1 [naam sub 1] , wonende te Bovensmilde, verder te noemen: [a]
2. [naam sub 2], wonende te Lelystad, verder te noemen: [b]
3. [naam sub 3], wonende te Alkmaar, verder te noemen: [c]
4. [naam sub 4], wonende te Den Haag, verder te noemen: [d]
5. [naam sub 5], wonende te Harlingen, verder te noemen: [e]
6. [naam sub 6], wonende te Amsterdam, verder te noemen: [f]
verzoekende partijen
vanwege de leesbaarheid van deze beschikking verder gezamenlijk te noemen: [A] , zonder dat daarmee wordt bedoeld dat [verweerder sub 1] ‘aanvoerder’ zou zijn van verzoekers,
gemachtigde: mr. J.C. Kuipéri-Botter, advocaat te Alkmaar
de vennootschap naar buitenlands recht [Naam], gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: [x]
gemachtigden: mr. P.J. de Looff en mr. C.M. van Boekel, advocaten te Amsterdam.
5 De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of voor recht moet worden verklaard dat de job bonus een (vast) bestanddeel is van het loon van [A] , en of [x] in het verlengde daarvan moet worden veroordeeld tot betaling van ziekte- en vakantiedagen, vakantiegeld en een (aanvullende) transitievergoeding, berekend met inachtneming van die job bonus.
5.2.
De kantonrechter overweegt dat de vordering ten aanzien van de transitievergoeding bij verzoekschrift moet worden ingediend, zoals [A] ook hebben gedaan, omdat dit een vordering is die betrekking heeft op het einde van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvan uitgaande kunnen ook alle overige vorderingen van [A] bij verzoekschrift worden ingediend, omdat deze voldoende verband houden met de vordering ten aanzien van de transitievergoeding en met het einde van de arbeidsovereenkomst, in de zin van artikel 7:686a lid 3 BW. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het blijkens de wetsgeschiedenis van laatstgenoemd artikel gaat om alle mogelijke vorderingen die bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst kunnen worden ingesteld, zoals een vordering uit achterstallig loon (Kamerstukken II, 2013- 2014, 33 818, nr. 3, pag. 121).
5.3.
Verder merkt de kantonrechter op dat [x] op de zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat, anders dan mogelijk uit haar verweerschrift zou kunnen worden afgeleid, niet is beoogd om een (zelfstandig) tegenverzoek te doen.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de door [x] betaalde dagvergoeding, de job bonus, een (vast) bestanddeel van het loon van [A] Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Niet in geschil is dat op de arbeidsovereenkomsten van [A] Nederlands recht van toepassing is, zoals ook is bepaald in de verschillende arbeidsovereenkomsten met [A]
5.6.
Onder ‘loon’, als bedoeld in onder meer de artikelen 7:617 en 7:628 BW, moet worden verstaan de vergoeding die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is voor de bedongen arbeid (zie: HR 12 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3681, JAR 2001/217).
Mede gezien het wederkerig karakter van de arbeidsovereenkomst gaat het bij loon om een vergoeding waartoe de werkgever zich bij de arbeidsovereenkomst heeft verplicht.
5.7.
Uit de overgelegde arbeidsovereenkomsten van [A] blijkt dat steeds een basissalaris is overeengekomen, variërend van € 19.000,- tot € 40.000,- bruto per jaar, en dat daarnaast een aanspraak is bedongen op een job bonus. De job bonus wordt in arbeidsovereenkomsten daterend uit 2007 omschreven als een aanspraak op een “Day Rate” en in meer recente arbeidsovereenkomsten uit 2013 als een “Bonus Day Rate”, en varieert van € 120,- tot € 400,- bruto per dag. In de arbeidsovereenkomsten van 2013 wordt ten aanzien van de job bonus verwezen naar “Policy Guidelines”, waarmee wordt gedoeld op de door [x] overgelegde Policy Guide Lines van 22 juni 2012, waarin nader is omschreven onder welke omstandigheden een werknemer aanspraak heeft op de job bonus. Blijkens die Policy Guide Lines heeft een werknemer aanspraak op een job bonus “for each day away from base that the company is paid by the customer”. Daarnaast bestaat op grond van de Policy Guide Lines ook in allerlei andere omstandigheden aanspraak op de bonus, onder andere in geval van zogenoemde wisseldagen, ‘standby’-situaties en voor cursusdagen.
5.8.
