2 De feiten
2.1.
[eiser] beheert de website [website] (hierna: de website). Hij schrijft op deze website over geruchtmakende moordzaken waaronder de moord op [B.] (hierna: [B.]). [eiser] is er – kort weergegeven – van overtuigd dat de moord op [B.] door een ander dan de hiervoor veroordeelde [C.]. is gepleegd.
2.2.
[gedaagde] is de moeder van [B.].
2.3.
Er zijn in het verleden verschillende procedures tussen partijen aanhangig geweest. Momenteel lopen er een tweetal appèlprocedures. [eiser] heeft onder meer hoger beroep ingesteld tegen het op 7 augustus 2017 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank tussen partijen gewezen vonnis.
2.4.
In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter [eiser] onder meer een contactverbod ten aanzien van [gedaagde] opgelegd en hem gelast tot het plaatsen van diverse rectificaties. Met betrekking tot door [eiser] gepubliceerde en nog te publiceren teksten over de [B.]-zaak heeft de voorzieningenrechter het volgende bepaald:
De voorzieningenrechter
(…)
7.2.
gelast [eiser] het artikel ‘[D.]’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [eiser] dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren;
7.3.
gelast [eiser] het artikel ‘[artikel]’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [eiser] dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren;
7.4.
gelast [eiser] het artikel ‘[artikel] (2)’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [eiser] dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren;
(…)
7.7.
gelast [eiser] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en tot in elk geval drie maanden daarna, bovenaan de “homepage” van de website (…) een rectificatie te plaatsen met de volgende inhoud:
“op diverse plaatsen op deze website heb ik gesuggereerd dat [B.] emotioneel of anderszins gechanteerd wordt door haar familie. Deze suggestie is onjuist”.
7.8.
verbiedt [eiser] om in woord of geschrift enig uiting te doen via welk medium dan ook, waarin gesteld wordt dat [gedaagde] door haar familie wordt gechanteerd;
7.9.
gelast [eiser] om in iedere uiting, in woord of geschrift, waarin hij woorden van eisers en/of [B.] gebruikt die niet letterlijk uit verifieerbare bron overgenomen zijn, uitdrukkelijk bovenaan het artikel te vermelden dat het aan [eiser]’s eigen fantasie ontsproten woorden betreft; (…)
2.5.
De voorzieningenrechter heeft tevens een dwangsom aan bovenstaande veroordelingen verbonden:
7.10.
veroordeelt [eiser] om aan eisers een dwangsom te betalen van € 20.000, - per dag voor iedere overtreding van de hiervoor onder 7.1 tot en met 7.9 uitgesproken veroordelingen tot een maximum van € 500.000, - is bereikt; (…)
2.6.
Het bovengenoemde vonnis is op 10 augustus 2017 aan [eiser] betekend. Op dezelfde dag heeft [eiser] de drie in het vonnis genoemde artikelen (zie 7.2 tot en met 7.4 van het vonnis) van zijn website verwijderd. Bovenaan de homepage van zijn website heeft hij een artikel geplaatst met de titel ‘Rectificaties’. De daaronder geplaatste tekst luidt als volgt:
Bij vonnis van de kort geding rechter Mr. M.J. Smit van de rechtbank Noord-Holland ben ik gelast om de navolgende rectificaties te plaatsen:
Hieronder is een gescand gedeelte uit het vonnis te lezen (namelijk 7.1 tot en met 7.5 van het dictum). Meteen daaronder staat de mededeling ‘lees verder’. Wanneer deze mededeling wordt aangeklikt, wordt men doorgeleid naar een nieuwe pagina waarop ook 7.6 en 7.7 van het dictum te lezen zijn met daaronder de teksten van de drie door de voorzieningenrechter gelaste rectificaties.
2.7.
