RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5558223 \ AO VERZ 16-350
Uitspraakdatum: 7 maart 2017
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. L.H. Toonen
de vennootschap naar Turks recht
Turistik Hava Taşimacilik A.Ş.,
(onder meer) gevestigd te Antalya (Turkije)
verwerende partij
verder te noemen: Turistik Hava
gemachtigde: mr. J.G. Mahn
4 Het verweer tegen het verzoek
4.1.
Turistik Hava is van mening dat [werknemer] in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat het verzoek moet worden afgewezen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten. Zij voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
4.2.
De tussen partijen gesloten overeenkomst is geen arbeidsovereenkomst, maar een overeenkomst van opdracht. Daarom is, gelet op het bepaalde in Brussel I respectievelijk de Verordening Rome I nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I), het in de overeenkomst opgenomen forum- en rechtskeuzebeding rechtsgeldig. Als gevolg daarvan is de Turkse en niet de Nederlandse rechter bevoegd van de zaak kennis te nemen en er is Turks recht op de overeenkomst van toepassing.
4.3.
In het licht van artikel 435 van het Turkse verbintenissenrecht 6098 is sprake van een rechtsgeldige tussentijdse beëindiging van de overeenkomst. Overigens heeft de opzegging plaatsgevonden conform artikel 7.2. van de overeenkomst. Aan de aanwezigheid van bedrijfseconomische omstandigheden die nopen tot beëindiging van het dienstverband hoeft niet te worden getwijfeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat de ontwikkelingen in Turkije een negatieve invloed hebben op het toerisme.
4.4.
Ook als de kantonrechter ervan uit zou gaan dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, is het overeengekomen forumkeuzebeding gelet op artikel 23 Brussel I rechtsgeldig. Gekozen is voor het gerecht van Turkije.
Voor zover de kantonrechter zich wel bevoegd acht van het verzoek kennis te nemen, is gelet op het bepaalde in de Verordening Rome I in ieder geval Turks recht op de overeenkomst van toepassing, nu er sprake is van een nauwere verbondenheid met Turkije gezien alle genoemde omstandigheden.
4.5.
Verder betwist Turistik Hava dat het loon van [werknemer] € 4.000,- netto per maand bedraagt. Het salaris varieert maandelijks, afhankelijk van het aantal gevlogen uren. Ook betwist Turistik Hava, onder verwijzing naar de overeenkomst, 8% vakantietoeslag verschuldigd te zijn. Voor zover de loonvordering mocht worden toegewezen, dient in ieder geval de wettelijke verhoging op nihil te worden gesteld, omdat Turistik Hava heeft gehandeld conform de Turkse wet- en regelgeving waaraan zij onderworpen is. Het eventueel achteraf toepassen van Nederlands recht is niet aan haar te wijten.
6 De beoordeling
6.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 aanhef en onderdeel a onder 2 BW heeft [werknemer] het verzoek ex artikel 7:681 lid 1 aanhef en onderdeel a BW tijdig ingediend.
6.2.
De vraag die voorligt is of de kantonrechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en welk recht van toepassing is. Er is sprake van een forumkeuze en een rechtskeuze in de overeenkomst. Partijen twisten over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
6.3.
Brussel I bevat regels om in burgerlijke en handelszaken te bepalen aan welke rechter in internationale geschillen rechtsmacht toekomt. Deze verordening bevat (onder meer) bijzondere bepalingen met betrekking tot verbintenissen uit een arbeidsovereenkomst.
Rome I bevat regels inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Ook deze verordening bevat (onder meer) bijzondere regels met betrekking tot individuele arbeidsovereenkomsten.
6.4.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of in dit geval sprake is van een arbeidsovereenkomst c.q. of [werknemer] werknemer is in de zin van de hiervoor genoemde verordeningen. In Brussel I en in Rome I zijn de begrippen ‘arbeidsovereenkomst’ en ‘werknemer’ niet gedefinieerd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) heeft in de zaak Shenavai (C-266/85) geoordeeld dat arbeidsovereenkomsten worden gekenmerkt door het creëren van een duurzame band waardoor de werknemer een bepaalde plaats in het bedrijf van de onderneming of van de werkgever krijgt. In de zaak Danosa
(C-232/09) heeft het HvJ geoordeeld dat het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding is dat een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt, waarbij de juridische kwalificatie naar nationaal recht en de vorm van deze verhouding, evenals de aard van de rechtsbetrekking in dit opzicht niet doorslaggevend zijn (zie ook de zaak Ruhrlandklinik, C-216/15).