Op de zitting is gebleken dat [A] als directional drillers altijd een job bonus betaald kregen als zij feitelijk werkzaamheden gingen verrichten op een boorplatform. Ook is daarbij gebleken dat [A] de job bonus daarnaast onder allerlei andere omstandigheden betaald kregen, zoals in geval van eerdergenoemde wisseldagen, ‘standby’-situaties en voor cursusdagen, en onder omstandigheden ook voor reistijd, zij het dat in bepaalde gevallen de bonus dan voor 50% werd uitgekeerd. Verder is op de zitting vastgesteld dat [A] alleen dan geen aanspraak konden maken op de job bonus, als zij in het geheel niet werkzaam waren en thuis zaten, of wanneer zij een training volgden waar niet een zogenoemde Corporate Instructor optrad. Deze laatste situatie heeft zich, zo blijkt uit de inlichtingen van partijen ter zitting, niet of nauwelijks voorgedaan.
5.9.
Daarnaast staat vast dat de job bonus maandelijks, structureel en zonder onderbreking is betaald aan [A] en dat de job bonus een zeer aanzienlijk deel uitmaakte van de betaling door [x] , tot een factor twee à drie van het reguliere basisloon.
5.10.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan de job bonus niet anders worden gezien dan als een vergoeding voor de overeengekomen arbeid, die [x] op grond van de arbeidsovereenkomst aan [A] verschuldigd is, en dus als loon. In feite hadden [A] steeds aanspraak op de job bonus zodra zij feitelijk werkzaam waren voor [x] , en hadden zij die aanspraak ook in allerlei andere situaties, waarin zij met werk gerelateerde activiteiten bezig waren. De aanspraak op de job bonus was ook niet afhankelijk van bepaalde prestaties, het behalen van doelstellingen of bijvoorbeeld de winst van [x] , maar uitsluitend van het feitelijk verrichten van de werkzaamheden en andere daaraan gerelateerde activiteiten. Daarmee is de job bonus onmiskenbaar loon.
5.11.
Het standpunt van [x] dat de job bonus niet als loon kan worden aangemerkt, omdat het geen tegenprestatie vormt voor bedongen arbeid maar alleen een compensatie is voor de moeilijke omstandigheden waarin [A] doorgaans moesten werken, kan gelet op het voorgaande dus niet worden gevolgd. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de job bonus een compensatie is voor moeilijke werkomstandigheden, daaruit nog niet volgt dat de job bonus geen loon is. Uitgaande van een compensatie voor moeilijke werkomstandigheden ligt dan veeleer de conclusie voor de hand dat die compensatie juist een tegenprestatie is voor de overeengekomen werkzaamheden. Overigens vindt het standpunt van [x] ook geen steun in de feitelijke gang van zaken, nu blijkens het voorgaande de job bonus ook werd betaald in situaties waarin de betreffende moeilijke werkomstandigheden zich niet voordeden.
5.12.
De gevraagde verklaring voor recht zal dus worden toegewezen, in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de job bonus een bestanddeel vormt van het loon.
5.13.
Ook de vorderingen van Hartsema , [d] en [e] ten aanzien van de loonbetaling over ziekteperiodes kunnen worden toegewezen. Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW heeft de werknemer tijdens ziekte voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, maakt de job bonus deel uit van het naar tijdruimte vastgestelde loon. [d] , Hartsema en [e] stellen dus terecht dat de loondoorbetaling tijdens ziekte alsnog moet worden berekend over het loon inclusief de job bonus. Uit de schriftelijke arbeidsovereenkomsten volgt niet dat [A] aanspraak hebben op 100% van het loon, maar op de zitting heeft [x] erkend dat bij ziekte van [A] altijd 100% van het loon is doorbetaald, zij het dat het in alle gevallen ging om kortdurend verzuim van niet meer dan een maand. [d] , Hartsema en [e] mochten er daarom gerechtvaardigd op vertrouwen dat in geval van kortdurend ziekteverzuim steeds, al dan niet in afwijking van de schriftelijke arbeidsovereenkomst, loondoorbetaling tijdens ziekte zou plaatsvinden tot 100% van het loon. Nu gesteld noch gebleken is dat de vorderingen van [d] , Hartsema en [e] betrekking hebben op ziekteverzuim langer dan een maand, hebben zij dus aanspraak op doorbetaling tijdens ziekte van 100% van het loon, berekend over het basisloon, vermeerderd met de job bonus. Een redelijke toepassing van artikel 7:629 lid 1 BW brengt mee dat daarbij moet worden uitgegaan van het gemiddelde van de job bonus zoals deze feitelijk is betaald in het jaar direct voorafgaande aan de maand waarin de eerste ziektedag is gelegen.