Op 17 augustus 2017 is aan [eiser] het exploot ‘opeising maximum van verbeurde dwangsommen’ betekend. Namens [gedaagde] is op dezelfde dag executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van [eiser]. Op dat moment stond er een bedrag van ongeveer € 729.000,- op deze bankrekening. Het beslag is eveneens op 17 augustus 2017 aan [eiser] overbetekend.
2.8.
In het op 17 augustus 2017 aan [eiser] betekende exploot wordt verwezen naar de inhoud van de meebetekende brief van de raadsman van [gedaagde]. In deze brief worden de verbeurde dwangsommen met verwijzing naar uitingen van [eiser] naar overtreding gespecificeerd, waarbij de overtredingen volgens de raadsman van [gedaagde] gezamenlijk resulteren in de maximale verbeurte van de dwangsommen. Kort weergegeven zien de overtredingen op het niet op de homepage plaatsen van de gelaste rectificaties, het niet verwijderen van gedeelten van het artikel ‘[artikel] (2) van de facebooksite van [eiser] en het niet voldoen aan het verbod om op welke manier dan ook uitingen te doen waarin gesteld wordt dat [gedaagde] door haar familie wordt gechanteerd.
2.9.
Op 5 september 2017 is wederom namens [gedaagde] een exploot ‘opeising maximaal verbeurde dwangsommen’ aan [eiser] betekend. Door middel van dit exploot wordt bevel gedaan voor andere c.q. nieuwe overtredingen die volgens de raadsman van [gedaagde] ieder afzonderlijk resulteren in de maximale verbeurte van de dwangsommen. In het exploot worden de volgende overtredingen genoemd:
4 De beoordeling
4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door [eiser] gestelde spoedeisend belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
Aan de orde is of [gedaagde] gerechtigd was om op 17 augustus 2017 over te gaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag op de bankrekening van [eiser] stellende dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de veroordelingen bij vonnis in kort geding van 7 augustus 2017. Meer in het bijzonder is aan de orde of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd en of het door [gedaagde] gelegde executoriale derdenbeslag misbruik van bevoegdheid oplevert of als onrechtmatig handelen is aan te merken.
4.3.
In een geschil over de executie van dwangsommen in een geval als het onderhavige (samenhangende bevelen en verboden) moet allereerst worden vastgesteld wat het doel en de strekking zijn van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder mag strekken dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel en dat de draagwijdte van een gegeven verbod of bevel aldus beperkt moet worden uitgelegd. Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling. Daarbij geldt voor veroordelingen om te doen dat geen dwangsommen zijn verbeurd indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht en voor verboden dat alleen dwangsommen zijn verbeurd indien in ernst niet kan worden betwijfeld dat het verbod is overtreden. Voorts is van belang dat een dwangsom pas gaat “lopen” na betekening van het vonnis (artikel 611a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.4.
[eiser] heeft ter zitting betoogd dat hij volledig aan het vonnis van 7 augustus 2017 heeft voldaan. In zijn visie zou geen redelijk denkend mens kunnen oordelen dat dit niet het geval is. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat dit wel het geval is en dat [eiser] inmiddels het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd. Zij verwijt [eiser] het vonnis van 7 augustus 2017 op de hierna te bespreken punten niet te zijn nagekomen.
publicatie van de rectificaties op de homepage
4.5.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de door de voorzieningenrechter gelaste rectificaties niet op zijn homepage geplaatst zoals in het vonnis onder 7.5 tot en met 7.7 van het dictum expliciet wordt geëist. Nu tijdens het uitbrengen van het exploot op 5 september 2017 reeds 25 dagen waren verstreken waarin op deze punten niet aan het vonnis is voldaan, is volgens [gedaagde] inmiddels ten aanzien van de drie afzonderlijke rectificaties het maximum aan dwangsommen verbeurd.
4.6.