In het onderhavige geval is met [werknemer] een overeenkomst is gesloten voor de duur van drie jaar om op aanwijzing van Turistik Hava werkzaamheden als copiloot voor Turistik Hava te verrichten, waarbij als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft te gelden dat hij onder leiding van Turistik Hava zijn werkzaamheden verrichtte en daarvoor een vaste maandelijkse beloning ontving. [werknemer] is werknemer. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen als een individuele arbeidsovereenkomst in de zin van beide verordeningen moet worden aangemerkt.
6.5.
Turistik Hava doet een beroep op artikel 23 Brussel I waarin is bepaald, dat van de afdeling betreffende de bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst (afdeling 5) slechts kan worden afgeweken door overeenkomsten (lid 1) gesloten na het ontstaan van het geschil, (lid 2) die aan de werknemer de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in die afdeling genoemde aanhangig te maken.
Het staat vast dat het in deze zaak aan de orde zijnde forumkeuzebeding is overeengekomen vóór het ontstaan van het onderhavige geschil en dus niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in artikel 23 lid 1. Door Turistik Hava is betoogd dat, nu partijen uitdrukkelijk voor het gerecht van Turkije hebben gekozen, wel voldaan is aan de voorwaarde van artikel 23
lid 2. Dit standpunt kan niet worden gevolgd nu dit inhoudt dat uitsluitend de Turkse rechter bevoegd zou zijn, terwijl het HvJ in de zaak Mahamdia (C-154/11) heeft geoordeeld dat het bepaalde aldus moet worden verstaan, dat een voor het ontstaan van het geschil overeengekomen forumkeuzebeding onder die bepaling valt voor zover het de werknemer de mogelijkheid biedt om naast de gerechten die op grond van de afdeling betreffende de arbeidsovereenkomst bevoegd zijn ook andere gerechten aan te zoeken. Door dat beding wordt de bevoegdheid van eerstgenoemde gerechten derhalve niet uitgesloten, de werknemer krijgt een ruimere keuze. Mede indachtig het bepaalde in artikel 20 lid 2 Brussel I, nu Turistik Hava een vestiging in Lijnden heeft, waarvan [werknemer] zijn bedrijfsmiddelen ontving, en gelet op het bepaalde in artikel 21 lid 2 juncto lid 1 onder b onderdeel i Brussel I, nu vaststaat dat [werknemer] zijn aangewezen standplaats in ‘Amsterdam’ heeft, zich meldt en afmeldt voor zijn werkzaamheden op Schiphol waar het vliegtuig staat en terugkeert, alsook waar hij met de crew de briefing voor de vlucht heeft, leidt al het voorgaande tot de conclusie dat de kantonrechter van oordeel is dat zij op grond van de bepalingen van afdeling 5 Brussel I bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen.
6.6.
De vraag welk recht op de onderhavige overeenkomst van toepassing is, moet worden beantwoord aan de hand van artikel 8 Rome I. In artikel 8 lid 1 is bepaald, dat een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen (in casu Turks recht), maar dat deze keuze er niet toe mag leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van de bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.
