RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/820225-15
Uitspraakdatum: 5 juni 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.L.A.M. van der Heijden en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van het volgende.
Naar aanleiding van de grote toevoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol vanuit diverse risicolanden, waaronder Suriname, werd op 1 maart 2015 een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht PY994 vanuit Paramaribo. Verdachte werd onderworpen aan een selectiegesprek, wat tot gevolg had dat zij voor verdere controle werd overgebracht naar een visitatieruimte. Bij de controle van verdachtes handbagage werd in de meerkleurige boodschappentas die verdachte bij zich droeg een zwarte plastic tas aangetroffen, waarin zich een blauwe plastic tas bevond. De inhoud van blauwe plastic tas bestond uit vier transparante pakketten met pannenkoeken. De verbalisant zag dat de pakketten met pannenkoeken een wit kleurige substantie bevatten. Met behulp van een fretboortje werd vervolgens een opening gemaakt in één van de pakketten. Bij het terugtrekken daarvan bleef er een witte substantie aan het boortje kleven, die de verbalisant qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne. Vervolgens is de substantie getest met een MMC cocaïne test, welke een positieve kleurreactie gaf. Hierop is verdachte aangehouden.2
Bij nader onderzoek werd in elk van de vier pakketten met pannenkoeken zeven pakketjes aangetroffen met daarin een witte stof, die qua chemische geur en samenstelling leek op cocaïne. De stof is getest op de aanwezigheid van cocaïne en bij de MMC cocaïne testsets trad een positieve kleurreactie op. Het totaal nettogewicht van de aangetroffen stof bedraagt 1944 gram. Achtentwintig representatieve monsters zijn vervolgens naar het Douane Laboratorium verzonden ter onderzoek.3 Het Douane Laboratorium heeft geconcludeerd dat alle aangeboden materialen cocaïne bevatten.4 Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens haar vakantie in Suriname door [naam], haar vroegere buurjongen, is gevraagd om pannenkoeken mee te nemen voor zijn neef in Nederland. Verdachte kent de neef van [naam] niet. [naam] heeft haar gebeld toen zij al op de luchthaven was. Hij heeft toen iemand anders met de spullen naar de luchthaven gestuurd. Verdachte kende deze persoon niet. Ze heeft na de douane – nadat zij was ingecheckt – de blauwe plastic zak met de pannenkoeken of gebakjes gekregen. De persoon die haar de tas overhandigde is naar het toilet gekomen en heeft daar de tas overhandigd. De tas voelde zwaar aan. Verdachte weet niet waarom deze persoon achter de douane de spullen aan haar heeft overhandigd of hoe hij daar is gekomen.5
3.3. Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte gelet op haar IQ geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de invoer van cocaïne, zodat verdachte hoogstens voor de culpoze variant van dit delict kan worden veroordeeld.
Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
In zaken als deze, waar bij de inreis in de hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, geldt het uitgangspunt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend pleegt te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Dit is slechts anders indien op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat een passagier niet met de inhoud bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. De rechtbank is van oordeel dat van het laatste in deze zaak niet is gebleken.
De rechtbank acht daarbij allereerst de verdachte omstandigheden waaronder verdachte de goederen heeft verkregen van belang, zoals blijkt uit haar verklaring. Verdachte heeft de blauwe plastic tas met daarin de pakketten pannenkoeken immers vlak voor haar vertrek naar Nederland, nadat zij reeds was ingecheckt, meegekregen van een haar onbekend persoon toen zij zich op het toilet bevond. De goederen waren bestemd voor een ander persoon, die haar eveneens niet bekend was. Verdachte heeft tevens verklaard dat de blauwe plastic tas zwaar aanvoelde en dat zij verder niet in de tas heeft gekeken. Verder wordt door de rechtbank in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat Suriname een bronland van cocaïne is en dat deze cocaïne veelal per vliegtuig vanuit Suriname naar Nederland wordt gesmokkeld. Daarnaast geldt dat, hoewel verdachte ter terechtzitting enigszins naïef overkomt, een bereisd persoon – zoals verdachte gelet op de in- en uitreisstempels in haar paspoort – bekend pleegt te zijn met de gevaren van het meenemen van goederen voor anderen, waarvoor overigens ook veelvuldig op luchthavens wordt gewaarschuwd. Nu verdachte onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten de meegegeven goederen aan enig onderzoek te onderwerpen – door de inhoud van de tas te inspecteren of daaromtrent nadere vragen te stellen – en niet heeft besloten om, gezien de omstandigheden waaronder het een en ander heeft plaatsgevonden, van het meenemen van de tas met pannenkoeken af te zien, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven bewust de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat zich in haar handbagage cocaïne zou bevinden.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk cocaïne Nederland heeft ingevoerd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voorgaande culpoze invoer van cocaïne uitsluit.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 1 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat een aanmerkelijk lagere straf moet worden opgelegd, dan de straf die in gevallen met een vergelijkbaar gewicht wordt opgelegd, wegens de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna twee kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte dient zich hiervan rekenschap te geven.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De door de officier van justitie geëiste straf houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan en is derhalve beduidend lichter dan hetgeen volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om nader af te wijken van hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en acht de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mrs. I.J.B. Corbeij en C.A.M. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mrs. A.M.A. Beckers en T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2015.
mr. I.J.B. Corbeij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.