[eiser] is van mening dat hij de rectificaties geheel in overstemming met het vonnis van 7 augustus 2017 bovenaan zijn website heeft geplaatst. Meteen bovenaan de homepage staat duidelijk de titel ‘Rectificaties’. Hieronder staat punt 7.1 tot en met 7.5 van het dictum van het vonnis met daaronder het grootste deel van de eerste rectificatie. Om de overige rectificaties te kunnen lezen dient weliswaar de tekst ‘lees verder’ aangeklikt te worden, maar in het geval de volledige tekst onder elkaar op de homepage was geplaatst dan had men ook naar beneden moeten ‘scrollen’ om de tekst van de rectificaties te kunnen lezen. Volgens [eiser] zoekt [gedaagde] naar ‘spijkers op laag water’ met haar bezwaren.
4.7.
De voorzieningenrechter constateert dat [gedaagde] strikt genomen gelijk heeft wanneer zij stelt dat niet alle rectificaties op de homepage zijn geplaatst. Echter zoals reeds uiteengezet onder r.o. 4.3 spelen ook het doel en de strekking van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden een rol bij de beoordeling van de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd. Een veroordeling dient derhalve niet enkel naar de letter te worden uitgelegd.
In het licht hiervan en gelet op de hoogte van de te verbeuren dwangsommen, de inspanningen die reeds ten aanzien van de veroordelingen onder de punten 7.5 tot en met 7.7 van het vonnis door [eiser] waren verricht en de aard en de ernst van de overtreding, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om [eiser] tijdig te waarschuwen dat er in haar visie nog niet volledig aan de genoemde punten uit het vonnis was voldaan.
[gedaagde] had daarbij moeten uitleggen dat zij erop stond dat de tekst van de rectificaties op de homepage zelf zichtbaar was en dat zij er niet aan hechtte dat de veroordeling voor het overige werd getoond.
4.8.
Nu [gedaagde] heeft nagelaten [eiser] hiervoor tijdig en expliciet te waarschuwen, leidt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de dwangsommen voortvloeiende uit de veroordelingen onder de punten 7.5 tot en met 7.7 van het vonnis van 7 augustus 2017 niet zijn verbeurd.
verwijderen van delen van een artikel
4.9.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] eveneens nagelaten om (delen uit) het artikel “[artikel] (2)” van zijn facebooksite te verwijderen, terwijl de voorzieningenrechter hem dit onder 7.4 van het vonnis van 7 augustus 2017 heeft bevolen. Op 17 augustus 2017 stond op de facebooksite van [eiser] nog steeds een verwijzing naar dit artikel en ook de drie openingszinnen van het betreffende artikel waren op zijn facebooksite te lezen, aldus [gedaagde]. De verwijdering van gedeelten van deze brief had volgens [gedaagde] eenvoudig kunnen worden uitgevoerd door gebruik te maken van de op facebook aanwezige zoekfunctie.
4.10.
[eiser] heeft naar eigen zeggen alle artikelen die het vonnis hem gebood te verwijderen van zijn website verwijderd. Dit geldt ook voor het artikel “[artikel] (2)”. Mocht er onverhoopt een verwijzing naar dit artikel op zijn facebookpagina staan, dan kan deze verwijzing nooit doorlinken naar het betreffende artikel omdat dit artikel reeds van zijn website is verwijderd. De verwijzing is een lege huls en wanneer men erop klikt, krijgt men de mededeling dat de betreffende pagina niet kan worden gevonden, aldus [eiser].
Volgens [eiser] is het voorts ondenkbaar dat de bezoekers van zijn website op zoek gaan naar een facebookbijdrage van maanden geleden.
4.11.
Ook bij de beoordeling van de vraag of [eiser] heeft voldaan aan de veroordeling om eveneens delen van het artikel “[artikel] (2)” van zijn facebooksite te verwijderen, hanteert de voorzieningenrechter de in 4.3 omschreven toetsingsmaatstaf. Het doel van dit specifieke verbod is dat het [eiser] niet is toegestaan teksten te publiceren die de lezer mogelijk kan interpreteren als van [gedaagde] afkomstig en die voor haar van aanstootgevende aard kunnen zijn.
4.12.
