Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2015:1839

Rechtbank Noord-Holland
26-02-2015
17-03-2015
3179058 / CV EXPL 14-6910
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Pensioenaanspraken. Voorwaardelijk of onvoorwaardelijke indexatie? Werknemer vordert verklaring voor recht dat hij recht heeft op onvoorwaardelijke indexatie van de door hem bij werkgever tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenaanspraken. Volgens werkgever heeft werknemer ingestemd met voorwaardelijke indexatie dan wel mocht werkgever daarop gerechtvaardigd vertrouwen.

Haviltex-uitleg van aan werknemer gestuurde brief valt uit in het voordeel van werknemer. Geen grond voor gerechtvaardigd vertrouwen werkgever. De vordering wordt toegewezen.

Rechtspraak.nl
PJ 2015/72
AR 2015/445
AR-Updates.nl 2015-0282
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0282

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht

Sectie Kanton – locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 3179058 / CV EXPL 14-6910

datum uitspraak: 26 februari 2015 (bij vervroeging)

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

[eiser]

te [woonplaats]

eiser

hierna te noemen [eiser]

gemachtigde mr. A.A.M. Broos

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HALLIBURTON B.V.

te IJmuiden, gemeente Velsen

gedaagde

hierna te noemen Halliburton

gemachtigde mr. S. Schraders

De procedure

[eiser] heeft Halliburton gedagvaard op 3 juni 2014 en (bij herstelexploot) op 16 juni 2014. Halliburton heeft schriftelijk geantwoord.

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 13 november 2014 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

  1. [eiser] is met ingang van 15 juni 1976 in dienst getreden bij ( de rechtsvoorganger van) Halliburton.

  2. [eiser] is vanaf 1 februari 1977 gaan deelnemen in de bij Halliburton sinds 1 januari 1974 geldende collectieve pensioenregeling. Deze pensioenregeling was ondergebracht bij Zwitserleven en hield een gematigde eindloonregeling in zonder indexatie van de pensioenaanspraken van dienstverlaters en gepensioneerden.

  3. In 1993 heeft Halliburton in het kader van een voorgenomen wijziging van de pensioenregeling William M. Mercer B.V. (hierna: Mercer) aangetrokken als pensioenadviseur en de OR om advies gevraagd.

  4. Begin 1994 heeft Halliburton in verschillende presentaties aan haar medewerkers de wijzigingen van het pensioenreglement uiteengezet.

  5. Bij brief van 9 juni 1994 heeft Halliburton [eiser] op de hoogte gesteld van de wijziging van de pensioenregeling. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“De reden van wijziging is dat de regeling niet meer voldoet aan de eisen die aan een moderne regeling worden gesteld.

[…]

Zoals in de inleiding al aangegeven worden in onze huidige pensioenregeling pensioenrechten alleen aangepast aan de salarisontwikkeling. Na de dienstverlating of pensionering vindt geen aanpassing meer plaats. In de nieuwe regeling gaat dat wel gebeuren. De rechten van de dienstverlaters en de ingegane rechten worden jaarlijks aangepast aan de gestegen kosten van levensonderhoud. De financiering hiervan vindt plaats uit de extra renteopbrengsten die de verzekeringsmaatschappij aan ons uitkeert.

[…]

De wijziging onder a. is de enige verslechtering, in die zin dat de rechten lager worden. Dit wordt evenwel gecompenseerd door:

- de invoering van indexatie (b.)

[…]

[eiser] heeft met de wijziging ingestemd.