Artikel 8 lid 2 bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Dit is een feitelijke kwestie waarover de nationale rechter zich moet uitspreken aan de hand van de rechtspraak van het HvJ. In de zaak Mulox
(C-125/92) heeft het HvJ geoordeeld dat, wanneer een werknemer zijn werkzaamheden in meer dan één staat verricht, de uitvoering van de contractuele verbintenis moet worden gelokaliseerd op de plaats waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult. Voor het vaststellen van deze plaats moest volgens het HvJ in de betreffende zaak rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de werknemer de hem opgedragen taak uitvoerde vanuit een kantoor in een verdragsluitende staat, waar hij woonachtig was, van waaruit hij zijn werkzaamheden verrichtte en waar hij na iedere zakenreis terugkeerde. In de zaak Rutten C-383/95) legde het HvJ de klemtoon op de plaats waar de werknemer het werkelijke centrum van zijn beroepswerkzaamheden had gevestigd en waar of van waaruit hij in feite het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervulde. Voor het vaststellen van deze plaats dient daarbij rekening te worden gehouden met de omstandigheid, dat de werknemer het grootste deel van zijn arbeidstijd doorbracht in één van de verdragsluitende staten, waar hij een kantoor had van waaruit hij de voor de werkgever te verrichten werkzaamheden organiseerde en waar hij na iedere in verband met zijn werk gemaakte reis terugkeerde. In de zaak Koelzsch (C-29/10) heeft het HvJ onder meer uitgemaakt dat de doelstelling van artikel 6 EVO [thans: artikel 8 Rome I] is, het bieden van een passende bescherming van de werknemer. Daarbij zal eerder het recht van de plaats waar de werkzaamheden worden verricht van toepassing zijn dan het recht van de staat waar de werkgever haar hoofdkantoor heeft. Het HvJ heeft verder, onder meer, uitgemaakt dat de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd ruim moet worden uitgelegd. Zeker, wanneer sprake zal zijn van werkzaamheden in meerdere staten. Daarbij speelt een rol bij welke plaats duidelijke aanknopingspunten bestaan, zoals de plaats van waaruit de werkzaamheden worden verricht, waar de instructies worden gegeven, waar de arbeidsinstrumenten zich bevinden, waar de werkzaamheden hoofdzakelijk worden verricht, waar de goederen worden gelost en waar wordt teruggekeerd na het verrichten van de werkzaamheden. Zoals hiervoor onder 6.5 is overwogen, moet Nederland worden aangemerkt als het land van waaruit [werknemer] zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht. Op grond van artikel 8 lid 2 Rome I is Nederlands recht van toepassing.
6.7.
Weliswaar kan in uitzonderlijke gevallen (zie ook het HvJ in de zaak Schlecker,
C-64/12), wanneer de overeenkomst een nauwere band heeft met een ander land (in casu Turkije, zoals door Turistik Hava betoogd), op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 4 Rome I, het recht van dat andere land worden toegepast, maar naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval van een nauwere band met Turkije dan met Nederland geen sprake. De door Turistik Hava in dit verband naar voren gebrachte feiten, voor zover deze zijn komen vast te staan (waaronder: sollicitatiegesprekken, trainingen in Turkije, hoofdkantoor in Turkije, vliegtuigen van Turkse nationaliteit, Turkse werkvergunning, afdracht van premies in Turkije en vliegschema’s vanuit Turkije), zijn daartoe, afgezet tegen voornoemde aanknopingspunten met Nederland, naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. Er is sprake van een verbondenheid met Turkije, maar - afgezet tegen de omstandigheden zoals hiervoor reeds zijn overwogen - is de kantonrechter, indachtig de jurisprudentie van het HvJ, van oordeel dat niet sprake is van een nauwere verbondenheid met Turkije dan met Nederland. Het beroep op lid 4 van artikel 8 Rome I kan dan ook niet slagen. Het onderhavige geschil zal naar Nederlands recht worden beoordeeld.
6.8.
Op grond van artikel 7:686a lid 9 van het toepasselijke (Nederlandse) Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 100 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter te Haarlem relatief bevoegd van de vordering kennis te nemen, nu [werknemer] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geacht moet worden zijn arbeid gewoonlijk te verrichten op de luchthaven Schiphol.
6.9.
Gelet op het bepaalde in artikel 7:671 lid 1 aanhef en onderdeel a BW is de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Turistik Hava niet rechtsgeldig. Immers, Turistik Hava heeft de arbeidsovereenkomst, zonder instemming van [werknemer] , wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd zonder dat voor de opzegging toestemming is verleend door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Uit artikel 7:681 lid 1 onderdeel a BW volgt dat de kantonrechter in dat geval op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen. Het verzoek van [werknemer] tot vernietiging van de opzegging is toewijsbaar.
6.10.
