RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/073907-16 (P)
Uitspraakdatum: 23 november 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 juli 2017 en 9 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Hoofdweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorrijtuig te besturen:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende
omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om (a) haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) haar motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- daarbij via haar mobiele telefoon een of meer whats app-berichten te verzenden en/of te ontvangen, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar (terwijl zij ter plaatse bekend is en
het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was) haar snelheid (en verlichting) onvoldoende naar de omstandigheden aangepast en/of daarbij een of meer whats app-bericht(en) verzonden en/of ontvangen op haar mobiele telefoon, aldus rijdende heeft zij, toen zij (min of meer) plotseling werd geconfronteerd met twee voor haar in dezelfde rijrichting naast elkaar rijdende fietssters, de meest links voor haar rijdende fietsster, genaamd [slachtoffer] , niet kunnen ontwijken en is zij (met behoorlijke snelheid)
opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van die fiets en/of die fietsster, waardoor die fietsster werd gedood;
Subsidiair
zij op of omstreeks 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Suzuki, kenteken [kenteken] )), daarmee rijdende op de weg, de Hoofdweg,
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om (a) haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of (b) haar motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- daarbij via haar mobiele telefoon een of meer whats app-berichten te verzenden en/of te ontvangen, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar (terwijl zij ter plaatse bekend is en het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was) haar snelheid (en verlichting) onvoldoende naar de omstandigheden aangepast en/of daarbij een of meer whats app-bericht(en) verzonden en/of ontvangen op haar mobiele telefoon, waarna zij in botsing of aanrijding is gekomen met een voor haar in dezelfde rijrichting rijdende fietsster, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
7 Vordering benadeelde partijen
De benadeelde partijen [vader van het slachtoffer] en [moeder van het slachtoffer] hebben ieder voor zich, bijgestaan door mr. J.M. Comans-Diesfeldt, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden. De benadeelde partijen vorderen bij wijze van voorschot ieder een bedrag van € 25.000,-, aan vergoeding voor immateriële schade in de vorm van shockschade. Moeder van het slachtoffer, [moeder van het slachtoffer] , verbleef ten tijde van het ongeval op Texel en is zeer kort na het ongeval geconfronteerd met het beeld van haar dochter, die door de aanrijding dodelijk gewond was geraakt. Vader van het slachtoffer, [vader van het slachtoffer] , is later in het VUmc te Amsterdam met haar overlijden geconfronteerd. Door deze traumatiserende ervaringen zijn beide ouders emotioneel geschokt en hebben zij geestelijk letsel opgelopen, aldus hun raadsvrouw.
De rechtbank overweegt omtrent de vorderingen als volgt.
Ter onderbouwing van de vordering is aangevoerd dat de benadeelde partijen door het door verdachte begane strafbare feit zelf schade in de vorm van shockschade hebben geleden. De wettelijke grondslag wordt hier gevormd door art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In het Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002, 240) heeft de Hoge Raad overwogen: “Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking.” In een recent arrest heeft de HR diezelfde criteria bevestigd. (HR 27-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2201, NJ 2017, 88.) De rechtbank neemt dan ook deze criteria als uitgangspunt.
Benadeelde partij [moeder van het slachtoffer]
Uit de vordering is af te leiden dat mevrouw [moeder van het slachtoffer] met de ernstige verwondingen van haar dochter is geconfronteerd op de plaats van het ongeval. Namens mevrouw [moeder van het slachtoffer] is overtuigend naar voren gebracht dat de confrontatie op haar een grote emotionele impact heeft gehad, zonder dat evenwel is ingegaan op aard en ernst van hieruit volgend geestelijk letsel. Per saldo is ter onderbouwing van de vordering op dit punt volstaan met de stelling dat de benadeeld partij [moeder van het slachtoffer] door het zien van haar zwaargewonde dochter diep getroffen is, en dat zij als gevolg daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat nabestaanden in het algemeen diep geraakt worden door de confrontatie met zware verwondingen en het daaropvolgende overlijden van hun naaste, en dat dit voor mevrouw [moeder van het slachtoffer] niet anders is, staat buiten enige twijfel. De enkele - door de verdediging betwiste - stelling van de raadsvrouw van de benadeelden dat voor mevrouw [moeder van het slachtoffer] hieruit geestelijk letsel is voortgevloeid, volstaat echter niet. Ofschoon hiertoe door het tussenvonnis van de rechtbank wel gelegenheid bestond, zijn namens de benadeelde ook na de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting niet alsnog stukken ter onderbouwing van het geestelijk letsel in het geding gebracht. De rechtbank acht de vordering dan ook onvoldoende onderbouwd, en is tevens van oordeel dat het aanhouden van de strafzaak uitsluitend om de benadeelde partij in de alsnog gelegenheid te stellen haar vordering met stukken te onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] wordt daarom in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit laat onverlet dat zij deze nog bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij [vader van het slachtoffer]
De heer [vader van het slachtoffer] is, anders dan mevrouw [moeder van het slachtoffer] , niet direct na het ongeval met zijn dochter geconfronteerd. Hij heeft haar wel diezelfde nacht in het VUmc gezien, waar zij dodelijk gewond naartoe was gebracht.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat voor de heer [vader van het slachtoffer] de vaststelling dat zijn dochter [slachtoffer] levensgevaarlijk gewond was en is gestorven aan haar verwondingen uitermate moeilijk en verdrietig is geweest, en nog steeds is, en dat het geheel een zeer diepe indruk heeft gemaakt, zeker nu [slachtoffer] nog zo jong was. Deze diepe indruk kan echter niet worden gelijkgesteld met de confrontatie zoals deze is bedoeld in de aangehaalde jurisprudentie. Het gaat daar expliciet om de schok die wordt teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval, zoals het zien liggen van het slachtoffer meteen na het ongeval met alle zichtbare en tastbare gevolgen daarvan. Dit brengt mee dat aan het door de Hoge Raad gestelde confrontatievereiste niet is voldaan, en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt afgewezen.
9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 (honderdtwintig) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, WVW.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot zes (6) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [vader van het slachtoffer] af.
Verklaart de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2017.
Mr. Van Leeuwen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.