In september 1995 heeft Halliburton al haar werknemers een pensioenboekje gestuurd. In dit pensioenboekje is onder het kopje ‘5. Diversen/ overgangsbepaling’ onder meer de volgende tekst opgenomen:

Indexatie van ingegane pensioenen

Halliburton streeft ernaar om ieder ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen na ingang waardevast te houden. Die aanpassing vindt overigens uitsluitend plaats voor zover de overrente die door de verzekeraar beschikbaar wordt gesteld, voldoende is ter financiering hiervan. […]

Indexatie van ontslagrechten

Vanaf 1 januari 1992 is wettelijk geregeld dat pensioenrechten van ex-werknemers jaarlijks worden geïndexeerd op dezelfde wijze als ingegane pensioenen. Ook in dit geval geldt dat de beschikbare overrente voldoende is ter financiering hiervan. Deze indexatie van ontslagrechten geldt uitsluitend voor ex-werknemers die hebben deelgenomen aan de pensioenregeling zoals deze per 1 januari 1994 is aangepast en na die datum met ontslag zijn gegaan.

In augustus 1996 heeft Halliburton de definitieve tekst van het sedert 1995 geldende pensioenreglement aan haar medewerkers uitgereikt. Artikel 16 (‘Toeslagen op pensioenen’) van dit pensioenreglement luidt voor zover hier van belang als volgt:

“De werkgever streeft naar het waardevast houden van pensioenen. Vanaf 1 januari 1994 zal de werkgever elk jaar een gedeelte van de door de verzekeraar verleende contractuele rentewinst aanwenden ter financiering van toeslagen op pensioenen. […] De maximale beschikbare middelen voor de hele groep rechthebbenden is de overrente over het afgelopen kalenderjaar die over de reserve van deze groep is gegenereerd.

Mochten de beschikbare middelen in één jaar niet voldoende zijn, dan worden de toeslagen naar evenredigheid verlaagd.”

In november 2005 heeft Halliburton met instemming van de OR de pensioenregeling met terugwerkende kracht gewijzigd vanaf 1999.

Bij memorandum van 1 december 2005 heeft Halliburton aan alle deelnemers het gewijzigde pensioenreglement toegezonden. In artikel 13 van het pensioenreglement is dezelfde tekst opgenomen als de hiervoor onder g vermelde tekst van artikel 16 van het voorgaande pensioenreglement.

Op 19 juli 2006 heeft Halliburton haar werknemers op de hoogte gesteld van wederom een wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2007. Zij heeft daarbij aangegeven dat het gaat om een “zogenaamde beschikbare premie regeling” die wordt ondergebracht bij Fortis-ASR. Voorts heeft Halliburton het volgende opgemerkt: “In plaats van waardeoverdracht naar de nieuwe regeling kan éénmalig gekozen worden om op de ingangsdatum 1 januari 2007 het gegarandeerde opgebouwde pensioen bij Zwitser Leven te laten staan.

Op 2 augustus 2006 heeft een voormalige collega van [eiser] , [XXX] (hierna: [XXX] ), wiens dienstverband met Halliburton op 1 mei 2000 was geëindigd, Halliburton in rechte betrokken en onvoorwaardelijke indexatie gevorderd van het door hem bij Halliburton opgebouwde pensioen.

Bij brief van 20 september 2006 heeft Halliburton aan [eiser] verzocht uiterlijk 30 november 2006 zijn keuze als bedoeld in de brief van 19 juli 2006 aan Halliburton door te geven.

Op 27 november 2006 heeft Halliburton een informatiebrief over de overgang van de pensioenregeling aan haar medewerkers, onder wie [eiser] , gezonden. Hierin is onder meer het volgende opgenomen: “Kort samengevat betekent omzetting van je opgebouwd pensioen dat je alle zekerheid ten aanzien van straks aan te kopen pensioenuitkeringen verliest. Als je het pensioen intact laat dan loop je deze risico’s niet. […[ Samengevat Je pensioen omzetten in een pensioenkapitaal is een zaak die je heel goed moet overwegen. […] De garanties die je nu hebt gaan verloren.

[eiser] heeft aan Halliburton doen weten te kiezen voor overdracht aan Fortis van de door hem bij Zwitserleven opgebouwde pensioenaanspraken.

Bij vonnis van 20 december 2006 heeft de kantonrechter te Haarlem de vordering van [XXX] afgewezen. [XXX] is van het vonnis in hoger beroep gekomen.