Nu de opzegging wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst niet per 15 november 2016 geëindigd, maar loopt deze nog steeds door. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [werknemer] met ingang van 15 november 2016 geen loon meer heeft ontvangen. De vorderingen van [werknemer] zijn dan ook toewijsbaar zoals hierna vermeld. Het verweer dat Turistik Hava geen 8% vakantiebijslag verschuldigd is omdat niet in de overeenkomst staat vermeld dat [werknemer] daar recht op heeft, zal worden verworpen, nu een werknemer naar Nederlands recht op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) recht heeft op een vakantiebijslag ten minste tot een bedrag van 8% van het ten laste van de werkgever komende loon, terwijl niet is gebleken dat van deze bepaling bij collectieve arbeidsovereenkomst dan wel publiekrechtelijke regeling is afgeweken zoals bedoeld in artikel 16 WML. Ook de wettelijke verhoging conform het bepaalde in artikel 7:625 BW is toewijsbaar. Het lag op de weg van Turistik Hava, als professionele werkgever, die zich voor de uitvoering van haar werkzaamheden nadrukkelijk begeeft op het grondgebied van de Europese Unie en daarvoor ook werknemers uit die lidstaten te werk stelt, om op voorhand te informeren over de mogelijke juridische consequenties daarvan.
6.11.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [werknemer] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
6.12.
De proceskosten komen voor rekening van Turistik Hava, omdat zij ongelijk krijgt.
6.13.
Nu de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht die niet op 15 november 2016 is geëindigd, komt het tegenverzoek van Turistik Hava aan de orde.
6.14.
Hoewel Turistik Hava haar verzoek ex artikel 7:671b BW heeft gegrond op artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW, is naar het oordeel van de kantonrechter in feite sprake van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens het vervallen van de arbeidsplaats van [werknemer] ‘als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering’ in de zin van artikel 7:669 lid 3 onderdeel a BW (hierna ook te noemen: de a-grond). Turistik Hava heeft immers aan de opzegging ten grondslag gelegd dat haar bedrijfsactiviteiten zijn afgenomen door de daling van het aantal naar Turkije reizende toeristen. Zoals hiervoor reeds overwogen dient op grond van het bepaalde in artikel 7:671a lid 1 BW voor een dergelijke opzegging schriftelijk toestemming te worden gevraagd aan het UWV. Dit is niet gebeurd. De kantonrechter kan slechts op de a-grond de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever ontbinden als de toestemming door het UWV is geweigerd (zie artikel 671b lid 1 aanhef en onderdeel b BW) of als sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd (zie artikel 7:671b lid 1 aanhef en onderdeel c BW). Deze omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor.
6.15.
Overigens faalt het beroep op artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW reeds omdat door de kantonrechter is vastgesteld dat het Turkse recht niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Turistik Hava had een verzoek tot het verlenen van een ontslagvergunning bij het UWV kunnen indienen.
6.16.
De conclusie is dat de kantonrechter Turistik Hava niet-ontvankelijk zal verklaren in haar tegenverzoek en dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden. Het verzoek van [werknemer] om rekening te houden met een opzegtermijn van een maand en om hem een billijke vergoeding toe te kennen komt dus niet aan orde.
6.17.
De proceskosten komen voor rekening van Turistik Hava, omdat zij ongelijk krijgt.
7 De beslissing
7.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
7.2.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en Turistik Hava per 15 november 2016 niet is geëindigd, maar nog steeds voortduurt tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
7.3.
veroordeelt Turistik Hava tot betaling aan [werknemer] van het tot op heden achterstallige salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging zoals bepaald in artikel 7:625 BW;
7.4.
veroordeelt Turistik Hava tot doorbetaling van het salaris van [werknemer] , te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten, vanaf heden tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
7.5.
veroordeelt Turistik Hava om aan [werknemer] te betalen de wettelijke rente over het achterstallige salaris vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
7.6.
veroordeelt Turistik Hava tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 679,-, te weten:
griffierecht € 79,00
salaris gemachtigde € 600,- ;
7.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
verklaart Turistik Hava niet-ontvankelijk in haar tegenverzoek;
7.9.
veroordeelt Turistik Hava tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 200,- voor salaris gemachtigde;
7.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en op 7 maart 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter