5.4.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.5.
De kantonrechter zal de verwijten die [werknemer] ten grondslag legt aan haar stelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Inzet hierna bespreken en daarbij ook ingaan op hetgeen de werkgever daar tegenin heeft gebracht. Vervolgens zullen de verwijten die Inzet [werknemer] maakt besproken worden.
Verwijten die [werknemer] Inzet maakt:
het bewust verstoren van de arbeidsrelatie en het feit dat [a] , als formele werkgever, sinds mei 2016 niets meer van zich laat horen
In ieder geval vanaf 19 mei 2016 heeft [B] zich zeer kritisch uitgelaten over [werknemer] zonder deze kritiek te onderbouwen. Dit blijkt uit de weergave van de feiten hiervoor onder 2.
Partijen zijn het erover eens dat de opdracht die [B] aan [werknemer] gaf in mei 2016 het begin van de escalatie was en dat er tot die tijd niets aan de hand was en [werknemer] naar tevredenheid functioneerde. De opdracht was volgens [B] het opstellen van een plan van aanpak voor de terugloop van het aantal plaatsingen bij de gemeente Castricum. Uit de stukken blijkt dat op de inhoudelijke reactie van [werknemer] om deze terugloop te verklaren niet serieus werd ingegaan (productie 4 bij het ingetrokken verzoekschrift van de werkgever, door [werknemer] als productie 3 in het geding gebracht). Gezien het feit dat de feitelijke werkgever en leidinggevende van [werknemer] [a] was, heeft [werknemer] op dat moment terecht aangekaart dat zij hierover wenste te praten met [a] , temeer daar [B] nieuw was in de organisatie, niet in dienst is bij Inzet en zijn rol en status tot op heden onduidelijk zijn. [a] heeft dit geweigerd. Voorts is niet betwist door Inzet dat [werknemer] heeft gevraagd om gegevens die zij nodig had om het gevraagde plan op te stellen en dat Inzet deze niet aan haar ter beschikking heeft gesteld. Het enige dat Inzet is blijven doen is [werknemer] verwijten dat zij dit plan niet heeft opgesteld en Inzet kwalificeert dit als werkweigering. Ongeveer twee weken nadat het plan er had moeten liggen, volgt vervolgens het exit gesprek van 14 juni 2016. Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat Inzet het [werknemer] onmogelijk heeft gemaakt haar opdracht uit te voeren, hetgeen ernstig verwijtbaar is zeker wanneer dit vervolgens een belangrijke grond van haar verwijten jegens [werknemer] is.
het weigeren van de ziekmelding van [werknemer]
Uit de onder 2.10 geciteerde e-mails blijkt dat hier sprake van is geweest. Inzet heeft in het verzoekschrift in strijd met de waarheid vermeld dat dit niet het geval is geweest en zelfs [werknemer] verwijten gemaakt over het feit dat zij lang zou hebben gewacht met het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het Uwv. Op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de kantonrechter daar de gevolgtrekkingen aan verbinden die zij geraden acht. Gezien het feit dat de stellingen van [werknemer] onderbouwd zijn en de betwistingen zijdens Inzet niet of nauwelijks, behoeft de kantonrechter hier niet toe over te gaan.
Onbetwist is ook de stelling van [werknemer] dat zij zonder een oordeel van de bedrijfsarts – dat niet gegeven kon worden omdat Inzet haar weigerde ziek te melden – in beginsel geen deskundigenoordeel kon aanvragen bij het Uwv.
Op 17 oktober 2016 ontvangt [werknemer] tenslotte in het kader van de re-integratie een plan van aanpak van Inzet. Hierin schrijft [B] nog immer – ondanks de inhoud van het deskundigenoordeel – dat sprake is van strategische ziekmelding.
Loon inhouden van half juni tot medio september 2016 zelfs nadat uit het deskundigenoordeel is gebleken (begin augustus) dat [werknemer] sinds 15 juni volledig arbeidsongeschikt is geweest
Uit de beschikking van 7 september 2016 blijkt dat sprake is geweest van het stopzetten van loonbetalingen sinds 1 juni 2016. Ter zitting is onbetwist gesteld dat pas weer loon is betaald half september.
Indienen van een verzoekschrift tijdens ziekte terwijl [werknemer] had aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een minnelijke regeling en zonder dat er een ontbindingsgrond aanwezig is; het volledig afbranden van [werknemer] in dit verzoekschrift en de laakbare uitlatingen die daarin over haar als persoon zijn gedaan;
Het verzoekschrift waarin Inzet heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden bevat – naast hetgeen hiervoor onder 4.1 aan verwijten is genoemd en de onder 2.14 hiervoor deels geciteerde verklaringen van haar collega’s - talloze verwijten die door Inzet nauwelijks zijn onderbouwd, waarop [werknemer] destijds uitgebreid en met stukken en verklaringen onderbouwd heeft gereageerd. Een groot deel van de in het – ingetrokken – verzoekschrift van Inzet genoemde verwijten komt thans in het verweerschrift niet terug. Daaruit kan geconcludeerd worden dat [werknemer] terecht stelt dat deze verwijten ongefundeerd waren. Ook de suggestie van [B] en [a] - genoemd onder 2.8, 2.14 en 2.15 hiervoor - dat sprake zou zijn van misstanden en fraude, wordt niet geconcretiseerd. Het spreekt voor zich dat hiermee de relatie tussen Inzet en [werknemer] onterecht en onnodig op scherp is gesteld door Inzet en dit is Inzet als werkgever ernstig te verwijten.