Bij brief van 27 december 2006 heeft Halliburton aan [eiser] laten weten met Zwitserleven te zijn overeengekomen dat bij Zwitserleven opgebouwde pensioenrechten in een zogenoemde maatschappijpool konden worden ondergebracht. In de brief merkt Halliburton het volgende op: “Wanneer binnen deze pool een hoger rendement gemaakt wordt dan netto 4%, wordt het meerdere proportioneel verdeeld over de opgebouwde rechten in de pool.

Op 7 februari 2007 heeft Halliburton [eiser] in de gelegenheid gesteld opnieuw een keuze te maken tussen inbreng van zijn pensioenrechten bij Fortis of deze bij Zwitserleven te laten staan.

Op 27 april 2007 heeft [eiser] aan Halliburton doen weten ervoor gekozen te hebben de door hem bij Zwitserleven opgebouwde pensioenrechten niet over te dragen aan Fortis.

Bij arrest van 31 juli 2008 heeft het Hof te Amsterdam het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2006 vernietigd en de vordering van [XXX] toegewezen. Halliburton heeft tegen het arrest cassatieberoep ingesteld.

Bij arrest van 23 april 2010 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van Halliburton verworpen.

Bij brief van 24 maart 2014 heeft [eiser] Halliburton gesommeerd schriftelijk te bevestigen dat hij recht heeft op onvoorwaardelijke indexatie van de door hem tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenaanspraken.

De vordering

[eiser] vordert (samengevat), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

A. een verklaring voor recht dat [eiser] , na zijn uitdiensttreding bij Halliburton en wanneer hij pensioen gaat ontvangen, een onvoorwaardelijk recht heeft op indexatie van zijn tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenaanspraken, in de zin dat deze aanspraken jaarlijks dienen te worden aangepast aan de gestegen kosten van levensonderhoud;

en veroordeling van Halliburton om:

primair

het onder A. genoemde onvoorwaardelijke recht op indexatie van [eiser] volledig af te financieren, in de zin dat Halliburton daartoe aan Zwitserleven jaarlijks het bedrag voldoet dat Zwitserleven nodig acht om dit onvoorwaardelijk recht op indexatie ten behoeve van [eiser] tot het overlijden van [eiser] en/of zijn partner uit te kunnen voeren;

subsidiair

het onvoorwaardelijk recht op indexatie jaarlijks te financieren, in de zin dat Halliburton daartoe aan Zwitserleven het bedrag voldoet dat Zwitserleven nodig acht om dit onvoorwaardelijk recht op indexatie van [eiser] jaarlijks uit te kunnen voeren tot het overlijden van [eiser] en/of zijn partner;

een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat Halliburton nalaat aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 100.000,00;

met veroordeling van Halliburton in de kosten van het geding.

[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.

In 1994 heeft [eiser] ingestemd met de wijziging van de tot dat moment bij Halliburton geldende pensioenregeling. [eiser] heeft de brief van 9 juni 1994 aldus opgevat, dat sprake was van onvoorwaardelijke indexering van de opgebouwde pensioenaanspraken. De Hoge Raad heeft in de procedure van [XXX] tegen Halliburton de overweging van het Hof dat [XXX] aan de inhoud van de brief van 9 juni 1994 de betekenis van onvoorwaardelijke indexering mocht toekennen, bevestigd. Lukjes situatie is vergelijkbaar met die van [XXX] . De feiten in de procedure [XXX] verschillen niet wezenlijk van die in de onderhavige procedure. Voor [eiser] geldt dan ook dat hij, net als [XXX] , uit de inhoud van de brief van 9 juni 1994 heeft mogen afleiden dat zijn bij Zwitserleven tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenaanspraken na zijn pensionering onvoorwaardelijk worden geïndexeerd. [eiser] heeft er nadien nimmer mee ingesteld dat die onvoorwaardelijke indexatie zou worden omgezet in een voorwaardelijke. Door in te stemmen met de nieuwe pensioenregeling die vanaf 1 januari 2007 is gaan gelden en die wel een voorwaardelijke indexering kent, heeft [eiser] het recht op onvoorwaardelijke indexatie van zijn bij Zwitserleven opgebouwde pensioen evenmin opgegeven.