5.14.
De vorderingen van [A] ten aanzien van vakantiegeld worden afgewezen, met uitzondering van [c] . Op grond van artikel 15 lid 1 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) heeft de werknemer jegens de werkgever recht op een vakantiebijslag ten minste tot een bedrag van 8% van zijn ten laste van de werkgever komende loon. Volgens artikel 6 Wml moet onder loon wordt verstaan de geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking, met uitzondering van onder meer uitkeringen bij bijzondere gelegenheid, overwerk, vakantiebijslagen en winstuitkeringen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de job bonus ook loon in de zin van de Wml en valt die bonus niet onder één van de uitzonderingen van artikel 6 Wml. Dit brengt mee dat [A] in beginsel aanspraak hebben op 8% vakantiegeld over de job bonus. Echter, op grond van artikel 16 lid 5 Wml kan bij schriftelijke overeenkomst worden bepaald dat de werknemer geen recht heeft op vakantiebijslag dan wel recht heeft op een lager bedrag aan vakantiebijslag, in een geval waarin het door de werkgever en werknemer overeengekomen loon het drievoud van het minimumloon overschrijdt. Uitgaande van het hiervoor gegeven oordeel dat de job bonus tot het loon behoort, staat vast dat [A] – inclusief de job bonus – meer dan drie keer het minimumloon verdienden. Dat betekent dat [x] kan worden gevolgd in haar standpunt dat rechtsgeldig kon worden overeengekomen dat [A] aanspraak hebben op een lager bedrag aan vakantiegeld, te weten een bedrag aan vakantiegeld alleen over het basissalaris en waarbij geen rekening wordt gehouden met de job bonus. Uit alle overgelegde arbeidsovereenkomsten, met uitzondering van die van [c] , blijkt dat [x] in dit kader een afwijkende afspraak heeft gemaakt wat betreft het vakantiegeld, in die zin dat alleen aanspraak bestaat op vakantiegeld over het basissalaris of een daarmee overeenkomend bedrag, en die afwijkende afspraak is dus rechtsgeldig. Dat [x] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst wellicht niet voor ogen heeft gestaan om een afwijkende afspraak te maken ten aanzien van het vakantiegeld, zoals [A] op de zitting hebben gesteld, doet er niet aan af dat in de schriftelijke arbeidsovereenkomst is afgeweken van de reguliere aanspraak op vakantiegeld en dat die afwijking rechtsgeldig is. In de arbeidsovereenkomst van [c] is geen afwijkende afspraak opgenomen, omdat daarin alleen is bepaald dat het vakantiegeld in twee termijnen van 4% wordt betaald. Dat betekent dat de vordering van [c] , waarvan de berekening en hoogte verder niet is betwist, zal worden toegewezen.
5.15.
De vordering van [A] om [x] te veroordelen tot betaling van de job bonus over vakantiedagen wordt toegewezen. Artikel 7:639 BW bepaalt dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht behoudt op loon. Zoals hiervoor is overwogen, behoort de job bonus tot het loon. Vaststaat dat [x] gedurende de vakantieperiode van [A] alleen het basissalaris heeft doorbetaald, en niet de job bonus. [x] moet dus alsnog over de betreffende vakantieperioden de job bonus betalen. Daarbij wijst de kantonrechter er ook op dat uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat “elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt, wordt gerekend tot de globale beloning van de werknemer (...) die noodzakelijkerwijs deel moet uitmaken van het bedrag waarop de werknemer recht heeft gedurende zijn jaarlijkse vakantie.” (HvJ EU 15 september 2011, curia.europa.eu, zaak C-155/10, Williams e.a./British Airways). Het verrichten van de feitelijke werkzaamheden, al dan niet onder moeilijke omstandigheden op een boorplatform en/of in het buitenland, is evident een last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken van [A] , en de financiële vergoeding daarvoor in de vorm van een job bonus moet dus worden gerekend tot het loon van de werknemer. Nu de berekening van [A] van het verschuldigde bedrag in dit kader niet wezenlijk, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist door [x] , is de vordering van [A] toewijsbaar.
5.16.