Zich richting derden negatief uitlaten over [werknemer] ;
Uit het citaat opgenomen onder 2.16 hiervoor blijkt dat [B] jegens WNK heeft verklaard dat [werknemer] fraude en onrechtmatig gedrag wordt verweten.
Inzet heeft daar niet meer tegenover gesteld dan dat een schriftelijke verklaring niet de waarheid is. Dat is onvoldoende om twijfel te zaaien omtrent het feit dat [B] deze mededeling heeft gedaan. WNK heeft er immers geen belang bij dergelijke mededelingen op te nemen in een verslag dat zij opstelde van een gesprek met [B] over zíjn arbeidsovereenkomst met WNK. Ook overigens bestaat geen enkele aanwijzing die erop wijst dat Zejilmans dit niet heeft gezegd op 11 augustus 2016 nu bovendien [B] ter zitting heeft verklaard dat hij alleen heeft gezegd dat er vermoedens waren – hetgeen de mededeling - die ongefundeerd is – niet minder onrechtmatig maakt. Inzet, [B] en [a] verliezen uit het oog dat zij de verdenkingen niet hebben onderbouwd. Er is niet eens aangegeven waaruit de fraude zou bestaan.
Uit de verklaring van [D] (hiervoor onder 2.17), werkzaam bij de gemeente Castricum – een belangrijke klant van Inzet waar [werknemer] drie dagen per week werkte - blijkt dat [a] in een gesprek met haar vergelijkbare mededelingen over [werknemer] heeft gedaan. Wederom een terecht verwijt van [werknemer] jegens Inzet.
Inzet weigert lange tijd een mediator in te schakelen en zet [werknemer] onder druk om alleen een gesprek aan te gaan met Inzet, hetgeen gezien de ontstane situatie onacceptabel is;
De bedrijfsarts adviseerde op 9 juni 2016 het gesprek aan te gaan en doet de suggestie dit gesprek te voeren met hulp van een mediator. Weliswaar sluit de bedrijfsarts niet uit dat het gesprek met Inzet plaatsvindt, doch wanneer een werknemer in een dergelijke situatie uitdrukkelijk de voorkeur uitspreekt voor een mediator ligt het op de weg van de werkgever daar serieus op in te gaan. Gezien hetgeen tussen [B] en [werknemer] reeds was voorgevallen, was dit een redelijk verzoek van [werknemer] waar Inzet serieus op in had moeten gaan. Uit het verslag van het gesprek dat op 14 juni 2016 plaatsvindt – zonder mediator - blijkt dat [werknemer] terecht stelt dat Inzet uitsluitend uit was op haar vertrek. Ter zitting heeft Inzet weliswaar aangevoerd dat het – door WNK uitgewerkte – transcript van dit gesprek niet volledig zou zijn en dat zij daaromtrent bewijs wenst te leveren. Echter Inzet heeft nagelaten aan te geven wat in het gesprek aan de orde is geweest dat niet terug te vinden is in het transcript, zodat de kantonrechter aan dit aanbod voorbij zal gaan. Het verwijt dat [werknemer] Inzet maakt is terecht.
In het plan van aanpak in het kader van de re-integratie heeft de heer [B] alle ongefundeerde verwijten — zoals verwoord in het ingetrokken verzoekschrift, herhaald.
Uit de weergave onder 2.15 van de in dit plan van aanpak door [B] opgenomen tekst blijkt dit inderdaad. De woordkeuze verbaast de kantonrechter gezien het feit dat [B] is ingeschakeld om een professionaliseringsslag te maken. Het is Inzet zwaar aan te rekenen dat zij na ontvangst van het deskundigenoordeel van het Uwv blijft beweren dat [werknemer] niet ziek is en zware beschuldigingen blijft uiten zonder enige grond.
Verwijten die Inzet [werknemer] maakt
Schending geheimhoudingsbeding door [werknemer]
Inzet verwijt [werknemer] dat zij stukken van Inzet naar het e-mail adres van haar levenspartner [E] heeft toegezonden, terwijl [E] aandeelhouder is in een concurrerende onderneming.
Vooropgesteld moet worden dat dit verwijt voor het eerst in het – ingetrokken - verzoekschrift van Inzet aan de orde is gekomen en niet eerder met [werknemer] is besproken. Ter zitting heeft [werknemer] toegelicht dat één van de e-mails te verklaren is uit het feit dat bepaalde cijfers in Excel bestanden moesten worden ingebracht en dat niemand binnen Inzet dat kon doen. Iedereen bij Inzet was ervan op de hoogte dat [E] dat wel kon en daarbij hielp. Daarnaast heeft [werknemer] aangegeven dat zij één maal stukken naar dit e-mail adres stuurde omdat zij bij de gemeente Castricum aan het werk was en deze stukken daar niet kon uitprinten. Het betrof openbare stukken, zodat geen noodzaak bestond tot geheimhouding. Het voorgaande is niet betwist door Inzet.