Omdat de indexatie onvoorwaardelijk is, dient deze op het moment dat [eiser] met pensioen gaat door Halliburton te worden afgefinancierd, hetzij volledig, hetzij jaarlijks. Omdat de (primaire en subsidiaire) vordering betaling van een geldsom aan een derde betreft, kan aan deze vorderingen een dwangsom worden verbonden.

Het verweer

Halliburton betwist de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan.

[eiser] is niet ontvankelijk

[eiser] is nog niet met pensioen. Omdat zijn vorderingen thans niet opeisbaar zijn, heeft hij geen belang bij de vorderingen en dient hij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.

[eiser] heeft ingestemd met voorwaardelijke indexatie

Toen Halliburton zich in de jaren ’90 genoodzaakt zag haar pensioenregeling te wijzigen, is zij in navolging van vele Nederlandse ondernemingen, overgestapt op een regeling met voorwaardelijke indexatie. Dit was gebruikelijk, zeker bij een Amerikaans concern als Halliburton, gelet op de daar gehanteerde boekhoudregels.

Halliburton heeft een zorgvuldig informatietraject opgezet ter voorbereiding van de invoering van de nieuwe pensioenregeling met ingang van 1994. In de gesprekken met Mercer heeft Halliburton het steeds over voorwaardelijke indexatie gehad. Ook heeft Halliburton met de OR uitsluitend over voorwaardelijke indexatie gesproken. Vervolgens heeft Halliburton in 1994 diverse presentaties verzorgd voor haar medewerkers, waarbij Mercer heeft uiteengezet dat in het nieuwe pensioenreglement sprake zou zijn van voorwaardelijke indexatie. De bij de presentatie gebruikte sheets zijn aan de medewerkers uitgereikt dan wel nagezonden. In sheet 32 staat dat verhoging van de pensioenuitkeringen alleen zal plaatsvinden “voorzover de financiële middelen dat toestaan”.

De inhoud van de brief van 9 juni 1994 laat volgens Halliburton geen twijfel over de aard van de indexatie bestaan: uit de zinsnede dat financiering plaatsvindt “uit de extra renteopbrengsten die de verzekeringsmaatschappij aan ons uitkeert” blijkt duidelijk het voorwaardelijke karakter van de indexatie. Daarbij kan deze brief niet los worden gezien van de context. Gelet op het langdurige en uitgebreide informatietraject dat eraan is voorafgegaan, had het voor [eiser] evident kunnen en moeten zijn dat sprake was van voorwaardelijke indexatie.

Gerechtvaardigd vertrouwen

Uit het in 1995 door Halliburton aan [eiser] toegezonden pensioenboekje en ook uit het in 1996 aan hem gestuurde pensioenreglement had [eiser] kunnen opmaken dat de indexatie van de pensioenrechten voorwaardelijk is, namelijk afhankelijk van de door Zwitserleven aan Halliburton uitgekeerde extra rente. Hetzelfde geldt voor het in december 2005 aan [eiser] toegezonden aangepaste pensioenreglement, waarmee zowel de pensioencommissie als de OR hebben ingestemd. Bij de meest recente wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2007, waarbij Halliburton is overgestapt van Zwitserleven naar Fortis-ASR, heeft Halliburton wederom de pensioencommissie en de OR in een vroeg stadium betrokken en haar medewerkers, onder wie [eiser] , uitvoerig geïnformeerd. Ook toen heeft Halliburton nooit een garantie gegeven ten aanzien van de uiteindelijke hoogte van het pensioenkapitaal, laat staan ten aanzien van de indexatie. [eiser] heeft zich nooit eerder beroepen op onvoorwaardelijke indexatie van zijn pensioenrechten. Ook bij de laatste wijziging in 2007 heeft hij dat niet gedaan. Hij heeft zelfs (in eerste instantie) gekozen voor de overdracht van zijn bij Zwitserleven opgebouwde rechten naar Fortis-ASR, waarbij hij afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrechten op Zwitserleven. Als volgens [eiser] sprake was van een onvoorwaardelijke indexatie, dan zou hij die keuze nooit hebben gemaakt, aldus Halliburton.

