1 [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M. Verhoog te Alkmaar.
Partijen zullen hierna enerzijds Ambachtzorg en anderzijds afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
Ambachtzorg is een kleine thuiszorginstelling die zorg verleent als bedoeld in de Wet langdurige zorg: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo): huishoudelijke hulp.
2.2.
Op 2 augustus 2013 is tussen Internos Katholieke Stichting Thuiszorg Zwijndrecht (hierna: Internos) en [ouder 1] en [ouder 2] , de ouders van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , een zorgovereenkomst tot stand gekomen. Omdat Internos niet kon voldoen aan de specifieke zorgvraag van [ouder 1] is de zorg overgenomen door Ambachtzorg.
2.3.
[ouder 1] (hierna: vader) en [ouder 2] (hierna: moeder) hebben zeven kinderen gekregen, waarvan er één is overleden. Tussen vier dochters enerzijds (hierna: de vier zussen) en [gedaagden] anderzijds is sprake van een conflict.
2.4.
Moeder heeft tot haar overlijden op 30 september 2013 het contact met Ambachtzorg onderhouden. Vader had de ziekte van Alzheimer.
2.5.
Ambachtzorg verleende de overeengekomen zorg in de woning van vader en moeder in Hendrik-Ido-Ambacht. De vier zussen traden op als mantelzorgers van vader.
2.6.
Op 1 september 2011 hebben vader en moeder een verklaring ondertekend met de volgende inhoud:
“ [ouder 1] , geboren [geboortedatum 1] , geeft de wens te kennen dat zijn vrouw [ouder 2] , wettelijk vertegenwoordiger, beslist samen met dochters [dochter 1] - [dochter 2] - [dochter 3] [dochter 4] , over verzorging-opname-bezoek, zij het thuis-ziekenhuis-inrichting
[ouder 1] geeft de wens te kennen enkel bezoek te willen ontvangen in bijzijn van
- zijn vrouw [ouder 2] samen met(1van) de 4 boven vernoemde dochters of
- (1 van) de 4 boven vernoemde dochter.”
2.7.
Eveneens op 1 september 2011 hebben vader en moeder de volgende verklaring ondertekend:
“ [ouder 2] , geboren [geboortedatum 2] , geeft de wens te kennen dat haar man, [ouder 1] , wettelijk vertegenwoordiger, beslist samen met dochters [dochter 1] - [dochter 2] - [ouder 1] - [dochter 4] , over verzorging-opname-bezoek, zij het thuis-ziekenhuis-inrichting
[ouder 2] geeft de wens te kennen enkel bezoek te willen ontvangen in bijzijn van
- haar man [ouder 1] samen met (1 van) de 4 boven vernoemde dochters of
- (1 van) de 4 boven vernoemde dochter.”
2.8.
Naar aanleiding van een bezoek aan vader op 19 oktober 2013 heeft [gedaagde 2] op 22 oktober 2013 een klacht tegen Ambachtzorg ingediend omtrent de situatie waarin vader zich bevond en de zorg die aan hem werd verleend. Daags na het hierna te noemen incident bij de woning van vader op 15 januari 2014 heeft [gedaagde 2] de klacht ingetrokken, dit met het oog op het starten van een mediation traject tussen de vier zussen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.9.
[gedaagde 1] bracht op 12 november 2013 een bezoek aan vader en diende vervolgens op 23 november 2013 een klacht over Ambachtzorg in bij branchevereniging Spot. Op 10 januari 2014 gaf de klachtencommissie als haar oordeel te kennen dat [gedaagde 1] niet-ontvankelijk was in haar klacht, aangezien zij niet kon worden gezien als vertegenwoordiger van vader. De klachtencommissie was van oordeel dat [naam dochter] , één van de vier zussen, als de vaste vertegenwoordiger en coördinator van de zorg voor vader had te gelden.
2.10.
Op respectievelijk 18 en 20 november 2013 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] bij de politie aangifte gedaan van mishandeling van vader door de vier zussen. De aangiften zijn zonder gevolg gebleven.
2.11.
Op 15 januari 2014 wilden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun vader bezoeken. Het leidde tot een incident op de openbare weg voor de woning van vader en het inschakelen van de wijkagent.
2.12.
Bij email bericht van 5 februari 2014 heeft de wijkagent (mw. [naam 1] ) aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het volgende laten weten:
“Het spijt mij jullie te moeten mededelen, dat jullie zussen en mantelzorgers van jullie vader niet ingaan op het voorstel van een onafhankelijk mediator die ik heb voorgesteld.
Zij blijven bij hun standpunt dat dhr. [naam 2] als zodanig op zal treden ….”.
De mediation is niet van de grond gekomen.
2.13.
Bij e-mail van 7 februari 2014 heeft [gedaagde 1] zich gewend tot de burgemeester van Hendrik-Ido-Ambacht met de vraag of deze de mogelijkheid had ‘in te grijpen in een familiedrama’. [gedaagde 1] schrijft onder meer:
“Het enigste wat mijn broer en ik (en het liefst ook voor de andere familieleden) willen is op regelmatige basis een bezoek brengen aan onze zieke vader (…) waarbij rekening wordt gehouden met zijn privacy en wensen (…).”
De burgemeester heeft in reactie op het verzoek van [gedaagde 1] bij monde van de veiligheidsadviseur laten weten inhoudelijk geen partij te zijn in de zaak, maar het wel van het allergrootste belang te vinden dat partijen met elkaar in gesprek gaan.
2.14.
Ambachtzorg heeft in maart 2014 een aantal bezoekregels opgesteld, geformuleerd door [naam dochter] , één van de vier zussen en de contactpersoon voor Ambachtzorg.
2.15.
Op 7 april 2014 vond bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam een kort geding plaats tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als eisers en de vier zussen als gedaagden. Inzet van dit kort geding was het treffen van een bezoekregeling voor vader. Bij vonnis van 8 mei 2014 overwoog de voorzieningenrechter dat onvoldoende gegevens beschikbaar waren over de medische situatie en de wil van vader om de gevorderde bezoekregeling toe te wijzen. De vordering in conventie tot het bepalen van een contact- en bezoekregeling alsmede die in reconventie tot een verbod om vader zonder voorafgaande toestemming te bezoeken, werden afgewezen. Wat die laatste vordering betreft overwoog de voorzieningenrechter dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op 15 januari 2014 in de ogen van de vier zussen hinderlijk hebben gedragen, maar dat zij in ieder geval niet gewelddadig of agressief waren geweest.
2.16.
Een poging van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om op 18 juni 2014 hun vader te bezoeken, leidde tot een interventie van de politie, welke interventie vervolgens resulteerde in de afspraak om vader te bezoeken op 22 juni 2014. Dat bezoek heeft vervolgens plaatsgevonden. Het zou het laatste bezoek zijn van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan hun vader.
2.17.
Naar aanleiding van verzoeken om hen daarbij te helpen, heeft de burgemeester van Hendrik-Ido-Ambacht bij brief van 4 augustus 2014 aan alle kinderen van vader en moeder een bezoekregeling voorgesteld. Het is niet tot een uitvoering van die regeling gekomen. Vader overleed op 31 augustus 2014
2.18.
Bij dagvaarding van 29 september 2015 heeft Ambachtzorg bij de voorzieningenrechter te Rotterdam een kort geding aanhangig gemaakt tegen [gedaagden] Ambachtzorg stelde dat [gedaagden] stelselmatig en publiekelijk onjuiste, negatieve, smadelijke en lasterlijke informatie publiceerden over Ambachtzorg en haar medewerkers, dat [gedaagden] dat op dat moment nog steeds deden en dat Ambachtzorg schade ondervond van die uitlatingen. Ambachtzorg vorderde, kort weergegeven, een verbod tot het doen van dergelijke uitlatingen en een veroordeling om een rectificatie te plaatsen en verzenden. Bij vonnis van 16 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam de vorderingen van Ambachtzorg afgewezen. Het vonnis bevat onder meer de navolgende overwegingen:
“Onthouden doen onrechtmatige uitlatingen
4.4.
