Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 360 en bepaalt dat deze uitspraak in
zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 21 april 2015 ter zake van de registratie in het kentekenregister van een Volvo V40 (de auto) op aangifte € 733 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan. Zij is bij de berekening van dit bedrag er vanuit gegaan dat sprake is van een gebruikte auto.
2. Verweerder heeft de verschuldigde bpm berekend op € 2.164 omdat volgens hem sprake is van een nieuwe auto aangezien de kilometerstand bij aangifte 52 was.
3. Tussen partijen is niet langer in geschil dat sprake is van een nieuwe auto, gezien de arresten van de Hoge Raad van 27 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:78 en ECLI:NL:HR:2017:79). Eiseres stelt echter dat de verschuldigde belasting desalniettemin moet worden berekend naar het tarief zoals dit gold in 2014.
4. Op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt, voor zover hier van belang, bpm geheven ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister en is voor de berekening van de verschuldigde bpm het tarief van toepassing dat geldt op het tijdstip waarop het belastbare feit zich voordoet. De auto is in 2015 geregistreerd, zodat verweerder in beginsel terecht het tarief van 2015 heeft gehanteerd.
5. Eiseres heeft een overzicht (het overzicht) overgelegd afkomstig uit het Nederlandse kentekenregister waaruit kan worden opgemaakt dat 12 referentievoertuigen die in 2015 voor het eerst in Nederland in gebruik zijn genomen niet in de heffing van de bpm zijn betrokken naar het tarief van 2015, maar naar het tarief van 2014. Dit leidt volgens eiseres tot fiscale discriminatie in de zin van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
6. Verweerder heeft ter zitting erkend dat uit het overzicht blijkt dat ter zake van 12 op de binnenlandse markt aangekochte, vergelijkbare nieuwe personenauto’s bij registratie in dezelfde periode (2015) een lager bedrag aan bpm is geheven. Als verklaring hiervoor heeft hij aangevoerd dat de aangiften voor de desbetreffende referentievoertuigen vermoedelijk reeds in 2014 zijn gedaan. Dat doet er echter niet aan af dat voor deze referentievoertuigen het belastbare feit zich heeft voorgedaan in 2015 en dat daarop het tarief van 2014 is toegepast. Dat betekent dat de naheffingsaanslag tot gevolg heeft dat voor de registratie van de auto een hogere belasting wordt geheven dan voor de registratie van vergelijkbare nieuwe personenauto’s. Aldus is sprake van een ongeoorloofde schending van het Unierecht.
7. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond verklaard. Niet in geschil is dat de belasting berekend naar het tarief van 2014 € 1.093 bedraagt, zodat de naheffingsaanslag is verminderd naar € 360.
8. De rechtbank heeft onderhavige zaak aangemerkt als samenhangend met de beroepen van eiseres met de zaaknummers HAA 15/4431 en HAA 15/4427 en de proceskostenvergoeding voor deze samenhangende zaken toegekend in de zaak met nummer HAA 15/4431.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.