1. Eiser is gemeenteraadslid in [plaats] voor de [naam] . Bij brief van 10 november 2014 heeft eiser verweerder op grond van de Wob verzocht om de documenten die betrekking hebben op een op 30 juni 2013 niet aan hem zelf opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting openbaar te maken. Hij verzoekt om de naheffingsaanslag, het bezwaarschrift van de persoon aan wie de naheffingsaanslag is opgelegd, de reactie hierop van verweerder, het beroepschrift dat is ingediend bij de rechtbank en de uitspraak van de rechtbank. Verder verzoekt hij om alle relevante documenten, inclusief e-mailwisseling tussen de betrokken afdelingen en de beslissing van verweerder tot het instellen van hoger beroep.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten dat de naheffingsaanslag, het bezwaarschrift gericht tegen deze naheffingsaanslag, de reactie hierop van verweerder, het beroepschrift dat is ingediend bij de rechtbank en de beslissing om hoger beroep in te stellen niet openbaar worden gemaakt, omdat op deze documenten de geheimhoudingsplicht zoals neergelegd in artikel 67 van de Awr van toepassing is. Dit geldt ook voor de memo die als bijlage bij één van openbaar gemaakte e-mails is gevoegd waarin de namen van de betrokken ambtenaren zijn geanonimiseerd. In deze memo wordt de gang van zaken rond het opleggen van de naheffingsaanslag parkeerbelasting uiteengezet en het besluit om hoger beroep in te stellen. Ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2014 geeft verweerder aan dat deze reeds openbaar is gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl. Het beroep op de Wob wordt toegekend voor zover het betreft de gevraagde
e-mailwisselingen tussen de Griffie, Bestuursondersteuning en Belastingen, zij het dat deze e-mails zijn geanonimiseerd.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de documenten die op grond van de Awr niet openbaar gemaakt worden. Ten aanzien van het Wob-verzoek heeft verweerder het primaire besluit aangepast in de zin dat eisers naam openbaar is gemaakt in de stukken evenals de namen van de ambtenaren die worden genoemd in de uitspraak van deze rechtbank van 9 april 2014. Bij brief van 20 januari 2017 heeft verweerder meegedeeld dat in de e-mail van 5 november 2014 ten onrechte de namen van de gemeentesecretaris en de leden van het college zijn weggelakt. Verweerder heeft deze namen alsnog openbaar gemaakt.
3. Ter zitting is vast komen te staan dat in geschil is het besluit van verweerder voor zover daarbij de openbaarmaking van de door eiser gevraagde documenten wordt geweigerd op grond van artikel 67 van de Awr.
4. Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet, geschieden onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Awr is het een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt de geheimhoudingsplicht niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Awr, kan in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Uit artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet volgt dat de Awr ook van toepassing is voor gemeentelijke belastingen, waaronder ook de parkeerbelasting valt. De geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Awr heeft niet uitsluitend betrekking op de naheffingsaanslag zoals eiser ter zitting heeft betoogd, maar op alle informatie die verweerder uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van gemeentelijke belastingregelgeving is gebleken of meegedeeld. Ook de door eiser verzochte bezwaarschriften, beslissingen op bezwaarschriften, e-mailwisselingen en de beslissing om hoger beroep in te stellen betreft informatie die verweerder uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van gemeentelijke belastingregelgeving is gebleken of meegedeeld.
5.3.
Zoals uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1041), houdt artikel 67 van de Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling in met een uitputtend karakter die prevaleert boven de Wob. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek om openbaarmaking van documenten getoetst dient te worden aan de geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Awr en niet aan de Wob.
5.4.
Of de informatie op grond van artikel 67 van de Awr verstrekt kan worden, staat niet ter beoordeling van de bestuursrechter. Een besluit op grond van artikel 67 van de Awr is in de Awr niet aangemerkt als voor bezwaar vatbare beschikking en valt evenmin onder de andere categorie waartegen ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Awr beroep bij de bestuursrechter openstaat. Hierover kan dan ook uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. Nu verweerder zijn besluit terecht heeft gebaseerd op de Awr is de rechtbank gelet op artikel 26, eerste lid, van de Awr niet bevoegd om kennis te nemen van het door eiser ingestelde beroep. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren.
6. Ter zitting heeft eiser het door hem ingestelde beroep ter zake van het Wob-verzoek ingetrokken nadat verweerder op 20 januari 2017 alsnog acht namen openbaar heeft gemaakt die waren weggelakt in de e-mail van 5 november 2014. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat geen proceskosten gesteld zijn.