Vrijwel alle (beweerdelijk) onrechtmatige uitlatingen dateren van vlak na het overlijden van vader. Het is begrijpelijk dat [gedaagden] op dat moment frustraties en hevige emoties hadden omtrent de gang van zaken. Zij hadden immers nauwelijks de gelegenheid gehad om de vader te bezoeken en uit de stukken kan voorshands worden opgemaakt dat het voor [gedaagden] in de periode voor het overlijden van de vader moeilijk is geweest om met Ambachtzorg in contact te komen over hun wens de vader te bezoeken en over de problemen die zij dienaangaande ondervonden. De door de burgemeester voorgestelde bezoekregeling, die [gedaagden] eindelijk hoop bood op beter contact met de vader, was door omstandigheden die niet aan hen te wijten waren nog niet van de grond gekomen.
4.4.1.
Voornoemde frustraties en emoties hebben [gedaagden] in een aantal gevallen op onzorgvuldige wijze, want met formulering die grievend en beschadigend zijn voor Ambachtzorg en niet nodig voor het aan de kaak stellen van vermeende misstanden, geuit, doch het is niet door Ambachtzorg onderbouwd dat dergelijke op onzorgvuldige wijze uiten van de gevoelens ná 2014 nog heeft plaatsgevonden.
(…)
4.4.3.
Ambachtzorg heeft voorts nog – enerzijds niet onderbouwd maar anderszins ook niet gemotiveerd bestreden – gesteld dat [gedaagden] zich na 2014 nog wel regelmatig kritisch over Ambachtzorg hebben uitgelaten. (….) Dat sprake is geweest van uitlatingen die na toetsing aan de hiervoor onder 4.3. weergegeven belangenafweging tot de conclusie nopen dat deze onrechtmatig waren, heeft Ambachtzorg echter niet gesteld.
4.4.4.
De voorzieningenrechter heeft, gezien het voorgaande, geen reden om aan te nemen dat [gedaagden] zich in de toekomst op onrechtmatige wijze zullen uitlaten jegens Ambachtzorg, zodat niet is gebleken dat Ambachtzorg een (spoedeisend) belang heeft bij het verbieden van de door haar bedoelde uitlatingen.”
4.4.5. “
Het vorenstaande doet er overigens niet aan af dat het kwalificeren van het handelen van Ambachtzorg als strafbare feiten, zoals gijzeling en medeplichtigheid daarvan, in beginsel onrechtmatig is. Voor zover [gedaagden] zich daarvan nog niet bewust zijn, doen zij er verstandig aan dit tot zich te laten doordringen en daarnaar te blijven handelen.”
5 De beoordeling
in conventie
5.1.
Gelet op de stellingen van Ambachtzorg bij dagvaarding en ter zitting, vat de rechtbank de vorderingen aldus op dat deze betrekking hebben op de uitlatingen die [gedaagden] hebben gedaan nadat het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2015 is gewezen. De rechtbank beperkt haar beoordeling dan ook tot die uitlatingen.
5.2.
Niet in geschil is dat [gedaagden] de betreffende uitlatingen hebben gedaan. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of [gedaagden] met het doen van deze uitlatingen al dan niet onrechtmatig jegens Ambachtzorg hebben gehandeld.
5.3.
