1 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval na een daartoe van te voren genomen wilsbesluit,
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geduwd, en/of (samen)drukkend geweld uitgeoefend op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, en/of samendrukkend geweld uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] gedrukt/geduwd (gehouden), in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen, en/of (samen)drukkend geweld uit te oefenen op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden, en/of samendrukkend geweld uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] te duwen/drukken en/of geduwd/gedrukt te houden, in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd af te sluiten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een hoeveelheid geld (te weten 50 euro en/of 500 euro, dan wel enig geldbedrag) en/of een ring, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer Subsidiair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar opzettelijk, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven heeft beroofd, door
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen, en/of (samen)drukkend geweld uit te oefenen op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden, en/of samendrukkend geweld uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] te duwen/drukken en/of geduwd/gedrukt te houden, in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd af te sluiten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Uiterst Subsidiair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (te weten 50 euro en/of 500 euro, dan wel enig geldbedrag) en/of een ring, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat zij, verdachte,
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd, en/of (samen)drukkend geweld heeft uitgeoefend op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, en/of samendrukkend geweld heeft uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] heeft gedrukt/geduwd (gehouden), in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd heeft afgesloten,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder meer) een hoeveelheid geld (te weten 50 euro en/of 500 euro, dan wel enig geldbedrag) en/of een ring, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
4 Bewijs
4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit (moord) en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair (gekwalificeerde doodslag) en 2 (diefstal) ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat naar de uiterlijke verschijningsvorm overduidelijk is dat de doodslag in direct verband staat met het oorsprongsfeit, de diefstal. Verdachte neemt immers letterlijk het geld van het slachtoffer af terwijl het slachtoffer nog leeft, om vervolgens door te gaan met slaan, “want het slachtoffer moet stoppen met ademen”, zoals verdachte zelf heeft verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte bepleit haar vrij te spreken van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (de gekwalificeerde doodslag) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte met de doodslag heeft beoogd te voorkomen dat bekend zou worden dat verdachte het slachtoffer om geld had gevraagd, en niet, zoals ten laste gelegd, de diefstal van de 500 euro en de ring gemakkelijk te maken. Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, de doodslag, kan volgens de raadsman worden bewezen, nu verdachte heeft bekend het slachtoffer om het leven te hebben gebracht. Ook de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van geld en een ring kan worden bewezen, waarbij de raadsman heeft aangetekend dat het bij de diefstal van geld om een bedrag van niet meer dan 450 euro gaat, omdat het slachtoffer de eerste vijftig euro vrijwillig heeft afgestaan.
4.3.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair (moord) ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 februari 20121 overwogen dat voor een bewezenverklaring van het in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht genoemde bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit, en hij/zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij/zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn/haar voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Verdachte heeft verklaard dat zij naar het slachtoffer is gegaan omdat zij geld nodig had om drugs te kopen, en dat zij in een waas is begonnen het slachtoffer te slaan. Er zijn geen objectieve aanwijzingen in het dossier die steun geven aan een scenario waarin verdachte, anders dan zij zelf verklaart, al tevoren het plan had opgevat het slachtoffer te doden. Dat sprake is geweest van voorbedachte raad voorafgaand aan het misdrijf, kan derhalve niet worden vastgesteld.
De vraag of verdachte tijdens de uitvoering van haar besluit om het slachtoffer om te brengen, welke uitvoering achtereenvolgens bestond uit het stukslaan van een stenen schilderij tegen het hoofd van het slachtoffer, het tegen het hoofd stukslaan van een vaas, het slaan met twee glazen bollen tegen het hoofd van het slachtoffer, het wurgen van het slachtoffer met een om haar hals geknoopte sjaal en het in de mond van het slachtoffer proppen van een doek, op enig moment gelegenheid heeft gehad tot beraad, behoeft in het licht van het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad geen beantwoording. De eventuele gelegenheid tot tussentijds beraad geldt immers volgens dit arrest, waarin de Hoge Raad terugkomt van eerdere jurisprudentie op dit punt, niet langer als indicatie, maar integendeel als contra-indicatie voorvoorbedachte raad.
Nu naar het oordeel van de rechtbank in het dossier aldus onvoldoende aanwijzingen zijn voor de voorbedachte raad, moet verdachte worden vrijgesproken van de haar onder 1 primair tenlastegelegde moord.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van het navolgende.
Gekwalificeerde doodslag (feit 1 subsidiair)
Verdachte heeft zowel de doodslag als de diefstal van geld en de ring bekend, en de raadsman heeft hiervan geen vrijspraak bepleit. Ten aanzien van deze afzonderlijke bestanddelen van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal derhalve worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen2, te weten:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 december 2016 afgelegd;
- -
het proces-verbaal sporenonderzoek, gedateerd 24 juni 2016, met bijlagen3;
- een schriftelijk bescheid, zijnde het NFI rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood, gedateerd 7 juni 2016 en opgesteld door dr. [S.] arts en patholoog4;
- een schriftelijk bescheid, zijnde het NFI rapport vergelijkend dactyloscopisch onderzoek betreffende vingersporen aangetroffen op stenen ballen/bollen met bloed, gedateerd 21 oktober 2016 en opgesteld door [L.]5;
- het proces-verbaal inbeslagneming en verhoor gouden ring6;
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens7;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige]8.
