RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710144-15 (P)
Uitspraakdatum: 25 oktober 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2016 in de zaak tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.E. van der Zouw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 02 november 2014 te Haarlem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi), daarmede rijdende over de weg, te weten het kruisingsvlak van het Prinsen Bolwerk met de Oudeweg en/of de Spaarndamseweg met de Friese Varkensmarkt, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet te stoppen voor een voor zijn,
vedachte's rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of (vervolgens) met hoge/aanzienlijke snelheid, althans met een gezien de omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid door het voor hem, verdachte, bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht te rijden en/of (vervolgens) in botsing is gekomen met de bestuurster van een fiets, die groen licht had en/of bezig was genoemd kruisingsvlak over te steken, waardoor de
bestuurster van die fiets (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten acht, althans een of meerdere gebroken rib(ben) en/of een gebroken schouderblad en/of een breuk in een oogkas, en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 november 2014 te Haarlem als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi), daarmede rijdende op de weg, te weten het kruisingsvlak van het Prinsen Bolwerk met de Oudeweg en/of de Spaarndamseweg met de Friese Varkensmarkt, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn, vedachte's rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of (vervolgens) met hoge/aanzienlijke snelheid, althans met een
gezien de omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid door het voor hem, verdachte, bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht is gereden en/of (vervolgens) in botsing is gekomen met de bestuurster van een fiets, die groen licht had en/of bezig was genoemd kruisingsvlak over te steken (ten gevolge waarvan de bestuurster van die fiets zwaar lichamelijk letsel opliep), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Beroep op de niet ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouw heeft bij wijze van preliminair verweer verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens strijd met de beginselen van een goede rechtsorde. Ter onderbouwing van dit standpunt is aangevoerd dat door het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met artikel 51h lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat het openbaar ministerie bevordert dat de politie in een zo vroeg mogelijk stadium het slachtoffer en de verdachte mededeling doet van de mogelijkheden tot bemiddeling. Hoewel verdachte meerdere malen heeft geprobeerd om via de politie met het slachtoffer in contact te komen, heeft de politie dit nimmer overgebracht aan het slachtoffer. Zulks is gebleken tijdens de mediation, waar door de verdediging op 24 augustus 2015 om is verzocht en die met instemming van de officier van justitie heeft plaatsgevonden. Bij de aanmelding van de zaak is reeds door de officier van justitie aangegeven dat de uitkomst van de mediation niet zou afdoen aan de beoordeling van deze strafzaak, maar dat de uitkomst slechts in de strafmaat zou kunnen meespelen. Nadat de mediation was geslaagd, heeft vervolgens geen nieuwe afweging plaatsgevonden door het openbaar ministerie, terwijl naar de mening van de verdediging het openbaar ministerie in alle redelijkheid gelet op de geslaagde bemiddeling als ook de medeschuld van het slachtoffer een nieuwe afweging had dienen te maken met betrekking tot de wenselijkheid van verdere vervolging.
Nu het preliminair verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet is herhaald bij pleidooi, wordt de verwerping hiervan ter terechtzitting nu het geen einduitspraak betreft, in beginsel niet in het vonnis opgenomen maar in het proces-verbaal van de terechtzitting. Nu de rechtbank het echter in het kader van de jurisprudentievorming van belang acht dat de bespreking van het gevoerde verweer alsmede de verwerping daarvan in het openbaar kenbaar zijn, ziet de rechtbank aanleiding om het reeds ter terechtzitting gegeven oordeel hier op te nemen.
De officier van justitie heeft aangegeven dat artikel 51h, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering het openbaar ministerie niet een plicht oplegt maar de taak geeft om te onderzoeken of mediation een mogelijkheid is. In deze zaak is de mogelijkheid tot mediation geboden en heeft deze ook tot een geslaagde bemiddeling geleid. Of het resultaat van de mediation bij de vervolgingsbeslissing is meegewogen, kan ter zitting niet worden gecontroleerd maar dient niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat krachtens artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering het openbaar ministerie exclusief bevoegd is om na afweging van het algemeen belang enerzijds en het belang van de verdachte anderzijds te beslissen of in een individueel geval tot vervolging wordt overgegaan. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke bepalingen of met beginselen van een goede procesorde, kan de rechtbank bepalen dat er sprake is van verval van het recht tot strafvordering. Zulks is in onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. De stelling van de raadsvrouw dat door de officier van justitie geen nieuwe afweging is gemaakt nadat de mediation had plaatsgevonden, wordt weerlegd door de zich in het dossier bevindende stukken. Daaruit blijkt immers dat de mediation heeft plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en het slachtoffer d.d. 4 november 2015, waarna blijkens de email van de officier van justitie aan de raadsvrouw d.d. 25 januari 2016 het dossier nogmaals is beoordeeld. Het openbaar ministerie kon in het onderhavige geval in redelijkheid komen tot de beslissing om tot vervolging van verdachte over te gaan. Er was immers sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een ernstig verkeersongeval waarbij lichamelijk letsel is toegebracht, een misdrijf met een strafbedreiging van drie jaren, welke straf in geval van het in ernstige mate overschrijden van de toegestane maximum snelheid nog eens met de helft kan worden verhoogd, zodat het publieke belang bij strafvervolging zwaar woog.
3 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2016.
Mrs. Smits en Swier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.