De rechtbank volgt [gedaagden] niet in hun betoog dat Ambachtzorg geen belang meer zou hebben bij haar vorderingen, omdat [gedaagden] zich sinds lange tijd niet meer op internet zouden hebben uitgelaten omtrent Ambachtzorg, hun eerdere uitlatingen vrijwel niet meer zichtbaar zijn en er voorts geen enkele reden is om aan te nemen dat zij zich in de toekomst (wel) onrechtmatig zullen uitlaten jegens Ambachtzorg. Hiertoe wordt overwogen dat [gedaagden] ook nadat het kort geding vonnis van 16 oktober 2015 – waarin de voorzieningenrechter [gedaagden] in r.o. 4.4.5 toch duidelijk heeft gewaarschuwd – was gewezen, zich diverse malen over Ambachtzorg hebben uitgelaten. Ambachtzorg stelt dat het hier om onrechtmatige uitlatingen gaat, welke stelling door [gedaagden] wordt betwist. Ambachtzorg heeft er voor de toekomst belang bij dat in rechte wordt vastgesteld of [gedaagden] na de uitspraak in kort geding d.d. 16 oktober 2015 nog onrechtmatige uitlatingen over haar hebben gedaan en in het verlengde daarvan of er grond bestaat voor toewijzing van de vorderingen, zoals vermeld in het petitum van de dagvaarding sub II. Ook indien uitlatingen thans “vrijwel niet meer zichtbaar” zouden zijn, ontneemt dat Ambachtzorg niet haar belang bij het door haar gevorderde. Voor zover zou worden geoordeeld dat [gedaagden] zich onrechtmatig jegens Ambachtzorg hebben uitgelaten, zijn de door Ambachtzorg gestelde negatieve gevolgen reeds ingetreden toen de uitlatingen nog wel goed zichtbaar waren, en niet meer ongedaan te maken.
Artikel 7 Gw en 10 EVRM versus artikel 10 Gw en 8 EVRM
5.4.
Op grond van artikel 7 van de Nederlandse Grondwet (Gw) en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) komt aan een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toe. Tegenover dit recht staat in het onderhavige geval het in artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM neergelegde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waaronder de bescherming van de eer en goede naam van, in dit geval, Ambachtzorg.
5.5.
Bij de beoordeling van de vorderingen geldt als uitgangspunt dat toewijzing hiervan een beperking inhoudt op het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagden]
Dit recht kan blijkens artikel 10 lid 2 EVRM slechts worden beperkt, als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, als de uitlatingen die [gedaagden] hebben gedaan onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of de uitlatingen van [gedaagden] onrechtmatig zijn, moeten de wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Bij deze belangenafweging spelen (onder meer) een rol het doel van de publicatie, de aard van de publicatie en de mate waarin ten tijde van de publicatie de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal en de ernst van de te verwachten gevolgen voor Ambachtzorg.
Uitlatingen na 16 oktober 2015
5.6.
De eerste uitlating waarnaar Ambachtzorg heeft verwezen betreft een bericht [gedaagde 1] van 1 november 2015 op haar facebookpagina met de titel “Dwangverpleging dementerende thuiswonenden. Een anonieme verkenning…” met daarbij een verwijzing naar het kort geding vonnis van 16 oktober 2015. Op 11 december 2015 heeft [gedaagde 3] hieraan toegevoegd “Je kunt je voorstellen dat gijzeling zeer verwarrend en angstig is voor mensen met dementie.”
De rechtbank volgt Ambachtzorg in haar betoog dat hier, anders dan [gedaagden] in zijn algemeenheid over hun uitlatingen hebben gesteld - namelijk dat zij Ambachtzorg niet genoemd hebben en het voor de lezers niet duidelijk zou zijn geweest dat de berichten op Ambachtzorg betrekking hebben - door [gedaagden] wel degelijk een duidelijk verband met Ambachtzorg is gelegd. Er wordt immers rechtstreeks naar het vonnis verwezen in een procedure waarbij Ambachtzorg partij was.
Naar het oordeel van de rechtbank is zowel de uitlating van [gedaagde 1] als die van [gedaagde 3] als onrechtmatig jegens Ambachtzorg aan te merken. Zij suggereren met deze uitlatingen dat Ambachtzorg zich schuldig heeft gemaakt aan dwangverpleging, respectievelijk aan gijzeling van vader. Het betreft hier een zeer ernstige beschuldiging waarvan [gedaagden] de juistheid niet hebben aangetoond. De strafrechtelijke aangiften hebben geen vervolg gehad en de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingediende klachten zijn ongegrond verklaard. Het algemene betoog van [gedaagden] dat hun uitlatingen grondslag vinden in het feitencomplex zoals uiteengezet bij dagvaarding en derhalve berusten op waarheid, zodat het hen vrijstond deze uitlatingen te doen, wordt niet gevolgd. Als Ambachtzorg in het kader van het bezoek van [gedaagden] aan vader al anders had kunnen en moeten handelen dan zij heeft gedaan, rechtvaardigt dat nog niet de uitlating dat Ambachtzorg zich heeft schuldig gemaakt aan gijzeling in de betekenis die doorgaans aan die kwalificatie wordt toegekend. Dat sprake zou zijn geweest van dwangverpleging van vader, vindt ook in het geheel geen steun in de door [gedaagden] aangevoerde feiten en omstandigheden. Het betoog van [gedaagden] dat zij met hun uitlatingen ernstige misstanden aan de kaak wilden stellen en het algemeen belang hebben gediend, gaat dan ook niet op.