Indien al uitsluitend de brief van 9 juni 1994 als uitgangspunt zou hebben te gelden, dan heeft Halliburton er dus, op grond van de gedragingen van [eiser] , redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat [eiser] in 1994 akkoord is gegaan met voorwaardelijke indexatie.

Rechtsverwerking respectievelijk verjaring

Het had op de weg van [eiser] gelegen de kwestie van de indexatie eerder bij Halliburton aan de orde te stellen. Nu hij dat niet heeft gedaan, beroept Halliburton zich op rechtsverwerking dan wel rechtsverlies van [eiser] . Gelet op het tijdverloop tussen de invoering van de nieuwe pensioenregeling en de reactie van [eiser] , mocht Halliburton er in redelijkheid op vertrouwen dat [eiser] bekend was met de voorwaardelijkheid van de indexatie. Nu [eiser] heeft verzuimd eerder bij Halliburton aan de bel te trekken, zijn zijn vorderingen door tijdsverloop in ieder geval vanaf 2013 verjaard.

De beoordeling

1. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] als deelnemer aan het bij Halliburton geldende pensioenreglement, gelet op zijn leeftijd, reeds nu belang heeft zeker te hebben over de omvang van zijn tot 2007 bij Zwitserleven opgebouwde pensioenaanspraken. [eiser] kan derhalve in zijn vordering sub A worden ontvangen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen sub B, die rechtstreeks daaruit voortvloeien.

2. Met betrekking tot het verjaringsverweer wordt het volgende overwogen. De vorderingen zien niet op nakoming van een verbintenis tot een geven of een doen in de zin van artikel 3:307 BW. Vordering sub A houdt een verklaring voor recht in en is derhalve niet aan verjaring onderhevig. De vorderingen sub B hebben betrekking op pensioenaanspraken die [eiser] op grond van het tot 1 januari 2007 bij Halliburton geldende pensioenreglement heeft en rechtstreeks voortvloeien uit het vervuld zijn van de in het pensioenreglement genoemde voorwaarden. Van verjaring op de voet van artikel 3:307 BW kan daarom geen sprake zijn.

3. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] recht heeft op onvoorwaardelijke dan wel voorwaardelijke indexatie van zijn pensioenrechten, dient allereerst te worden gekeken naar de inhoud van de brief van 9 juni 1994, omdat [eiser] met de daarin genoemde wijziging van de pensioenregeling akkoord is gegaan. Vast staat dat in die brief niet uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan voor daadwerkelijke indexatie. Anders dan Halliburton betoogt, is de kantonrechter van oordeel dat de mededeling dat financiering plaatsvindt uit “de extra renteopbrengsten die de verzekeringsmaatschappij aan ons uitkeert” geen voorwaarde bevat. Niet vermeld is immers dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verzekeringsmaatschappij in enig jaar onvoldoende, of zelfs geen, renteopbrengsten aan Halliburton zal uitkeren, waarmee deze de indexering kan financieren. De mededeling kan evengoed worden opgevat als een zakelijke mededeling dát Zwitserleven extra renteopbrengsten uitkeert.

4. Nu een louter taalkundige uitleg van de in de brief opgenomen tekst niet volstaat, moet de onder r.o. 3 genoemde vraag worden beantwoord aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars wilsuitingen mochten toekennen en van hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Halliburton wijst erop dat de brief van 9 juni 1994 gelezen moet worden in het licht van de daaraan voorafgaande presentaties. [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat hij bij geen van deze presentaties aanwezig is geweest. Nu van verplicht gestelde aanwezigheid bij de presentaties geen sprake was, kan Lukjes afwezigheid hem niet worden tegengeworpen. Nu gesteld noch gebleken is dat Halliburton [eiser] erop heeft gewezen dat hij in ieder geval de aan hem toegezonden sheets zorgvuldig diende te lezen, kan ook aan de inhoud daarvan geen gewicht worden toegekend. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] er, gelet op de omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat in de brief van 9 juni 1994 niet uitdrukkelijk melding is gemaakt van enige aan de indexering verbonden voorwaarde, redelijkerwijs aan de inhoud van die brief de betekenis van onvoorwaardelijke indexering heeft mogen toekennen.