Met betrekking tot de vordering ten aanzien van de job bonus vanaf januari 2016 wordt het volgende overwogen. [x] heeft [A] vanaf eind januari 2016 op non-actief gesteld, welke non-actiefstelling volgens [x] een bedrijfseconomische achtergrond heeft. Als gevolg van die non-actiefstelling is feitelijk niet meer gewerkt door [A] en [x] neemt het standpunt in dat daarom ook geen job bonus verschuldigd. Dit standpunt is onjuist. Een non-actiefstelling, al dan niet vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, en het niet voorhanden hebben van nieuwe projecten of werkzaamheden, komt op grond van artikel 7:628 lid 1 BW voor rekening van [x] als werkgever (zie: HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4913 en HR 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3057). Er is niet gebleken dat in dit geval zou moeten worden afgeweken van deze hoofdregel. Gelet op het feit dat hiervoor is geoordeeld dat de job bonus deel uitmaakt van het reguliere loon, moet die bonus dus worden doorbetaald tijdens de periode van non-actiefstelling. Nu de gevorderde bedragen inhoudelijk niet zijn betwist – met uitzondering van de door [d] en [e] gevorderde bedragen – is de vordering toewijsbaar, zoals hierna weergegeven. Met betrekking tot [d] en [e] is niet betwist de stelling van [x] dat zij de job bonus in respectievelijk de maanden januari en februari 2016 al hebben ontvangen, zodat de reeds betaalde bonus door [x] in mindering mag worden gebracht.
5.17.
Over de vordering betreffende de bonusreductie van 15% wordt het volgende overwogen.
5.18.
[x] heeft in april 2015 eenzijdig de aanspraak op de job bonus met 15% verlaagd. Ten aanzien van [c] en [e] is op de zitting gebleken dat zij akkoord zijn gegaan met deze verlaging. [c] en [e] hebben nog aangevoerd dat [x] een evaluatie van de verlaging heeft toegezegd en dat die evaluatie nooit heeft plaatsgevonden, maar dat doet er niet aan af dat zij hebben ingestemd met de verlaging. [c] en [e] hebben overigens zelf ook niet meer aangedrongen op een evaluatie. Ten aanzien van [c] en [e] dient de vordering daarom te worden afgewezen.
5.19.
Ten aanzien van Hartsema , [b] , [d] en [f] wordt de vordering wel toegewezen. De verlaging van de job bonus met 15% is een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Of die eenzijdige wijziging aanvaardbaar is, moet in dit geval worden getoetst aan de normen die zijn neergelegd in het arrest Stoof/Mammoet van de Hoge Raad (zie: HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847). In dat kader moet in de eerste plaats worden onderzocht of sprake is van een wijziging van omstandigheden en of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. Naar de kantonrechter begrijpt, stelt [x] dat sprake was van gewijzigde omstandigheden in de vorm van een verslechtering van de financiële positie van [x] en dat er daarom aanleiding was om tot kostenreductie te komen. Echter, tegenover de betwisting daarvan door [A] , heeft [x] onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat daadwerkelijk sprake was van de gestelde wijziging van omstandigheden en van een noodzaak tot kostenreductie. [x] heeft haar stelling met name niet onderbouwd aan de hand van stukken waaruit kan worden afgeleid waaruit die slechte of verslechterde financiële situatie dan bestond en in hoeverre deze een kostenreductie kon rechtvaardigden. [x] heeft op de zitting aangeboden om alsnog nadere gegevens te overleggen, maar dat aanbod wordt gepasseerd, omdat [x] hiertoe al voldoende gelegenheid heeft gehad. Nu de vordering op dit punt verder inhoudelijk qua berekening niet gemotiveerd is betwist, zal deze worden toegewezen. Ten aanzien van [d] heeft [x] echter onbetwist gesteld dat de bonusreductie een bedrag van
€ 2.742,35 bruto betreft, zodat alleen dit bedrag kan worden toegewezen.
5.20.