5.7.
Op 2 april 2016 heeft [gedaagde 2] in reactie op een nieuwsbericht van Ambachtzorg op Facebook het volgende bericht geplaatst:
“Maar…. Er is ook ROOM FOR IMPROVEMENT!!!!! Lees onderstaande link, laatste alinea punten 4.5.3 en 4.5.4. Het zonder toestemming verstrekken van privacygevoelige informatie aan derden en het treffen van een streng verpleeg regime tegen de wil van de client, heeft kenmerken van oudermishandeling.”
Onder dit bericht is een link geplaatst naar het kort geding vonnis van 16 oktober 2015.
De voorzieningenrechter overwoog in r.o. 4.5.3., eerste zin laatste alinea, van het vonnis van 16 oktober 2015:
“De onjuistheid van de stelling van [gedaagden] dat Ambachtzorg de privacy van de vader heeft geschonden door de stukken openbaar te maken, is zodoende onvoldoende komen vast te staan”.
In r.o. 4.5.4., een na laatste en laatste alinea, van genoemd vonnis overwoog de voorzieningenrechter:
“Het staat onomstotelijk vast dat het bezoekregime voor [gedaagden] streng was. De bevoegdheid van de zussen tot het (doen) opstellen van een dergelijk bezoekregime zou gebaseerd zijn op de (…) schriftelijke verklaring van de vader en een tussen Ambachtzorg en de zussen gesloten zorgcontract. Het is evenwel door Ambachtzorg erkend dat niet (voortdurend) is nagegaan of de vader instemde dan wel bleef instemmen met de (handhaving van) deze stringente ‘bezoekregels’. Niet kan worden uitgesloten dat deze voorwaarden (inmiddels) indruisten tegen de wil van de vader. (…)
Het kan zeker niet worden uitgesloten dat de rechten van de vader, waaronder het recht op privacy en zelfbeschikking, door het, mede door Ambachtzorg opgestelde, bezoekregime en de uitvoering daarvan zijn geschonden. Uit de Richtlijn Aanpak Ouderenmishandeling voor zorginstellingen volgt dat ook de schending van voornoemde rechten van de oudere als een vorm van ouderenmishandeling wordt aangemerkt. (…)
Anders dan [gedaagde 2] met zijn bovengenoemde uitlating doet voorkomen, heeft de voorzieningenrechter niet geoordeeld dat vast is komen te staan dat Ambachtzorg zonder toestemming privacygevoelige informatie aan derden heeft verstrekt en evenmin dat sprake was van een streng verpleegregime tegen de wil van de vader. Dit in combinatie met de tekst “er is zeker room for improvement” maakt de uitlating te kort door de bocht, deze vindt geen steun in de feiten en is daarmee onrechtmatig jegens Ambachtzorg.
5.8.
Op 24 april 2016 heeft [gedaagde 2] op een bericht op internet van De Combinatie Ridderkerk betreffende Ambachtzorg gereageerd met een link naar het kort geding vonnis van 16 oktober 2015 alsmede de tekst:
“Onder het mom van een streng verpleegregime wordt een dementerende vader tegen zijn zin geïsoleerd van een deel van zijn kinderen en familie, notabene onder regie van een thuiszorgorganisatie. Rechter heeft isoleren en vorm van oudermishandeling genoemd”
De rechtbank acht deze publicatie onrechtmatig, aangezien [gedaagde 2] met deze tekst doet voorkomen alsof de voorzieningenrechter heeft beslist dat sprake is van ouderenmishandeling door Ambachtzorg. Ouderenmishandeling is een ernstige beschuldiging die zeer grievend is voor Ambachtzorg en negatieve gevolgen voor haar kan hebben. Nu de voorzieningenrechter niet heeft vastgesteld dat ten aanzien van vader daadwerkelijk sprake is geweest van (een vorm van) ouderenmishandeling, is de suggestieve uitlating door [gedaagde 2] op internet naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig. Overigens hebben [gedaagden] in onderhavige procedure ook onvoldoende onderbouwd dat Ambachtzorg in het kader van de zorgverlening aan vader is tekortgeschoten, in die zin dat zij vader tegen zijn wil heeft geïsoleerd van zijn kinderen. Zoals door Ambachtzorg naar voren gebracht, was er sprake van een conflict tussen [gedaagden] en de vier zussen, bij welk conflict Ambachtzorg ongewild betrokken is geraakt. Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat het belang van vader, gelet op diens conditie, niet was gediend met ruzies tussen de kinderen in zijn nabijheid. Het is spijtig dat het de kinderen niet is gelukt om onderling afspraken te maken over het door [gedaagden] gewenste bezoek aan vader. Gelet op de voortdurende onenigheid tussen [gedaagden] en de vier zussen over dit bezoek, kan het Ambachtzorg echter niet worden verweten dat zij zich heeft geconformeerd aan de door [naam dochter] opgestelde bezoekregels. Een veronachtzaming van het belang van vader en/of een schending van diens rechten levert dit niet op.
5.9.
Voorts heeft Ambachtzorg verwezen naar een interview met [gedaagde 3] op haar openbare Facebookpagina van 13 april 2016 waarin zij schrijft:
“(…) Zowel om te waarschuwen tegen ouderenmishandeling als ook kinderenmishandeling zijn er prachtige folders en spotjes op tv. Maar daar houdt het mee op, als je iets wilt aankaarten is het voor de autoriteiten gemakkelijker om weg te kijken en dat doen ze dus ook. Heel erg om te moeten ervaren dat klachtencommissies zich niet aan hun eigen regels houden, dat de ombudsman zich om de tuin laat leiden en dat de IGZ een zaak te klein vindt om in te grijpen. Eén moord is geen moord denk ik dan?...”
Op deze website herhaalt zich aan de linkerzijde voorts steeds het volgende bericht van [gedaagde 3] :
“Bedacht daarnet (…) dat de burgemeester van H.I.A. best iets krachtdadiger had kunnen optreden (…). vriendelijk en aardig werkt niet als je met onredelijke tegenstanders van doen hebt. Hoezo Ambachtzorg wilde niet meewerken? Had de thuiszorgorganisatie dan iets te zeggen in deze? (…) Omdat deze thuiszorgorganisatie een veel te grote broek aantrok hebben vader en zoon, dochter en vader elkaar niet meer levend gezien wat nog met gemak had gekund in juni, juli en augustus.”
De rechtbank acht de eerstgenoemde publicatie te algemeen om als onrechtmatig jegens Ambachtzorg te kunnen worden aangemerkt. De publicatie lijkt te zijn gericht tegen “de autoriteiten” en “klachtencommissies” en is te weinig specifiek om tot Ambachtzorg te leiden. Voorts heeft de publicatie betrekking op zowel ouderenmishandeling als kindermishandeling.
Laatstgenoemde publicatie acht de rechtbank daarentegen wel onrechtmatig jegens Ambachtzorg, reeds om de enkele reden dat [gedaagden] , anders dan het bericht suggereert, vader op 22 juni 2014 nog hebben bezocht. De uitlating is dan ook feitelijk onjuist.
5.10.
Op 18 mei en 1 juni 2016 heeft [gedaagde 1] op haar openbare facebookpagina verwezen naar eerdere uitlatingen met betrekking tot een artikel over crowdfunding van Ambachtzorg. Onder verwijzing naar www.crowdaboutnow.nl/Ambachtzorg heeft [gedaagde 1] hierop gereageerd met:
“Wordt er door ZorgKaartNederland ook gecontroleerd of het investeerders zijn die een
reactie plaatsen?... Of dat de gegevens kloppen met de KvK inschrijving.”
