens is het rapport van het NFI door de kinderrechter voorgehouden. Voordat ik iets over het rapport kon zeggen, heb ik de kinderrechter horen zeggen dat het resultaat van het rapport haar niets zei en dat zij er niets mee kon. Daarbij maakte de kinderrechter de opmerking dat er een stuk van de steen is afgebroken en dat het DNA er van kan zijn afgespat bij het gooien van de steen. Daarmee heeft de kinderrechter de bewijswaardering prematuur vastgesteld, is vooruitgelopen op de uitspraak en is mijn conclusie dat de kinderrechter niet openstaat voor verweren.
Cliënt en zijn ouders vonden de behandeling ter zitting ook niet een juiste gang van zaken.
Ik wil opmerken dat het proces-verbaal van de terechtzitting naar mijn oordeel onvolledig en op punten onjuist is. Ter zitting is niet ter sprake gekomen dat het mogelijk is dat bij het gooien een stuk van de steen zou zijn afgebroken. Het is niet juist dat uit het DNA-onderzoek van de steen niets is gekomen. Ter zitting is door de kinderrechter gezegd dat er geen DNA op de steen is gevonden, maar dat dit ervan kan zijn afgespat bij het gooien van de steen.
De conclusie is dat de kinderrechter al een stellig oordeel heeft. Er is sprake van een objectieve wrakingsgrond.