Gezien de hiervoor besproken ernstige verwijten die Inzet te maken zijn, zijn deze door [werknemer] verzonden e-mails voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant nog daargelaten dat [werknemer] er terecht bezwaar tegen heeft gemaakt dat direct na haar ziekmelding haar e-mail account werd geblokkeerd en Inzet vervolgens zonder rechtsgrond haar (privé) e-mail is gaan lezen en deze mails Inzet toen zijn opgevallen.
Mededeling aan WNK omtrent werkzaamheden van [B] bij Inzet.
Inzet verwijt [werknemer] dat zij doelbewust Inzet schade heeft willen berokkenen door op eigen initiatief aan de werkgever van [B] , WNK, te vertellen dat [B] werkzaam was bij Inzet. [B] heeft ter zitting aangegeven dat de heer Van Riet van WNK hem telefonisch heeft verteld dat er zonder [werknemer] geen zaak tegen hem geweest was en Inzet baseert daarop haar stelling dat het initiatief tot het doen van deze mededeling van [werknemer] vandaan kwam. De schriftelijke verklaring van Van Riet die [werknemer] in het geding heeft gebracht geeft aan dat WNK het initiatief heeft genomen om contact met [werknemer] op te nemen en dat WNK aan haar heeft gevraagd of ze bereid was haar verklaring te onderbouwen met stukken. Dit wordt niet weerlegd door hetgeen [B] heeft verklaard ter zitting. Er is dan ook geen aanleiding om Van Riet hierover te horen, aangezien geen twijfel bestaat over zijn schriftelijke verklaring. Onbegrijpelijk is naar het oordeel van de kantonrechter dat Inzet het [werknemer] verwijt dat zij de relatie met WNK schade zou hebben toegebracht, nu [B] toch degene is geweest die bij Inzet aan het werk ging en daarover naar WNK toe geen openheid van zaken heeft gegeven. Het verwijt dat Inzet [werknemer] op dit punt maakt is aldus onterecht.
Weigeren van uitnodigingen voor een gesprek.
Inzet verwijt [werknemer] dat zij weigert te communiceren. Uit de weergave van de feiten blijkt genoegzaam dat dit onjuist is, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Dat [werknemer] geen gesprek is aangegaan in de periode na de beschikking van de kantonrechter van 7 september 2016 en de zitting in de onderhavige zaak kan haar gezien onder meer de tekst in het plan van aanpak van 17 oktober 2016 niet verweten worden.
5.9.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het aan de rechter is om de hoogte van de billijke vergoeding te bepalen, waarbij de rechter de mogelijkheid heeft om de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze die en op een niveau dat aansluit bij de (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-33). De hoogte van de billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 33). Als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan moet de werknemer hiervoor volgens de wetsgeschiedenis worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van die werkgever te voorkomen (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32). De billijke vergoeding heeft dus tevens een ‘punitief’ karakter, hetgeen betekent dat bij de vaststelling van de hoogte daarvan mede in aanmerking moet worden genomen dat de billijke vergoeding ook bedoeld is om een werkgever ervan te weerhouden zich opnieuw aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten schuldig te maken.
5.10.
De kantonrechter overweegt in dit kader dat Inzet naar haar oordeel een zeer ernstig verwijt te maken valt van de wijze waarop zij zich heeft opgesteld jegens [werknemer] . Zij hebben zonder redelijke grond aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, door het uiten van ongefundeerde ernstige verwijten en verdachtmakingen een terugkeer van [werknemer] onmogelijk gemaakt, haar ziekmelding niet serieus genomen, gesprekken geweigerd alsmede [werknemer] zwart gemaakt bij klanten van Inzet waar zij jarenlang goed mee heeft samengewerkt. Daarnaast houdt Inzet haar verantwoordelijk voor het feit dat de arbeidsovereenkomst van [B] met WNK is beëindigd, terwijl [B] degene is geweest die naar WNK toe geen openheid van zaken heeft gegeven. Geen van de verwijten van Inzet houdt stand.
Met name ook het volharden in deze onheuse bejegening en het uiten van ongefundeerde ernstige verdachtmakingen ook nadat beide partijen juridische bijstand hadden, een gesprek hebben gehad met een mediator en nadat een deskundigenoordeel van het Uwv is ontvangen, is onacceptabel. Uitgaande van het al het voorgaande en gelet op het feit dat [werknemer] goed heeft gefunctioneerd en Inzet met haar gedrag de mogelijkheden tot het vinden van ander werk voor [werknemer] heeft bemoeilijkt en heeft veroorzaakt dat [werknemer] dit verzoek heeft moeten indienen vóór haar volledige herstel, zal de kantonrechter de billijke vergoeding zoals verzocht vaststellen op het bedrag van € 50.000,-.