Op 2 juni 2016 heeft [gedaagde 2] hieraan toegevoegd:
“Er zijn thuiszorg organisaties die zogenaamd goede zorg verlenen, maar vooral gericht zijn op het eigen commerciële belang. Het belang van de patiënten is daaraan ondergeschikt. Er moet handhaving komen die deze inferieure organisaties elimineert. Er is immers veel leed berokkend. Dit moet stoppen.”
De rechtbank acht laatstgenoemde uitlating van [gedaagde 2] onrechtmatig jegens Ambachtzorg. De ernstige beschuldiging dat het belang van haar patiënten ondergeschikt zou zijn aan het eigen commerciële belang van Ambachtzorg is ongefundeerd. Dat (door Ambachtzorg) veel leed zou zijn berokkend eveneens. Ook het bestempelen van Ambachtzorg als inferieure organisatie betreft een ernstige, grievende en ongefundeerde beschuldigding.
5.11.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagden] zich na het vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam d.d. 16 oktober 2015 meermalen op onrechtmatige wijze hebben uitgelaten over Ambachtzorg. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagden] hiermee de eer en goede naam van Ambachtzorg hebben aangetast. De ernst van de beschuldigingen aan het adres van Ambachtzorg en de mogelijke gevolgen daarvan voor Ambachtzorg brengen, gegeven het feit dat voor de beschuldigingen geen bewijs is aangedragen, mee dat het belang van Ambachtzorg om verder gevrijwaard te blijven van de aantijgingen zwaarder moet wegen dan het recht van [gedaagden] op vrijheid van meningsuiting. Dit betekent dat het door Ambachtzorg onder I gevorderde toewijsbaar is.
5.12.
Het onder II (i) gevorderde is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de vordering slechts toewijsbaar is voor zover het om onrechtmatige uitlatingen gaat. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom gematigd toe te wijzen tot een bedrag van € 500,- per overtreding en te maximeren tot een bedrag van € 15.000,-.
5.13.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagden] na dagvaarding zijn overgegaan tot het verwijderen van het merendeel van de openbare uitlatingen over Ambachtzorg en dat op dat moment nog slechts twee uitlatingen openbaar zichtbaar waren, namelijk een publicatie op de website van de ombudsman te Rotterdam en een beoordeling op www.zorgkaart.nl. Nu niet is gesteld of gebleken dat de betreffende uitlatingen onrechtmatig zijn, zal de vordering onder II (ii) worden afgewezen.
5.14.
De vorderingen onder II (iii) en V, het betalen van schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, zullen eveneens worden afgewezen. Ambachtzorg heeft onvoldoende concreet gesteld dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden. Voorts heeft zij de desbetreffende vorderingen onvoldoende onderbouwd.
5.15.
De vordering onder III zal worden afgewezen, aangezien [gedaagden] onbetwist hebben aangevoerd dat zij nimmer een poging hebben ondernomen om contact op te nemen met Ambachtzorg en deze vordering voorts te ruim is geformuleerd.
5.16.
De vordering onder IV dient eveneens te worden afgewezen, aangezien deze te ruim is geformuleerd. Het staat een ieder in beginsel vrij om klachten in te dienen en het enkele indienen van een klacht kan niet zonder meer als onrechtmatig handelen worden aangemerkt.
5.17.
Bij deze uitkomst van de procedure zullen [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Ambachtzorg worden begroot op:
- dagvaarding € 80,77
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.913,77,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening.
5.18.
Ter beoordeling staat of Ambachtzorg jegens [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagden] stellen dat dit het geval is. Hetgeen zij aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, kan de vorderingen echter niet dragen.
