Overwegingen
1. Eiseres heeft op 17 februari 2014 via haar gemachtigde een inkeermelding verstuurd aan verweerder. Verweerder heeft deze melding ontvangen op 19 februari 2014. In het inkeerverzoek maakt eiseres melding van een aangehouden vermogen bij een tweetal Zwitserse bankinstellingen. Het betreft een rekening met nummer [# 2] bij [A] Bank en een rekening met nummer [# 3] bij [B] . Eiseres heeft aangegeven dat de rekening bij [A] Bank is geopend op 22 mei 1984 en de rekening bij [B] begin 2001/2002.
2. Er is met de gelden op de Zwitserse bankrekeningen belegd in onder andere verschillende valuta’s en aandelen. Eind 2012 bedroeg het aangehouden vermogen op de Zwitserse bankrekeningen € 1.378.428.
3. Eiseres heeft in de inkeermelding voorts verklaard dat zij nimmer gelden op de Zwitserse bankrekeningen heeft gestort die afkomstig zijn van niet aangegeven box 1-inkomsten en dat evenmin gelden van de Zwitserse bankrekeningen zijn overgeboekt naar andere zwarte rekeningen.
4. Eiseres heeft de tegoeden op de Zwitserse bankrekeningen niet vermeld in haar aangiften IB/PVV 2002 tot en met 2012.
5. Verweerder heeft een door hem op 5 maart 2014 ondertekende vaststellingsovereenkomst verzonden aan gemachtigde. In de begeleidende brief van verweerder van 5 maart 2014 staat:
“Ik verzoek u zorg te dragen voor ondertekening en één exemplaar aan mij terug te zenden. Hierna zal de in de vaststellingsovereenkomst vermelde navorderingsaanslag opgelegd worden.”
6. Tot de gedingstukken behoort een door verweerder en eiseres ondertekende vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst is door eiseres en gemachtigde ondertekend op 26 maart 2014. Deze luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“U heeft op 17 februari 2014 verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen. Ingevolge de vanaf 10 augustus 2011 van toepassing zijnde inkeerregeling en naar aanleiding van deze verklaring - welke onder de redactie van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr) geldt als een vrijwillige verbetering van reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting (inkeerregeling) - is, na onderling overleg, besloten in het kader van een compromis een vaststellingsovereenkomst te sluiten als bedoeld in artikel 7:900, lid 1 Burgerlijk Wetboek tussen:
[namen en gegevens eiseres (sub 1) en gemachtigde verweerder (sub 2)]
Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is de van partij sub 1 na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2012 alsmede de heffingsrente daarover.
Partijen verklaren zich jegens elkaar te binden ten aanzien van deze onderwerpen, waarbij zij uitdrukkelijk verklaren dat de overeenkomst ook zal gelden indien en voor zover zij afwijkt van een rechtens bestaande toestand tussen partijen.
Geschil
8. In geschil is of de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd wegens het niet voldoen aan de voortvarendheidseis als bedoeld de arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010, nr. 43050bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092, BNB 2010/199 en nr. 43670bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9120, BNB 2010/200.
9. Eiseres stelt dat de navorderingsaanslag niet met de nodige voortvarendheid is opgelegd. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.
10. Verweerder stelt primair dat eiseres met de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand heeft gedaan van haar recht om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de navorderingsaanslag. Subsidiair stelt verweerder dat, zo eiseres zich wel mag beroepen op de voortvarendheidseis, deze niet geldt voor zover de navorderingsaanslag binnen de reguliere termijn van 5 jaar is opgelegd. Meer subsidiair stelt verweerder dat de standstill-bepaling (artikel 64 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)) van toepassing is waardoor de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) onverkort geldt voor aangehouden tegoeden in Zwitserland. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
12. Ingevolge bovengenoemde arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010, geldt voor de toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR, in gevallen waarin het VWEU van toepassing is, de voorwaarde dat de inspecteur na het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting de navorderingsaanslag met redelijke voortvarendheid voorbereidt en vaststelt aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking staan (hierna te noemen: de voortvarendheidseis).
13. Eiseres betoogt dat verweerder na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat om die reden de navorderingsaanslag dient te vervallen. De vaststellingsovereenkomst is door eiseres ondertekend op 26 maart 2014 en de navorderingsaanslag is opgelegd met dagtekening 31 januari 2015. Ervan uitgaande dat de elementen om de navorderingsaanslag op te leggen bekend waren op 1 april 2014 en verweerder niet heeft aangegeven waaraan de vertraging voor het opleggen van de navorderingsaanslag is te wijten, dient de navorderingsaanslag volgens eiseres te vervallen.
14. Niet in geschil is dat partijen gebonden zijn aan de vaststellingsovereenkomst. Het gaat in het voorliggende geval om uitleg van de vaststellingsovereenkomst, namelijk of bezwaar en beroep ook is uitgesloten met betrekking tot een beroep op bovengenoemde eis van voortvarendheid in de periode na de vaststellingsovereenkomst. Daarvoor geldt de Haviltexmaatstaf, die - kort gezegd - inhoudt dat het bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen aankomt op de gebruikte bewoordingen, maar ook op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan van belang zijn welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht (vergelijk HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
15. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres in die zin dat de vaststellingsovereenkomst zich uitstrekt tot de vaststelling van de hoogte van de aanslag. De hoogte van de navorderingsaanslag is, naar zij stelt, niet in geschil. Een beroep op de voortvarendheidseis is niet uitgesloten in de vaststellingsovereenkomst, zodat op dat punt wel rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, aldus eiseres.
16. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Blijkens de vaststellingsovereenkomst is uit praktische overwegingen afgesproken om het totaalbedrag na te heffen in één navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2008. Deze navorderingsaanslag vervangt de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2012, zo is uitdrukkelijk vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is voorts als voorwaarde opgenomen dat tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 geen bezwaar en/of beroep zal worden aangetekend. Deze voorwaarde is ongeclausuleerd opgenomen en is niet beperkt tot de daarin opgenomen correcties of de hoogte van de op te leggen navorderingsaanslag. In de overige bewoordingen van deze voorwaarde, namelijk dat de fiscale gevolgen (enkelvoudige belasting en heffingsrente) van deze vaststellingsovereenkomst volledig worden verwerkt in één op te leggen navorderingsaanslag IB/PVV 2008, ziet de rechtbank – anders dan eiseres betoogt – niet zo’n beperking.
17. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder redelijkerwijs heeft mogen verwachten dat eiseres gelet op deze afspraken in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand heeft gedaan van rechtsmiddelen tegen de navorderingsaanslag, ook voor zover die zien op de (verlengde) navorderingstermijn (vgl. HR 22 april 1998, BNB 1998/214, rov. 3.4 en 3.5). Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook een beroep op de voortvarendheidseis uitgesloten (vgl. Hof Den Haag 12-11-2014, 13/00454, ECLI:NL:GHDHA:2014:3697 rov. 7.4).
18. De omstandigheid dat het in casu gaat om – naar eiseres stelt – een onverklaarbare vertraging in de aanslagoplegging in de periode na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, brengt de rechtbank niet tot een andere uitleg van de overeenkomst. In dit verband wijst de rechtbank erop dat een vaststellingovereenkomst juist is bedoeld onzekerheid of een geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt te beëindigen of te voorkomen (artikel 7:900, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Blijkens de bewoordingen in de aanhef van de overeenkomst behelst deze een compromis tussen eiseres en verweerder, zodat ervan mag worden uitgegaan dat partijen over een weer concessies hebben gedaan om vooraf zekerheid te verkrijgen over hun rechtsposities inzake de navorderingsaanslag. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst bijstand van haar gemachtigde heeft genoten zodat zijn rechtskennis aan haar moet worden toegerekend. Indien eiseres wat betreft de voortvarendheid een voorbehoud had willen maken, had het onder deze omstandigheden op haar weg gelegen dit voorafgaand aan het ondertekenen van de vaststellingovereenkomst uitdrukkelijk aan verweerder voor te leggen. Door dat niet te doen heeft eiseres ook het recht prijsgegeven om in bezwaar of beroep te betogen dat de navorderingsaanslag onvoldoende voortvarend is opgelegd. Het beroep faalt aldus.
19. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 niet buiten de vijfjaarstermijn is opgelegd. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, zodat de navorderingstermijn voor de aanslag IB/PVV 2008 eindigde op 31 december 2013. Blijkens een door verweerder overgelegde schermprint is evenwel aan eiseres in het kader van de beconregeling uitstel verleend voor het doen van aangifte IB/PVV 2008 tot 1 mei 2010. Eiseres heeft dit ook niet weersproken. Dit betekent dat aan eiseres dertien maanden uitstel is verleend voor het doen van aangifte. Hierdoor wordt de reguliere navorderingstermijn met dertien maanden verlengd en eindigde deze op
31 januari 2015. Gelet op de dagtekening van de navorderingsaanslag dient ervan uit te worden gegaan dat deze uiterlijk op 31 januari 2015 ter post is bezorgd. Gesteld noch gebleken is dat de navorderingsaanslag na de dagtekening is verzonden en/of ontvangen. In het tegen de navorderingsaanslag ingediende bezwaarschrift van 6 maart 2016 heeft eiseres bovendien aangegeven de navorderingsaanslag op 31 januari 2015 te hebben ontvangen. Derhalve stelt de rechtbank vast dat de navorderingsaanslag binnen de reguliere navorderingstermijn als bedoeld in artikel 16, derde lid van de AWR is bekend gemaakt en binnen die termijn is vastgesteld (vgl. Hoge Raad 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930, NTFR 2014/1403 en BNB 2014/182 en HR 13 maart 2015, nr. 14/02992, ECLI:NL:HR:2015:555, NTFR 2015/1054 en BNB 2015/182). Gelet op HR 14 augustus 2015, nr. 14/02491, ECLI:NL:HR:2015:216, geldt de voortvarendheidseis niet voor zover de navorderingsaanslag binnen de vijfjaarstermijn wordt opgelegd, zodat het beroep ook op die grond faalt.
20. De vraag of de standstill-bepaling als bedoeld in artikel 64 van het VWEU van toepassing is, behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling.
21. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.