1 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2015 tot en met 3 december 2016 te Haarlem, en/of te Amsterdam en/of te Rotterdam, en/of in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:
- die [slachtoffer] (met grote regelmaat) hinderlijk en/of (ook) heimelijk te volgen (op de route van en naar haar werk) en/of te verschijnen bij haar werk en in haar directe (woon) omgeving en/of
- ( meermalen) een GPS-baken onder de auto van die [slachtoffer] te plaatsen en/of
- ( meermalen) voor die [slachtoffer] belastende nep-accounts aan te maken op social media en/of - (veelvuldig) contact met haar te zoeken via social media, bellen en/of SMS;
Feit 2:
hij op of omstreeks 03 december 2016 op een of meer openbare weg(en) op de route van Rotterdam naar Haarlem, in de arrondissementen Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
die [slachtoffer] , (terwijl zij (met haar auto) van hem weg reed) (met zijn auto) achtervolgd en/of is hij (vervolgens) (op de snelweg) op voor die die [slachtoffer] dreigende wijze (met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur) naast haar (auto) gaan en/of blijven rijden en heeft hij, verdachte, daarbij opzettelijk een (op voor die [slachtoffer] dreigende wijze) abrupte stuurbeweging naar rechts/ in de richting van die (auto van) [slachtoffer] gemaakt.
3 Bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feit 1. Wel behoeft de periode volgens de raadsvrouw enige nuancering, gelet op het feit dat er in de maanden mei, juni en juli in totaal 51 keer belcontact is geweest tussen aangeefster en verdachte. Hiervan heeft aangeefster geen melding gemaakt bij de politie en dit contact ondersteunt de verklaring van verdachte dat er in die zomermaanden normaal contact was.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak betoogd, nu er naast de aangifte geen steunbewijs is.
3.3.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd niet bewezen kan worden verklaard, nu daarvoor onvoldoende wettig bewijs is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte d.d. 10 maart 2016 (dossierpagina 033 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d.
1 april 2016 (dossierpagina 096 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2016 (dossierpagina 347 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte d.d. 28 oktober 2016 (dossierpagina 161 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor aangeefster d.d.
18 november 2016 (dossierpagina 178 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 3 december 2016 (dossierpagina 353 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 31 oktober 2016 (dossierpagina 175 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige
[getuige 2] d.d. 14 november 2016 (dossierpagina 114 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
11 maart 2016 (dossierpagina 059 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
31 maart 2016 (dossierpagina 056 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van fotobijlage d.d. 10 maart 2016 (dossierpagina 041 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van fotobijlage d.d. 15 maart 2016 (dossierpagina 066 e.v.);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
12 november 2016 (dossierpagina 102 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
12 november 2016 (dossierpagina 109 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
24 november 2016 (dossierpagina 193 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
9 december 2016 (dossierpagina 258);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
23 november 2016 (dossierpagina 123);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal souche onderzoek d.d.
5 december 2016 (dossierpagina 244 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d.
11 december 2016 (dossierpagina 265 e.v.).
3.5.
Bewijsoverweging
Wat betreft het verweer van de raadsvrouw dat de ten laste gelegde periode enige nuancering behoeft, overweegt de rechtbank het volgende. De raadsvrouw heeft betoogd dat er in de maanden mei, juni en juli in totaal 51 keer belcontact is geweest tussen aangeefster en verdachte en dat dit ondersteunend is voor de verklaring van verdachte dat er in deze periode normaal contact was tussen hen. Zij heeft de rechtbank verzocht om de ten laste gelegde periode met 4 maanden in te korten.