5.19.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat Ambachtzorg het hen zonder geldige reden onmogelijk heeft gemaakt om op een normale wijze contact met hun vader te onderhouden in de laatste periode van zijn leven. Met deze stelling miskennen [gedaagden] dat er sprake was van een ernstig conflict tussen [gedaagden] en de vier zussen over het bezoek aan vader, bij welk conflict Ambachtzorg ongewild werd betrokken. In zijn vonnis van 8 mei 2014 overwoog de voorzieningenrechter nog dat onvoldoende gegevens beschikbaar waren om een juiste afweging te kunnen maken tussen de belangen van vader, de belangen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om het contact met hun vader te herstellen en opnieuw inhoud te geven en de belangen van de vier zussen om dit te beletten, waarbij partijen in die procedure zich volgens de voorzieningenrechter ook nog beriepen op de door hen anders ingekleurde belangen van vader. De voorzieningenrechter overwoog voorts dat er gesprekken nodig waren tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] enerzijds en hun vier zussen anderzijds om de spanningen tussen hen weg te nemen en een werkelijke oplossing te vinden voor hun ernstige en ingrijpende familieconflict. Niet gesteld of gebleken is dat Ambachtzorg vervolgens in de weg heeft gestaan aan het bereiken van een oplossing en in het verlengde daarvan de totstandkoming van een bezoekregeling. Dat er voorafgaand aan het overlijden van vader tussen [gedaagden] en de vier zussen (nog) geen overeenstemming was bereikt over een door de burgemeester voorgestelde regeling, was ook niet te wijten aan Ambachtzorg, maar een gevolg van het feit dat de mantelzorgers van vader nog niet op het voorstel hadden gereageerd. Dat aan de bezoeken, zoals die wel hebben plaatsgevonden, restricties waren verbonden, kan ten slotte ook niet worden beschouwd als een ongeoorloofde inbreuk door Ambachtzorg op rechten van [gedaagden] In dit verband is van belang dat niet Ambachtzorg, maar [naam dochter] de bezoekregels heeft geformuleerd. [gedaagden] hebben dit ook erkend.
Dat Ambachtzorg de door [naam dochter] geformuleerde bezoekregels als leidraad heeft genomen kan, gelet op de bestaande conflictsituatie, niet als onrechtmatig jegens [gedaagden] worden aangemerkt. Het is de rechtbank genoegzaam gebleken dat voor Ambachtzorg voorop stond dat haar cliënt gebaat was bij een rustig verloop van bezoeken. Nadat er om redenen die de rechtbank niet bekend zijn al langere tijd geen sprake was geweest van bezoek van [gedaagden] aan vader, terwijl de vier zussen kennelijk van mening waren dat er een bezoekregeling nodig was, heeft Ambachtzorg onder de gegeven omstandigheden hierop in redelijkheid mogen vertrouwen en hiernaar mogen handelen.
5.20.
Wat betreft de stelling van [gedaagden] dat Ambachtzorg de aan het bezoek verbonden restricties ten onrechte heeft gebaseerd op de verklaringen van vader en moeder uit 2011, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling reeds geen doel treft omdat het niet Ambachtzorg is geweest, die de restricties heeft geformuleerd. Partijen zijn het erover eens dat dit door [naam dochter] is gedaan.
5.21.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat Ambachtzorg [naam dochter] redelijkerwijs als vertegenwoordiger van vader in de zin van artikel 7:465 lid 3 BW mocht aanmerken. Ook op dit punt is geen sprake van onrechtmatig handelen door Ambachtzorg.
5.22.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen.
5.23.
Bij deze uitkomst van de procedure zullen [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Ambachtzorg worden begroot op € 339,00 (1,5 punten × tarief € 452,00 x 0,5).
6 De beslissing
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] zich onrechtmatig hebben uitgelaten over Ambachtzorg en daardoor de eer en goede naam van Ambachtzorg hebben geschonden,
6.2.
gebiedt [gedaagden] per datum van dit vonnis te staken en gestaakt te houden het doen van onrechtmatige uitlatingen over Ambachtzorg op internet, waaronder in elk geval social media, openbare internetgemeenschappen en overige openbare internetfora op straffe van een dwangsom van € 500,- per overtreding, met een maximum van € 15.000,- zonder nadere aanzegging te innen voor elke verboden uitlating van [gedaagden] , althans één van hen,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Ambachtzorg begroot op € 2.913,77, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Ambachtzorg begroot op € 339,00,
6.8.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Jongkind-Jonker en in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2017.