5. Vervolgens komt aan de orde de vraag of Halliburton uit de omstandigheid dat [eiser] niet op het in 1995 en 1996 aan hem toegezonden pensioenboekje en pensioenreglement heeft gereageerd, in redelijkheid heeft mogen afleiden dat [eiser] instemde met de daarin genoemde voorwaardelijke indexering. Deze vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. [eiser] , die op grond van de brief van 9 juni 2014 van de veronderstelling uitging en mocht uitgaan dat zijn pensioen onvoorwaardelijk zou worden geïndexeerd, behoefde er immers niet op bedacht te zijn dat het reglement afweek van het door hem geaccepteerde voorstel. Er bestond voor hem dan ook geen aanleiding om de juistheid van die veronderstelling te toetsen aan de nagezonden documenten, te minder nu gesteld noch gebleken is dat Halliburton [eiser] op de daarin opgenomen beperkte indexering heeft gewezen. Dat geldt evenzeer voor de wijzigingen die in 2005 met terugwerkende kracht in het pensioenreglement zijn doorgevoerd. Dat Halliburton steeds overleg heeft gepleegd met de OR en de pensioencommissie, is niet relevant, nu [eiser] nimmer bij enig overleg met de OR en/of de commissie betrokken is geweest.

6. Halliburton verbindt aan de omstandigheid dat [eiser] in 2006 in eerste instantie ervoor heeft gekozen zijn bij Zwitserleven opgebouwde aanspraken over te hevelen naar Fortis-ASR en daarbij afstand heeft gedaan van iedere vordering op Zwitserleven, de conclusie dat [eiser] zich ervan bewust moet zijn geweest dat geen sprake was van onvoorwaardelijke indexatie. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat dit het geval was. Hij heeft aangegeven dat zijn eerste keuze niet slim was en dat hij daarop is teruggekomen, toen hij de mogelijkheid kreeg opnieuw te kiezen. De kantonrechter is van oordeel dat Halliburton met de door haar getrokken conclusie voorbij gaat aan de mogelijkheid dat [eiser] aanvankelijk eenvoudigweg een, los van de indexering staande, ondoordachte keuze heeft gemaakt, waarop hij later is teruggekomen. Het had op de weg van Halliburton gelegen aan te geven welke feitelijke omstandigheden de door haar getrokken conclusie rechtvaardigen. In de brief van 27 november 2006 is daarvoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende steun te vinden, nu daarin niet expliciet wordt gewezen op het voorwaardelijke karakter van de indexatie van de pensioenaanspraken. Bij gebreke van een nadere onderbouwing zal het verweer als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen.

7. Al het voorgaande brengt leidt tot de slotsom dat Halliburton in de gegeven omstandigheden niet aan het stilzwijgen van [eiser] het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat tussen partijen in 1994 een voorwaardelijke indexering was overeengekomen. Dat [eiser] pas in 2014 de indexering van zijn pensioenrechten aan de orde heeft gesteld kan Halliburton niet baten. [eiser] behoefde immers er niet op bedacht te zijn dat het nieuwe pensioenreglement afweek van het door hem geaccepteerde, naar zijn weten mede een onvoorwaardelijke indexatie bevattende, voorstel. Het beroep van Halliburton op rechtsverwerking respectievelijk rechtsverlies aan de zijde van [eiser] , kan dan ook geen doel treffen.