De rechtbank deelt niet de conclusie die de raadsvrouw aan genoemde belcontacten verbindt. Uit het dossier blijkt dat er in de periode van mei 2016 tot augustus 2016 weliswaar 51 keer contact is gelegd tussen de verschillende telefoonnummers die verdachte gebruikte en de telefoon van aangeefster, maar er is slechts zes keer daadwerkelijk een verbinding tot stand gekomen, namelijk op 24 mei 2016 (50 seconden), 27 mei (1373 seconden), 28 mei (62 seconden), 30 mei (16 seconden), 6 juni (87 seconden) en 10 juni (5 seconden). De overige 45 keer is er geen gesprek geweest. Daarbij is het steeds verdachte geweest die telefonisch contact opnam met aangeefster, waaruit de rechtbank afleidt dat er sprake was van een eenzijdige wens tot contact. Aangeefster heeft verdachte immers nooit teruggebeld, ook niet toen hij op 16 juli 2016 tussen 13:49 uur en 14:02 uur tien maal probeerde om telefonisch contact te krijgen met haar. Vervolgens wordt om 14:22 uur vanaf de telefoon van verdachte het volgende sms-bericht verstuurd: ‘ [slachtoffer] neem je telefoon op ik moet je spreken dit gaat weer eindigen zoals in januari en ik wil dat niet want heb beloofd dat niet meer te doen en wil het ook echt niet maar ik kan nog wel is extreem doordraaien aub neem op laat het niet zo ver komen doe niet eigenwijs’. De vele eenzijdige – en door aangeefster stelselmatig onbeantwoorde – telefonische oproepen alsmede het aangehaalde sms-bericht vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder de noemer ‘normaal contact’. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de ten laste gelegde periode in te korten.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2015 tot 3 december 2016 te Haarlem, en te Amsterdam en te Rotterdam, en/of in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:
- die [slachtoffer] met grote regelmaat hinderlijk en/of (ook) heimelijk te volgen (op de route van en naar haar werk) en/of te verschijnen in haar directe (woon) omgeving en
- meermalen een GPS-baken onder de auto van die [slachtoffer] te plaatsen en
- meermalen voor die [slachtoffer] belastende nep-accounts aan te maken op social media en - veelvuldig contact met haar te zoeken via social media, bellen en SMS.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.416,91 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- kosten awareknop: € 700,00
- kosten therapie: € 546,06
- kosten reparatie auto: € 145,20
- reis- /telefoniekosten: € 100,00
- kosten strafzaak hof: € 75,00
- kosten studievertraging: € 850,65
De gestelde immateriële schade bedraagt € 7.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 846,06 (bestaande uit kosten awareknop € 200,00 + kosten therapie € 546,06 + reis- /telefoniekosten € 100,00) rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezen verklaarde feit.
Beoordeling van de post ‘studievertraging’ vormt naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces, omdat thans niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, er sprake is van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en de opgelopen studievertraging, reden waarom de rechtbank de benadeelde partij in deze post niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook de kosten van de reparatie van de auto komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing in aanmerking, nu deze kosten betrekking hebben op feit 2 en verdachte van dat feit zal worden vrijgesproken. De kosten voor hoger beroep komen naar het oordeel van de rechtbank evenmin voor toewijzing in aanmerking, nu dit nog niet gemaakte kosten betreft, hetzelfde geldt voor de € 500,00 met betrekking tot de awareknop. Het gaat hier om toekomstige kosten die thans niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank komt voorts vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten. Ter terechtzitting zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief in civiele kantonzaken. Bij de berekening – op grond van genoemd liquidatietarief – heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden, te weten het indienen van de vordering (1 punt) en het bijwonen van de terechtzitting (1 punt). De toegewezen hoofdsom ligt in casu tussen de € 3.750 en € 5.000,00, zodat tarief VI geldt (een tarief van € 200,00 per punt). Niet is gebleken dat er voorts nog kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. In totaal komt daarmee in aanmerking een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 400,00. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en het verzoek voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, met uitzondering van de proceskosten ad € 400,--.
10 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder feit 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (zegge: tien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 7 (zegge: zeven) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd drie jaar bij de reclassering zal melden op het adres Zijlweg 148c te Haarlem, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen bij (Forensische) psychiatrie De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregel Gebiedsverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 18 (zegge: achttien) maanden zich niet zal ophouden in of in de onmiddellijke omgeving van de [adres 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 (zegge: veertien) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de volgende maatregel: gebiedsverbod
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Maatregel Contactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 18 (zegge: achttien) maanden op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 (zegge: veertien) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de volgende maatregel: contactverbod
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 4.846,06 bestaande uit € 846,06 voor de materiële en
€ 4.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 400,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.846,06, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 58 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/081379-15 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde geldboete ten bedrage van € 250,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 8 juni 2016.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mrs. P.H. Lauryssen en E.I. Terborg-Wijnaldum, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2017.