3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten
Bedrijfsstructuur
Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 1] B.V. de bestuurder van [verdachte] B.V. Van [bedrijf 1] B.V., gevestigd te Purmerend, [adres] , is [bestuurder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , bestuurder en tevens enig aandeelhouder.2
Ten aanzien van parketnummer 15/993500-16
Opgave omzetbelasting
Uit de door de Belastingdienst geraadpleegde systemen is gebleken dat de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1e kwartaal 2010 tot en met het 4e kwartaal van 2013 van [verdachte] B.V., gevestigd aan de [adres] , fiscaal nummer [nummer] , elektronisch zijn ontvangen door de Belastingdienst.3
De volgende kwartaalaangiften omzetbelasting op naam van [verdachte] B.V. over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend:
- totaal omzetbelasting eerste kwartaal 2010 : € 20.2604
- totaal omzetbelasting tweede kwartaal 2010 : € 20.1205
- totaal omzetbelasting derde kwartaal 2010 : € 25.1126
- totaal omzetbelasting vierde kwartaal 2010 : € 17.0697
- totaal omzetbelasting eerste kwartaal 2011 : € 19.4578
- totaal omzetbelasting tweede kwartaal 2011 : € 20.0369
- totaal omzetbelasting derde kwartaal 2011 : € 19.25610
- totaal omzetbelasting vierde kwartaal 2011 : € 16.15311
- totaal omzetbelasting eerste kwartaal 2012 : € 7.58012
- totaal omzetbelasting tweede kwartaal 2012 : € 7.09513
- totaal omzetbelasting derde kwartaal 2012 : € 12.45814
- totaal omzetbelasting vierde kwartaal 2012 : € 16.07915
- totaal omzetbelasting eerste kwartaal 2013 : € 2.14916
- totaal omzetbelasting tweede kwartaal 2013 : € 6.33517
- totaal omzetbelasting derde kwartaal 2013 : € 11.40018
- totaal omzetbelasting vierde kwartaal 2013 : € 9.72619
Verschuldigde omzetbelasting
Uit het boekenonderzoek20 en de door [verdachte] B.V. verstrekte aansluiting berekeningen omzetbelasting volgt dat de volgende bedragen nog zijn te suppleren:
- suppletie 2010 : € 16.85321
- suppletie 2011 : € 9.86922
- suppletie 2012 : € 43.60323
- suppletie 2013 : € 24.81724
- Totaal (nadeel)bedrag : € 95.14225
Aangiften
De aangiften omzetbelasting van [verdachte] B.V. worden blijkens het controlerapport van de Belastingdienst verzorgd door de heer [bestuurder] , tezamen met zijn medewerkers. Jaarlijks wordt een herberekening gemaakt. De verschillen die voortkomen uit de herberekening over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn niet aangegeven op enige suppletie aangifte.26
Getuigenverklaring [getuige 1]
heeft verklaard dat [verdachte] B.V. in beeld kwam wegens een toenemende omzetbelastingschuld, terwijl geen aanvullende aangiften omzetbelasting werden ingediend. Aan de heer [bestuurder] is de vraag gesteld of hij de oude omzetbelastingschuld over de jaren 2006 tot en met 2008 wilde betalen door middel van genaamd “gewetensgeld”. Met betrekking tot de omzetbelasting over het jaar 2009 is een boete opgelegd aan [verdachte] B.V.. [getuige 1] merkt voorts op dat [verdachte] B.V. structureel meer omzet heeft gehad dan op de kwartaal aangiften omzetbelasting is aangegeven. Verder had [verdachte] B.V. reeds vanaf 2006 suppletie aangiften moeten doen, hetgeen niet is gebeurd. [verdachte] B.V. heeft daartoe een informatieverplichting.27
Ten aanzien van parketnummer 15/993504-14
Inkomstenbelasting [persoon 1] over het jaar 2010
Volgens de systemen van de Belastingdienst was [persoon 1] het gehele jaar 2010 woonachtig in Nederland en derhalve binnenlands belastingplichtig.28 De aangifte inkomstenbelasting 2010 ten name van [persoon 1] is ingediend op 11 mei 2012 door [verdachte] B.V, waarbij als contactpersoon staat vermeld [persoon 2] . Het in de aangifte inkomstenbelasting 2010 opgegeven inkomen bestond uit AOW ad € 9.298 en een uitkering van St. PF wonen ad € 1.969; totaal opgegeven inkomen € 11.267.29
Inkomen uit aanmerkelijk belang [persoon 1] ( [bedrijf 2] B.V.)
Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van [bedrijf 2] B.V. per 15 juni 2010 gestaakt en is de besloten vennootschap per 4 oktober 2011 ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister. [persoon 1] was enig aandeelhouder en tevens enig bestuurder van [bedrijf 2] B.V.30 In de aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf 2] B.V. over het jaar 2009 stond op 31 december 2009 een bedrag van € 742.446 aan winstreserves op de balans.31 In de aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf 2] B.V. over het jaar 2010 stonden op 31 december 2010 géén winstreserves meer op de balans.32
Te betalen belasting aanmerkelijk belang inkomen [persoon 1] 2010
De heer [persoon 1] , enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V., heeft de weggevallen winstreserves van € 742.446 niet vermeld op de aangifte inkomstenbelasting 2010 (D-010). Over het bedrag aan winstreserves moet 25% belasting (box 2) worden betaald, hetgeen niet is gebeurd, zodat het nadeelbedrag € 185.611 bedraagt.33
[verdachte] B.V.
Op de aangiften van [bedrijf 2] B.V. (D-008 en D-009) en [persoon 1] (D-010) staat de naam [verdachte] vermeld. [verdachte] is (belasting) adviseur gelet op het zogeheten beconnummer ( [nummer] ).34
Verklaring getuige [persoon 1]
Op de vraag waarom [persoon 1] een onjuiste aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 heeft gedaan, heeft [persoon 1] geantwoord dat zijn financieel adviseur [verdachte] sinds 1999 zijn aangiften verzorgt. Op de vraag waarom hij geen informatie heeft verstrekt die verplicht verstrekt moet worden aan de Belastingdienst, heeft [persoon 1] in gelijke zin geantwoord. De aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010 op naam van [bedrijf 2] B.V. heeft [verdachte] B.V. ingevuld. [bestuurder] deed alles. De contactpersoon van [persoon 1] was de heer [bestuurder] en als hij er niet was, de heer [persoon 2] . Sinds 1999 geeft [persoon 1] ieder jaar een machtiging aan [verdachte] B.V. om onder meer al zijn financiële kwesties te regelen.35
Machtiging
Op een kopie van een handgeschreven en ondertekende machtiging d.d. 4 februari 2014 staat geschreven dat de heer [persoon 1] de heer [bestuurder] machtigt om onder meer al zijn financiële zaken te behartigen.36
Vragenbrief Belastingdienst (D-004)
Naar aanleiding van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010 ten name van [bedrijf 2] B.V. zijn bij de Belastingdienst vragen gerezen. Op 7 maart 2013 is daarom een vragenbrief gestuurd naar [verdachte] B.V., gericht aan de heer [persoon 2] . In de brief staan vragen die betrekking hebben op onder meer de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2010 op naam van [bedrijf 2] B.V., het vermogen van [persoon 1] in 2010 en de gevolgen van de gewijzigde vermogenspositie van [bedrijf 2] B.V. en de invloed die dat heeft op de aangifte inkomstenbelasting van [persoon 1] in 2010. Verzocht is de gewenste informatie voor 28 maart 2013 aan de Belastingdienst te doen toekomen.37
Reactie [verdachte] B.V.
[verdachte] B.V. reageerde bij brief van 3 april 2013 waarin werd verzocht om een nadere datum te stellen, te weten 25 april 2013, voor het aanleveren van de verzochte informatie. Deze brief is behandeld door [persoon 2] . Bij de handtekening staat geschreven “i.o.” en de naam [bestuurder] .38 Bij brief van 29 april 2013 verzocht [verdachte] B.V. om nader uitstel van het aanleveren van de gevraagde informatie, in verband met ziekte van de heer [persoon 2] , tot 17 mei 2013. De brief is behandeld door [persoon 3] . De brief is ondertekend en voorzien van de naam [bestuurder] .39 De Belastingdienst heeft vervolgens op 28 mei 2013 een rappelbrief naar [verdachte] B.V. gestuurd, waarin onder meer staat vermeld dat de Belastingdienst, na tweemaal uitstel, geen antwoord heeft gekregen op de gestelde vragen. Tot 11 juni 2013 wordt [verdachte] B.V. gelegenheid geboden alsnog de gevraagde stukken toe te sturen en de vragen te beantwoorden. Daarbij wordt vermeld dat, bij het uitblijven van een reactie, de aangifte vennootschapsbelasting 2010 van [bedrijf 2] B.V. naar eigen inzicht door de Belastingdienst zal worden afgehandeld.40 De Belastingdienst heeft van [verdachte] B.V. geen inhoudelijk antwoord ontvangen op de gestelde vragen.41
Verhoor getuige [getuige 2]
, medewerkster van de Belastingdienst Zaandam, heeft verklaard dat zij in de aangifte inkomstenverklaring 2010 van [persoon 1] geen winstuitdeling box 2 (de rechtbank begrijpt: inkomen uit aanmerkelijk belang) zag staan. Deze aangifte is opgesteld en ingediend door [verdachte] B.V. Over de in 2010 vervallen winstreserves verklaart [getuige 2] dat dit kan betekenen dat er vermogen aan de besloten vennootschap is onttrokken en dat dit als een winstuitdeling aan de heer [persoon 1] kan worden aangemerkt. Hoe en wanneer de winstreserves van de besloten vennootschap worden uitgekeerd, is niet van belang, deze dient te allen tijde aangegeven te worden in de aangifte inkomstenbelasting box 2 van, in dit geval, de heer [persoon 1] . .42
Verhoor getuige [persoon 2]
, belastingconsulent bij [verdachte] B.V., heeft verklaard dat hij de aangifte vennootschapsbelasting 2010 van [bedrijf 2] B.V. blanco heeft ingediend. Hij is in 2009 in dienst gekomen bij [verdachte] B.V. en hij is later bij het dossier [persoon 1] en [bedrijf 2] B.V. betrokken geraakt. Als er vragen waren van de klant over bijvoorbeeld algemene zaken of over invorderingszaken, dan verwees [persoon 2] [persoon 1] door naar [bestuurder] . [bestuurder] was de verantwoordelijke voor deze klant op kantoor en hij had voor [persoon 1] en [bedrijf 2] B.V. met name contact met de zoons van [persoon 1] . [persoon 2] heeft de aangifte inkomstenbelasting 2010 van [persoon 1] ingevuld en ingediend. Over de aangifte vennootschapsbelasting 2009 ten name van [bedrijf 2] B.V. verklaart [persoon 2] dat hij deze ook heeft ingevuld en ingediend. [persoon 2] wist dat [bestuurder] met de fiscus in discussie was over de financiële situatie van [bedrijf 2] B.V. en over het saneren van de schulden. [persoon 2] en [bestuurder] hebben de stand van zaken geïnterpreteerd en besloten de aangifte vennootschapsbelasting 2010 blanco in te vullen.
[persoon 2] weet niet meer wat de exacte afspraken met de fiscus waren over [bedrijf 2] B.V., wel dat hij en [bestuurder] op grond van die afspraken concludeerden dat [bedrijf 2] B.V. per 2010 was opgehouden te bestaan en dat zij de aangifte vennootschapsbelasting 2010 nihil konden indienen. [persoon 2] heeft verder verklaard dat er niets met de vorderingen op de aandeelhouder is gebeurd. Die vorderingen zijn op nul gezet in de aangifte vennootschapsbelasting 2010. Hij heeft dat gedaan op basis van de afspraken die er waren tussen [bestuurder] en de fiscus. Als de vorderingen waren kwijtgescholden, had een uitdeling moeten plaatsvinden. In dit geval waren er afspraken met de fiscus dat de besloten vennootschap zou ophouden te bestaan en [persoon 2] ging er vanuit dat de vorderingen daarmee ook gesaneerd waren. Hij en [bestuurder] zijn samen tot de beslissing gekomen om de aangifte op de gedane wijze in te vullen. [persoon 2] verklaart over de saneringsverzoeken dat hij de brieven op voorzet van [bestuurder] heeft geschreven. [bestuurder] vertelde wat hij in de brieven moest zetten. [persoon 2] heeft de saneringsverzoeken opgesteld en naar de Belastingdienst verstuurd. [bestuurder] heeft hierna contact gehad met de Belastingdienst en antwoord ontvangen. Op basis van dat antwoord is besloten de aangiften in te vullen zoals is gebeurd. Als [persoon 2] de verklaring van [getuige 3] wordt voorgehouden betreffende het afwijzen van het saneringsverzoek, verklaart hij dat [bestuurder] in de veronderstelling was dat er wel een sanering had plaatsgevonden. Zo heeft hij er ook met [bestuurder] over gesproken toen zij spraken over de in te vullen aangiften. [persoon 2] verklaart dat hij de afwijzingsbrieven betreffende de sanering wel moet hebben gezien en dat hij dat moet hebben geweten, maar hij weet niet wat er daarna nog gebeurd is en wat de heer [bestuurder] daarna nog met de fiscus heeft besproken. Toen hij de aangiften over 2010 indiende, was hij in de veronderstelling dat er uiteindelijk wel afspraken tussen [bestuurder] en de fiscus op papier waren gekomen en dat er sanering had plaatsgevonden. Hij weet alleen niet exact wat er tussen [bestuurder] en de fiscus is besproken. [persoon 2] ging er vanuit dat de vordering op [persoon 1] in de sanering van [bedrijf 2] B.V. was meegenomen. .43
Verhoor getuige [getuige 3]
, werkzaam als invorderingsspecialist bij de Belastingdienst Zaandam, heeft verklaard dat eind 2008, begin 2009 een saneringsverzoek kwam van de adviseur van [persoon 1] , [verdachte] B.V. Hij heeft het saneringsvoorstel afgewezen. Het saneringsverzoek van [bedrijf 2] B.V. heeft [getuige 3] ook afgewezen en heeft daarbij enkel verzocht de vennootschap te ontbinden.
[getuige 3] heeft verder verklaard dat hij geen afspraken met [bestuurder] over de aangiften inkomsten- en vennootschapsbelasting heeft gemaakt. Hij heeft daarover nooit met [bestuurder] gesproken en is daartoe ook niet bevoegd.
Ook heeft [getuige 3] geen afspraken gemaakt met [bestuurder] over de rekening-courant verhouding tussen [persoon 1] en [bedrijf 2] B.V. Hij heeft alleen afspraken gemaakt over de inning, maar niet over de heffing.
[bestuurder] is in beroep gegaan tegen de afwijzing van het saneringsvoorstel van [persoon 1] privé. Dat beroep is afgewezen op 15 februari 2010. Voor zover [getuige 3] kan zien, is er nooit een sanering geweest van de schulden van [persoon 1] .
44
Verklaring medeverdachte [bestuurder]
heeft verklaard dat hij de feitelijke behandeling van het dossier van [persoon 1] niet zelf heeft gedaan, maar een medewerker van kantoor. Hij sprak [persoon 1] sporadisch. [verdachte] B.V. ging er vanuit dat de [bedrijf 2] per 31 december 2009 was ontbonden en was in de veronderstelling dat de balansverhoudingen daarmee ook zouden komen te vervallen. [verdachte] B.V. heeft meerdere saneringsverzoeken ingediend voor [persoon 1] en [bedrijf 2] en [getuige 3] reageerde dat hij de openstaande aanslagen buiten invordering zou stellen. Daardoor dachten zij dat de Belastingdienst daarmee ook de rekening-courant verhouding met [persoon 1] had gesaneerd. Medewerkers van [verdachte] hebben overleg gehad met de Belastingdienst Zaandam, waarna de aangifte vennootschapsbelasting 2010 is ingediend met nihil bedragen. [verdachte] B.V. dacht dat alles geregeld was met [getuige 3]
Zij dacht dat de vorderingen van [bedrijf 2] op [persoon 1] waren kwijtgescholden en dat dit bekend was bij de Belastingdienst. [verdachte] B.V. was in de veronderstelling dat de Belastingdienst ook wel inzag dat de vordering op [persoon 1] niets meer waard was en bij het ontbinden van de vennootschap kwijtgescholden zou worden. [bestuurder] weet niet of er iets op papier staat over de rekening-courant verhouding in het kader van de sanering. Hij is er vanuit gegaan dat dit in het totaal is meegenomen. De aangifte vennootschapsbelasting 2009 is ingediend door een medewerker van [verdachte] . De werkzaamheden van [verdachte] voor [persoon 1] betroffen het indienen van de aangiften vennootschaps- en inkomstenbelasting. De aangifte inkomstenbelasting 2010 is door [verdachte] B.V. gedaan. Er staat vrijwel niets in deze aangifte, die is gedaan in voortzetting van de koers die [persoon 1] en [bedrijf 2] B.V. zijn uitgegaan. [bestuurder] geeft leiding aan de onderneming, adviseert medewerkers en heeft ook contact met klanten (p. 70).45
3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 15/993504-14
Toetsingskader strafbaarheid rechtspersoon
De rechtbank hanteert het volgende toetsingskader ter vaststelling van de strafbaarheid van een rechtspersoon:
1. is de rechtspersoon geadresseerde van de (overtreden) norm?
2. kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend?
3. is sprake van opzet?
De onder 2 genoemde toerekening is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Daarbij is een belangrijke indicator of de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past binnen de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Normadressaat
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] B.V., in de hoedanigheid van gevolmachtigd belastingadviseur van [persoon 1] , normadressaat is. Zij heeft als zodanig de verplichting om correcte aangiften inkomstenbelasting te doen en de fiscus de gevraagde inlichtingen te verstrekken.
Toerekening
Het doen van aangiften inkomstenbelasting en het verstrekken van informatie aan de Belastingdienst past binnen de normale bedrijfsvoering van (belasting) advieskantoor [verdachte] B.V, waarbij het handelen en nalaten is verricht door in ieder geval [persoon 2] , medewerker van [verdachte] B.V., en [bestuurder] , directeur en enig aandeelhouder van de rechtspersoon. Het handelen was bovendien ten behoeve van de rechtspersoon, omdat zij voor die diensten een rekening heeft gestuurd aan [persoon 1] . Verder heeft de rechtspersoon de feitelijke gang van zaken kennelijk aanvaard, door niet de zorg te betrachten die in redelijkheid van een belastingadviseur kon worden gevergd ter voorkoming van de verboden gedragingen, bijvoorbeeld door het doen van navraag bij de Belastingdienst over de vermeende saneringen/kwijtscheldingen en de winstreserves alsmede te reageren op het verzoek om inlichtingen van de fiscus dat direct verband hield met de vermogenspositie van [persoon 1] . Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat het doen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting ten name van [persoon 1] en het niet verschaffen van de door de fiscus verzochte inlichtingen aan [verdachte] B.V. kunnen worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden of sprake was van opzet. Ten aanzien van het doen van een onjuiste aangifte in de zin van artikel 69 Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR), wordt die vraag beantwoord aan de hand van het criterium of de verweten gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is een te lage belastingheffing teweeg te brengen. Onder het bestanddeel ‘opzettelijk’ in de zin van artikel 69 AWR is mede begrepen voorwaardelijk opzet. Daarvan kan sprake zijn indien verdachte zich niet (voldoende) van de juistheid van de belastingaangifte heeft vergewist, terwijl hij daartoe als ondernemer of feitelijk leidinggever is gehouden. Dit heeft eveneens te gelden voor een gevolmachtigd belastingadviseur die belast is met het doen van belastingaangiften voor een ander.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van [bestuurder] en [persoon 2] af dat [bestuurder] met de fiscus in discussie was over de financiële situatie van [bedrijf 2] B.V. en het saneren van schulden. [verdachte] B.V., in de persoon van [persoon 2] en [bestuurder] , heeft vervolgens gehandeld op basis van aannames en veronderstellingen betreffende vermeende afspraken met de fiscus, welke afspraken overigens op geen enkele wijze op papier zijn gezet. Zij hebben daaraan een eigen interpretatie gegeven, waaruit onjuiste conclusies zijn getrokken. Op grond daarvan hebben zij op de aangifte inkomstenbelasting 2010 van [persoon 1] geen melding gemaakt van inkomsten uit aanmerkelijk belang. In dat verband is mede van belang dat [persoon 2] heeft erkend dat hij wist dat, indien de vorderingen van [bedrijf 2] B.V. op [persoon 1] werden kwijtgescholden, dit tot een uitdeling had moeten leiden. De rechtbank merkt op dat, voor zover er afspraken met de fiscus waren gemaakt, de saneringsverzoeken blijkens de brieven van de Belastingdienst (D-024 en D-025) op onmiskenbare wijze zijn afgewezen en enkel betrekking hebben op de inning van de inkomsten- en vennootschapsbelastingschulden tot en met het jaar 2005. In dat verband acht de rechtbank tevens redengevend dat die afspraken met de fiscus op generlei wijze zagen op de heffing van latere belastingschulden. Verder wordt in de afwijzingsbrieven niet gesproken over de rekening-courantschuld tussen aandeelhouder [persoon 1] en [bedrijf 2] B.V. Bovendien is gebleken dat [bedrijf 2] B.V. pas op 4 oktober 2011 is ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verdachte – een professioneel belastingadvieskantoor van wie verwacht mag worden dat zij op basis van haar expertise en ervaring weet hoe op correcte wijze aangiften inkomstenbelasting behoren te worden ingediend – dermate lichtvaardig en naar eigen inzicht heeft gehandeld, zonder zich afdoende te vergewissen van de juistheid van die aangifte, dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2010 ten name van [persoon 1] onjuist was en dientengevolge te weinig belasting werd geheven.