Ten aanzien van het voor bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vereiste en door de raadsman betwiste verband tussen de diefstal als oorsprongsfeit en de doodslag, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik wilde in de hal komen en de voordeur dichtdoen. Dat is gelukt en ik heb aan oma (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) geld gevraagd. Oma heeft uit haar BH 50 euro gegeven maar dat was niet genoeg voor mij en ik zei dat het niet goed genoeg was. Ik had geld nodig en toen begon ik in paniek te raken. Hoe kon ik tegen oma zeggen dat het voor drugs was. Oma zei dat ze niet meer had en dat ik morgen terug moest komen. Ik had geen weg terug in mijn idee. Toen liep het uit de hand. Ik wilde deur dichtdoen omdat als de deur open is kunnen de buren binnenkijken. Ik heb gepraat met oma en toen kwam ik op het idee een schilderijtje op haar hoofd te slaan. Het is helemaal kapot en toen begon ze te schreeuwen en toen zag ik een vaas. Toen heb ik een vaas met een bal erin gezien en toen … De mond ademde, je zag dat ze ademde en ik was zo in paniek, ze moest stoppen met ademen, daar ging het om. Ik zag dat haar witte trui een beetje bol was. Oma had een hele stapel geld aanwezig en toen werd ik weer in paniek geraakt. Nu krijg ik goed meer geld en toen heb ik geslagen met de bal. Ik wou dat ze niet meer ademde en toen ik het geld zag en toen zag ik hoever ik was. Oma was helemaal onder het bloed toen ik mijn hand in haar gezicht zette voelde ik geen adem meer. Dat was heel verschrikkelijk.9 Ze had een doekje om haar nek en die heb ik strak gehouden. Het was een lus en die heb ik strakker getrokken met beide handen.10 Ik heb een sjaal in haar mond gepropt. Ik ben opgestaan.11
(…) Ik zeg je eerlijk, ik was nog niet tevreden over wat ik had gekregen.12
(…) Ik pakte het geld en ging weg.13
(…) Oma had een ring om haar vinger en die heb ik meegenomen en verkocht.14”
Op grond van het dossier is niet met zekerheid vast te stellen op welk moment het slachtoffer is overleden. Het sectierapport geeft hierover geen uitsluitsel, maar noemt de geweldshandelingen zowel afzonderlijk als tezamen als mogelijke doodsoorzaak. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer nog ademde toen zij wegging.15 De rechtbank gaat er vanuit dat het slachtoffer is overleden tijdens, of in elk geval direct volgend op het op haar uitgeoefende geweld, terwijl de diefstal gedurende die geweldshandelingen plaatsvond.
Gelet hierop, en op de hierboven aangehaalde verklaringen van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes motief voor de doodslag niet alleen haar angst was dat bekend zou worden dat zij het slachtoffer om geld had gevraagd, maar ook en vooral het gegeven dat verdachte niet tevreden was met de vijftig euro die zij had gekregen, en uit was op meer. Deze omstandigheden kunnen niet anders worden geduid dan dat verdachte het dodelijk geweld op het slachtoffer heeft toegepast om haar zoektocht naar meer geld voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en de toe-eigening van het geld en de ring veilig te stellen. Anders dan de raadsman, is de rechtbank aldus van oordeel dat aan het vereiste verband tussen de beide misdrijven is voldaan, en derhalve sprake is van gekwalificeerde doodslag als bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Diefstal (feit 2)
Verdachte heeft de diefstal van het geld en de ring bekend. Nu ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens17;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige]18.
De hoogte van het gestolen geldbedrag (feit 1 subsidiair en feit 2)
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de diefstal kan worden bewezen ten aanzien van de ring en een geldbedrag van niet meer dan 450 euro: de vijftig euro die het slachtoffer in het halletje aan verdachte had gegeven, kan niet onder de diefstal worden geschaard. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft tijdens haar tweede verhoor verklaard:
“(…) op een of ander moment ging mijn oog naar haar zak en ik zag dat die iets boller was en toen deed ik de zak open. Ik zag, de vrouw had geld bij zich. (…) Ik heb het later geteld en het was rond de 500 euro.19
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van de vijftig euro die het slachtoffer al dan niet onder bedreiging of dwang aan de verdachte heeft afgestaan, niet kan worden gezegd dat verdachte deze zich wederrechtelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte gaat de rechtbank er echter vanuit dat het geld dat zij later in de woonkamer uit de zak van het slachtoffer heeft gehaald een bedrag van 500 euro betrof, zodat de diefstal van dit bedrag wettig en overtuigend is bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair (gekwalificeerde doodslag) en onder 2 (diefstal) ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 subsidiair
zij op 25 mei 2016 te Alkmaar, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- krachtig met een vaas en een schilderij en massieve bollen, tegen het gezicht en het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en samendrukkend geweld uit te oefenen op de romp van die [slachtoffer] , en vervolgens
- met een sjaal de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd dicht te knijpen en een doek in de mond van die [slachtoffer] te drukken, in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende langere tijd af te sluiten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van diefstal van 500 euro en een ring, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 2
zij op 25 mei 2016 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 500 euro en een ring, toebehorende aan [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
10 Beslissing
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2016.