[x] heeft ten aanzien van verschillende vorderingen van [A] nog aangevoerd dat [A] op grond van artikel 6:89 BW hun aanspraken hebben verloren, omdat zij niet binnen bekwame tijd daarover hebben geklaagd. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 6:89 BW bedoeld voor gevallen waarin sprake is van een gebrek in een prestatie uit een verbintenis, maar ziet dit artikel niet op het niet nakomen van een periodieke betalingsverplichting waar het hier om gaat, betreffende de betaling van loon, de job bonus, vakantiegeld en vakantiedagen (zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1199). Daarnaast geldt dat het hier niet gaat om een gebrekkige prestatie, maar om een niet presteren, te weten het niet betalen van de job bonus (over ziekte- en vakantiedagen) en vakantiegeld daarover, in welk geval artikel 6:89 BW niet van toepassing is (zie ook: Hof Amsterdam 21 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ6258). Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat [A] ook voldoende hebben toegelicht dat zij pas na betaling van de transitievergoeding en na het inwinnen van juridisch advies redelijkerwijs konden weten dat zij te weinig betaald kregen. Voor zover [x] een beroep heeft gedaan op rechtsverwerking, in die zin dat het op grond van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [A] thans nog aanspraak maken op betaling van de volledige job bonus en de daaraan verwante vorderingen, overweegt de kantonrechter dat voor het aannemen van rechtsverwerking niet voldoende is een enkel tijdsverloop of enkel stilzitten. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie: HR 24 september 1999, ECLI:NL:HR:1999: ZC2971). Dat [x] , indien er eerder was geklaagd door [A] , er waarschijnlijk voor had gekozen om de job bonus aan te passen en dat zij door toewijzing van de vorderingen van [A] wordt geconfronteerd met aanzienlijke extra kosten, levert geen bijzondere omstandigheden op als hiervoor bedoeld. Dat [x] kiest voor loonbetaling in de vorm van een job bonus, komt voor haar risico, evenals eventuele extra kosten als gevolg van toewijzing van de vorderingen van [A]
5.21.
[x] heeft wat betreft de vorderingen die samenhangen met ziekte- en vakantiedagen ook een beroep gaan op verjaring. Volgens [x] verjaren de vorderingen betreffende ziekte- en vakantiedagen door verloop van vijf jaren na het opeisbaar worden daarvan. Nu [A] die verjaring hebben gestuit op verschillende data gelegen tussen 15 februari 2016 en 28 juni 2016, brengt dit volgens [x] mee dat de vorderingen zijn verjaard voor zover deze zien op de periode vijf jaar voor de respectievelijke data van stuiting, dus vóór de periode gelegen tussen 15 februari 2011 en 28 juni 2011. [x] heeft echter niet gesteld of sprake is geweest van ziekte- of vakantiedagen van [A] in de periode gelegen vóór 15 februari 2011 dan wel 28 juni 2011, en zo ja, welke dagen dat dan betreft. Bij gebreke van een nadere toelichting en onderbouwing op dit punt van [x] kan een beroep op verjaring daarom niet slagen.
5.22.
De vorderingen ten aanzien van de transitievergoeding zijn toewijsbaar. Volgens artikel 2 lid 1 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding wordt voor de toepassing van artikel 673 lid 2 BW onder loon verstaan het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand, en volgens artikel 3 lid 1 van dat Besluit wordt het loon vermeerderd met de vakantiebijslag en de overeengekomen vaste looncomponenten. Blijkens de toelichting bij het Besluit zijn vaste looncomponenten bedragen die meerdere keren per jaar worden toegekend en waarvan de hoogte niet bepaald wordt door het functioneren van de werknemer of de resultaten van de onderneming. Zoals hiervoor al is overwogen, maakt de job bonus deel uit van het loon en is de aanspraak daarop niet afhankelijk van het functioneren van [A] of de resultaten van [x] . Gelet daarop behoort de job bonus tot het reguliere loon en is het een vaste looncomponent, zodat daarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening en de vaststelling van de transitievergoeding.
5.23.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW te matigen tot 10%. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beide partijen kennelijk aanvankelijk en geruime tijd niet hebben onderkend dat de job bonus als onderdeel van het loon moet worden aangemerkt, en dat [x] als gevolg daarvan al wordt geconfronteerd met een aanzienlijke loonvordering. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, nu hiertegen geen inhoudelijk en gemotiveerd bezwaar is gemaakt door [x] .
5.24.
De verzochte vergoeding voor kosten van juridische bijstand ten aanzien van [c] en [e] wordt toegewezen, nu dit verzoek niet is betwist door [x] .
5.25.
Nu [x] wordt veroordeeld tot betaling van een groot aantal bedragen, welke bedragen deels ook nog berekend moeten worden, zal de termijn voor betaling worden bepaald op een maand.
5.26.
[x] dient als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.