Met betrekking tot het opzet op het niet verstrekken van de door de Belastingdienst verzochte informatie in de zin van artikel 68 AWR overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat de fiscus op 7 maart 2013 een vragenbrief aan [verdachte] B.V. heeft gestuurd, die door [verdachte] B.V. is ontvangen. Nadat op verzoek van [verdachte] B.V. tweemaal uitstel is verleend, heeft de Belastingdienst een rappelbrief verzonden waarin een ultimatum is gesteld. De Belastingdienst heeft nooit een inhoudelijke reactie ontvangen op de gestelde vragen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat [verdachte] B.V. zich bewust was welke informatie van haar werd verlangd en door de Belastingdienst was gewaarschuwd middels een rappelbrief. Door niet te reageren op de vragenbrief van de fiscus, terwijl zij daarop is gewezen en daartoe meerdere mogelijkheden heeft gehad, heeft de rechtspersoon naar het oordeel van de rechtbank – minst genomen – willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij de op haar rustende inlichtingenplicht jegens de fiscus zou schenden. Dit geldt te meer nu een professioneel belastingadvieskantoor bekend wordt verondersteld met de op haar rustende verplichtingen en van haar mag worden verwacht dat zij een deugdelijke administratie voert. De rechtbank merkt daarbij op dat niet is gebleken dat de bij de doorzoeking aangetroffen conceptbrief d.d. 16 mei 2013 aan de Belastingdienst is toegezonden.
Conclusie
Gezien het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat is voldaan aan alle vereisten voor de strafbaarheid van een rechtspersoon, zodat [verdachte] B.V. als pleger van de strafbare feiten kan worden aangemerkt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
Zij op tijdstippen in de periode van 1 april 2010 tot en met 31 januari 2014 te Purmerend,
meermalen,
telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, te weten:
16 ( zestien)kwartaal aangiften omzetbelasting over de tijdvakken:
- eerste kwartaal 2010 (DOC-002a) en
- tweede kwartaal 2010 (DOC-002b) en
- derde kwartaal 2010 (DOC-002c) en
- vierde kwartaal 2010 (DOC-002d) en
- eerste kwartaal 2011 (DOC-002e) en
- tweede kwartaal 2011 DOC-002f) en
- derde kwartaal 2011 (DOC-002g) en
- vierde kwartaal 2011 (DOC-002h) en
- eerste kwartaal 2012 (DOC-002i) en
- tweede kwartaal 2012 (DOC-002j) en
- derde kwartaal 2012 (DOC-002k) en
- vierde kwartaal 2012 (DOC-002l) en
- eerst kwartaal 2013 (DOC-002m) en
- tweede kwartaal 2013 (DOC-002n) en
- derde kwartaal 2013 (DOC-002o) en
- vierde kwartaal 2013 (DOC-002p)
op naam van [verdachte] B.V,
onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens)opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst ingediende elektronische aangiften omzetbelasting ten name van genoemde rechtspersoon over genoemde perioden telkens een onjuist, te laag bedrag omzet aangegeven en een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting aangegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 1
Zij op 11 mei 2012 te Purmerend opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten, een aangifte voor de
inkomstenbelasting over het jaar 2010 ten name van [persoon 1] , onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft [verdachte] B.V. opzettelijk op de naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingezonden digitale aangifte
inkomstenbelasting inkomen uit aanmerkelijk belang in [bedrijf 2] niet opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 2
Zij in de periode van 7 maart 2013 tot en met 2 september 2014 te Purmerend als degene
die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft verdachte de door de Belastingdienst
schriftelijk gevraagde inlichtingen (D-004), opzettelijk niet verstrekt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.