8. Halliburton heeft zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak op cruciale punten verschilt met die van [XXX] . Zij heeft daarbij betoogd dat in de door [XXX] aanhangig gemaakte procedure niet de in 1994 bestaande noodzaak van harmonisatie van de pensioenen en van voorwaardelijke indexatie aan de orde zijn gesteld. Wat daar ook van zij, uit de enkele omstandigheid dat Halliburton destijds bepaalde verweren die zij thans wél voert, niet heeft gevoerd in de zaak [XXX] , kan niet worden afgeleid dat beide zaken inhoudelijk zo zeer van elkaar verschillen, dat in de onderhavige procedure het oordeel van het Hof en de Hoge Raad in die procedure niet van toepassing is. De omstandigheid dat het dienstverband van [XXX] al was geëindigd vóór de laatste wijziging van het pensioenreglement in 2007 kan, gelet op hetgeen hiervoor ter zake in r.o. 6 is overwogen, niet tot een andere conclusie leiden.

9. Halliburton heeft bewijs aangeboden van al haar stellingen. Nu geen sprake is van feiten en omstandigheden die bewijs behoeven, zal haar bewijsaanbod worden gepasseerd. Al het voorgaande brengt mee dat de vordering sub A voor toewijzing gereed ligt.

10. Op Halliburton rust de verplichting tot nakoming van de in 1994 met [eiser] gesloten pensioenovereenkomst. Nu in rechte is komen vast te staan dat [eiser] recht heeft op onvoorwaardelijke indexering van de pensioenrechten die hij tot 1 januari 2007 bij Zwitserleven heeft opgebouwd, is Halliburton gehouden het op het moment dat [eiser] met pensioen gaat bestaande pensioentekort aan te vullen. Het verweer van Halliburton dat [eiser] geen contractspartij is in de rechtsverhouding tussen Halliburton en Zwitserleven, wordt verworpen, nu de vordering tot affinanciering kan worden aangemerkt als een vordering tot schadevergoeding ex artikel 6:74 BW wegens tekortkoming door Halliburton in de nakoming van de pensioenovereenkomst met [eiser] . Voor de primair gevorderde volledige affinanciering ineens heeft [eiser] geen grond aangedragen, zodat deze niet toewijsbaar is. De subsidiaire vordering strekkende tot jaarlijkse financiering zal wel worden toegewezen, overeenkomstig de in het petitum gebezigde formulering. Daarbij leest de kantonrechter het petitum aldus dat jaarlijkse financiering wordt gevorderd van de onvoorwaardelijke indexatie, nu financiering van “een recht” daarop niet toewijsbaar is. Voorts zal de financiering alleen worden toegewezen tot het moment van overlijden van [eiser] zelf en niet tot dat van zijn partner, nu het mogelijke overlijden van zijn partner niet aan het recht van [eiser] op een pensioenuitkering afdoet.

11. De dwangsom zal worden afgewezen. Voor toewijzing daarvan bestaat reeds geen grond, nu de financiering afhankelijk is van door een derde, te weten Zwitserleven, in de toekomst te verstrekken gegevens omtrent de hoogte van het voor de toe te passen indexatie benodigde bedrag.

12. De proceskosten komen voor rekening van Halliburton omdat deze voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:

- verklaart voor recht dat [eiser] , wanneer hij bij Halliburton uit dienst treedt en pensioen gaat ontvangen, een onvoorwaardelijk recht heeft op indexatie van zijn tot 1 januari 2007 opgebouwde pensioenaanspraken in de zin dat deze aanspraken jaarlijks dienen te worden aangepast aan de gestegen kosten van levensonderhoud;

- veroordeelt Halliburton om de onvoorwaardelijke indexatie jaarlijks te financieren, in de zin dat Halliburton daartoe aan Zwitserleven jaarlijks het bedrag voldoet dat Zwitserleven nodig acht om de indexatie ten behoeve van [eiser] jaarlijks uit te kunnen voeren voor elk jaar vanaf het moment dat [eiser] uit dienst is getreden en met pensioen is gegaan tot zijn overlijden;

- veroordeelt Halliburton tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:

dagvaarding € 88,52

griffierecht € 219,00

salaris gemachtigde € 500,00;

- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.

Coll.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.