Nu vaststaat dat een mogelijke verwijzing op de facebookpagina van [eiser] niet meer kan doorverwijzen naar het betreffende artikel op zijn website, acht de voorzieningenrechter een eventueel nog aanwezige verwijzing op de facebookpagina geen overtreding van het onder 7.4 van het vonnis van 7 augustus 2017 omschreven verbod.
4.13.
Dat geldt echter niet voor de drie openingszinnen van het betreffende artikel waarvan [gedaagde] door middel van overgelegde producties aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog op de facebookpagina van [eiser] te lezen zijn. De voorzieningenrechter acht daarbij de volgende omstandigheden van belang:
In de begeleidende brief van de raadsman van [gedaagde] is bij de eerste aanzegging van 17 augustus 2017 ter onderbouwing van de verbeurde dwangsommen verwezen naar een screenshot van de facebookpagina van [eiser]. Vanaf dat moment was het voor [eiser] duidelijk dat hij in de visie van [gedaagde] nog niet volledig aan de veroordelingen uit het vonnis van 7 augustus 2017 had voldaan en dat van hem verwacht werd dat hij de nog op zijn facebookpagina aanwezige delen van het artikel “[artikel] (2)” eveneens zou verwijderen. [eiser] heeft deze specifieke waarschuwing genegeerd en is niet meteen tot verwijdering van de nog aanwezige delen van het bewuste artikel overgegaan.
De nog zichtbare zinnen kunnen – hoewel het hier slechts flarden van het bewuste artikel betreft – nog steeds geïnterpreteerd worden als van [gedaagde] afkomstig en kunnen als zodanig door haar als aanstootgevend worden ervaren. Daarmee staat vast dat de zichtbaarheid van deze tekstdelen in strijd is met het doel en de strekking van het door de voorzieningenrechter bij vonnis van 7 augustus 2017 opgelegde verbod (zie 2.4 en 4.11).
[gedaagde] heeft bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] deze oude facebookposts (waarin delen van het bewuste artikel zijn opgenomen) eenvoudig had kunnen vinden en verwijderen. [eiser] heeft dat ook niet betwist, maar heeft volstaan met de stelling dat bezoekers van zijn website niet geïnteresseerd zijn in zijn oudere posts. Wat daarvan zij, het lijdt geen twijfel dat van [eiser] op dit punt meer inspanningen en zorgvuldigheid gevergd konden worden dan hij heeft betracht.
4.14.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het dictum van een rechterlijk vonnis moet worden uitgelegd in het licht van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hieruit volgt dat het [eiser] reeds op basis van het vonnis van 7 augustus 2017 duidelijk had moeten zijn dat hij de in 7.4 van dit vonnis opgenomen veroordeling overtrad door delen van het bewuste artikel op zijn website te laten staan.
Uit overweging 5.21 van het vonnis blijkt evident dat de verwerking van gedeelten van de verboden artikelen in andere artikelen wordt geïnterpreteerd als een openbaarmaking en dat de veroordeling bijgevolg ook hier op ziet:
Het feit dat de artikelen al van de website zijn verwijderd staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Immers, ter zitting is namens eisers onbetwist gesteld dat de artikelen weliswaar op enig moment zijn verwijderd maar dat deze, verwerkt in andere artikelen, met regelmaat weer opduiken op de website. Daarnaast is namens eisers terecht gesteld dat de vordering ook inhoudt dat [eiser] de artikelen verwijderd houdt. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder 3, 4 en 5 moeten worden toegewezen.
4.15.
De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat [eiser] het onder 7.4 genoemde verbod (zie 2.4 van dit vonnis) heeft overtreden als gevolg waarvan hij dwangsommen heeft verbeurd. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat ook wanneer dit anders zou zijn, dit [eiser] niet zou baten, nu hij ook, zoals hierna zal blijken, het in 7.8 van het vonnis van 7 augustus 2017 opgenomen verbod heeft overtreden en reeds als gevolg daarvan het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd.
uitingen over chantage van [gedaagde] door haar familie
4.16.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het verbod in 7.8 van het vonnis van 7 augustus 2017 ‘om in woord of geschrift of via welk medium dan ook enige uiting te doen waarin gesteld wordt dat [gedaagde] door haar familie wordt gechanteerd’ geschonden. Zij legt daaraan de publicatie van een tweetal artikelen ten grondslag die zij als productie 9 en 10 tijdens de procedure heeft overgelegd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een voortdurende openbaarmaking nu de betreffende artikelen – en tevens andere artikelen waarin dit onderwerp aan de orde komt – niet van de website zijn verwijderd.
4.17.
[eiser] betwist niet dat de bewuste artikelen op zijn website staan. Ter zitting heeft hij toegelicht dat en waarom hij van mening is dat het vonnis van 7 augustus 2017 hem niet gebiedt om artikelen met een dergelijke inhoud, die al op zijn website stonden, te verwijderen. Dat volgt volgens [eiser] uit de omstandigheid dat hij in 7.7 van het vonnis is bevolen om in verband met de desbetreffende mededelingen een rectificatie te plaatsen. [eiser] meent (kennelijk) dat daarmee het schadelijke effect van de betrokken uitingen is geneutraliseerd.
4.18.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt. De tekst van 7.8 uit het vonnis van 7 augustus 2017 is helder: het is [eiser] verboden om in woord of geschrift of via welk medium dan ook enige uiting te doen waarin gesteld wordt dat [gedaagde] door haar familie wordt gechanteerd. Uit de tekst van het verbod (“enige uiting”) volgt dat het verbod ook geldt voor uitingen uit het verleden. Met andere woorden, het verbod om een bepaalde uiting te doen impliceert tevens dat het verboden is om reeds gepubliceerde uitingen van dezelfde strekking bij voortduring openbaar te maken. Aldus kan in ernst niet worden betwijfeld dat het handhaven van de gewraakte artikelen op de website in strijd is met de in 7.8 opgenomen veroordeling. Zeker na ontvangst van het exploot van 17 augustus 2017 met de daarbij meebetekende brief van de raadsman van [gedaagde] had het [eiser] duidelijk moeten zijn dat hij op dit punt niet aan het vonnis had voldaan.
4.19.
De voorzieningenrechter concludeert op basis van het voorgaande dat het maximum van de te verbeuren dwangsommen (€ 500.000, -) is bereikt. Dit is ook het geval indien alleen de overtredingen in aanmerking zouden worden genomen van na de datum waarop het zo-even genoemde exploot is betekend. Van misbruik van executiebevoegdheid door [gedaagde] is aldus bezien geen sprake. Het vollopen van de dwangsommen is het gevolg van het nalaten van [eiser] om de in het vonnis van 7 augustus 2017 omschreven teksten tijdig van zijn website en facebooksite te verwijderen en niet van de onmogelijkheid om aan deze veroordelingen te voldoen.
4.20.
[eiser] heeft ter zitting betoogd dat hij momenteel niet in staat is om over de overige gelden op zijn rekening te beschikken, nu het beslag het volledige saldo op zijn rekening heeft getroffen, ook voor zover dit het bedrag van € 500.000,- te boven gaat.
Uit de na de zitting gewisselde correspondentie blijkt dat partijen er niet in zijn geslaagd om het er toe te leiden dat [eiser] over het resterende saldo van de rekening kan beschikken.
Nu [gedaagde] geen belang heeft bij een executoriaal beslag voor zover dit het bedrag van € 500.000, - te boven gaat, zal de voorzieningenrechter het beslag ten aanzien van het meerdere opheffen.
4.21.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.103,00
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het in opdracht van [gedaagde] op 17 augustus 2017 gelegde executoriaal beslag onder de Rabobank voor zover dit het bedrag van € 500.000, - te boven gaat,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.103,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Schelvis op 28 september 2017.1
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.