4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van gekwalificeerde doodslag
1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag op grond van het volgende.
Op 8 juni 1992 omstreeks 08.52 uur werd in de Noordervaldeursloot, vlakbij het terras van de St. Jozefkerk gelegen aan de Veldbloemenweg te Zaandam, gemeente Zaanstad, het deels ontblote levenloze lichaam van een onbekend persoon aangetroffen. Het lichaam was enigszins bedekt door het aldaar aanwezige riet. Het bovenlichaam van het slachtoffer was gekleed en zij had sokken aan. Boven de knieën zat een zwarte damesslip. Op het trottoir, links naast de oprit, welke toegang gaf tot de kerk, werd een hoeveelheid bloed waargenomen. Vanaf deze plaats liep een sleepspoor schuin over het aldaar gelegen grasperk tot aan een tegelpad. In de aarde werd een sleepspoor aangetroffen dat leidde naar een achter de bosschage gelegen grasveld. Op diverse plaatsen waren geringe hoeveelheden bloed aanwezig. Vanaf de bosschage was in de richting van het water een sleepspoor zichtbaar, welke eindigde op de wallekant waarna direct in het water een rietkraag stond. Op de plaats waar het slachtoffer in het water had gelegen was het riet in de richting van het water platgedrukt. Op een aantal platgedrukte rietstengels werd bloed aangetroffen. Een zwarte spijkerbroek en een zwarte broeksriem werden afzonderlijk van elkaar in het water aangetroffen.2 Op basis van de gehouden reconstructie van het sleepspoor leek het meest waarschijnlijk dat sprake was van een willoos slachtoffer dat achterwaarts, middels vasthouding onder de oksels was versleept.3
Het slachtoffer bleek te zijn [slachtoffer] .4 De avond tevoren, op 7 juni 1992, had zij omstreeks 23.55 uur een feestje aan de [adres 2] te Zaandam verlaten.5
Bij de sectie op haar lichaam werden meerdere letsels geconstateerd, te weten: een oppervlakkige snijverwonding bij de linker mondhoek, een snijverwonding van links in de hals naar rechts verlopend met aan de rechterzijde een steekkanaal dat achterwaarts, buiten- en neerwaarts verliep, een steekverwonding onder de kin waarbij het steekkanaal buiten- en neerwaarts verlopend was, perforaties van de weke delen van de hals, tong, grote halsader en slagader rechts, enkele oppervlakkige krasverwondingen en gebieden van onderhuidse bloedingen.6 Vrijwel al deze letsels zijn bij leven ontstaan.7 De snijverwonding in de hals kan zijn veroorzaakt door zowel een éénzijdig als een tweezijdig scherp snijdend voorwerp. De steekverwonding onder de kin is veroorzaakt door een éénzijdig scherp snijdend voorwerp.8 Verder waren de knieën van het slachtoffer ontveld en waren haar nagels teruggeslagen.9 De letsels ten gevolge van steek- en snijverwondingen in de hals waarbij onder andere de grote halsader en slagader rechts waren geperforeerd, hebben de dood tot gevolg gehad.10
In de slip van [slachtoffer] werden beschadigingen aangetroffen die goed passen bij het beeld van het kapottrekken daarvan.11 Gezien het feit dat het slipje van [slachtoffer] gedeeltelijk afgestroopt was, werd een oppervlakkig uitstrijkje gemaakt, waarbij een (de rechtbank begrijpt:) spermatozoïde is waargenomen onder een microscoop. De staart was van de kop gescheiden.12 In de preparaten van de uitstrijkjes van het baarmoederhalskanaal en de anus van het slachtoffer werden enkele cellen gezien die een sterke overeenkomst vertoonden met de zogenaamde kop van de spermatozoön en ook de zure fosfatase testen gaven een aanwijzing voor de aanwezigheid van sperma.13 De anus- en vagina-uitstrijkjes van het slachtoffer zijn in 2002 door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voorzien van de volgende identiteitszegels: [ABU402]#1 voor het restant van het DNA-extract van het anusuitstrijkje, [ABU402]#2 voor het resterende sporenmateriaal van het anusuitstrijkje en [ABU403]#1 en [ABU405]#1 voor het resterende sporenmateriaal van twee van de drie vagina-uitstrijkjes. Van het onderzochte sperma in het anusuitstrijkje [ABU402]#2 is een volledig DNA-profiel verkregen van een onbekend persoon. Van het celmateriaal in het extract van het anusuitstrijkje [ABU402]#1 is een DNA-mengprofiel verkregen waarbij de DNA-kenmerken van het slachtoffer en dezelfde onbekende spermadonor kunnen worden geïdentificeerd.14 De vagina-uitstrijkjes [ABU403]#1 en [ABU405]#1 zijn nader onderzocht. Uit onderzoek aan het celmateriaal van het hierin aangetroffen sperma volgt dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-profiel van deze spermasporen kleiner is dan één op één miljard.15 Zowel in de uitstrijkjes die zijn afgenomen in de vagina en baarmoederhals, als in de uitstrijkjes van de anus, is het DNA-profiel van één en dezelfde persoon aangetroffen naast het DNA-profiel van [slachtoffer] zelf. Deze persoon is aangeduid als onbekende man A.16
In het kader van een grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek (GVDO) heeft [broer van verdachte] vrijwillig wangslijm afgestaan. Het celmateriaal is gewaarmerkt onder SIN RABP2016NL. [broer van verdachte] gaf aan dat hij in 1992 op [adres 3] woonde samen met zijn ouders en broer.17 Het Y-chromosomale DNA-profiel van [broer van verdachte] is vergeleken met het Y-chromosomale DNA-profiel van het spoor [ABU402]#2. Zijn Y-chromosomale DNA-profiel matchte op 22 van de 23 vergeleken loci, wat betekent dat een verwantschap in mannelijke lijn tussen hem en de donor van het spoor [ABU402]#2 niet kan worden uitgesloten. Vervolgens is het referentiemonster onderworpen aan autosomaal DNA-onderzoek. De kans dat de persoon onder referentiemonster RABP2016NL en de donor van het spoor [ABU402]#2 volle broers zijn, is 2,8 miljoen keer groter dan wanneer zij niet verwant zijn.18 Onderzoek in de Basisregistratie Personen leverde onder andere op dat [broer van verdachte] een broer heeft die woonachtig is in [plaatsnaam] , genaamd [verdachte] , zijnde verdachte.19 Vervolgens is bij verdachte wangslijm afgenomen onder SIN RABP1650NL.20 Het DNA-profiel van verdachte onder RABP1650NL matcht met het DNA-profiel van het sperma in de bemonstering [ABU402]#2. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-profiel van het spermaspoor [ABU402]#2 is kleiner dan één op één miljard.21
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat zijn sperma in het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen.22 Hij fietste ‘s avonds in het donker in de wijk Kogerveld richting zijn huis, toen hij bij de kerk een vrouw zag.23 Verdachte is vervolgens omgekeerd.24
4.3.3
Bewijsoverwegingen
Spermasporen zijn dadersporen
Gelet op de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting concludeert de rechtbank dat op verschillende plekken in het lichaam van [slachtoffer] sperma van verdachte is aangetroffen. Dit wordt niet door de verdediging weersproken. De rechtbank dient thans de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van verkrachting, ten laste gelegd als onderdeel van gekwalificeerde doodslag, of van vrijwillige seks, zoals verdachte heeft verklaard.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot de conclusie dat sprake is geweest van excessief geweld dat op de plaats delict tegen [slachtoffer] is uitgeoefend. Dat zij zich hevig heeft verzet, kan naast het aangetroffen letsel onder meer blijken uit de teruggeslagen nagels van haar vingers. [slachtoffer] is in het water aangetroffen zonder broek en met haar slipje afgestroopt halverwege haar bovenbenen. Dit slipje bevat beschadigingen die passen bij het kapot trekken daarvan. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in combinatie met de aangetroffen spermasporen op meerdere plaatsen in het lichaam, de conclusie rechtvaardigen dat in de nacht van 7 op 8 juni 1992 seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden met [slachtoffer] nabij de St. Jozefkerk in Zaandam en dat dit niet op vrijwillige basis is gebeurd. De seksuele gemeenschap moet, gelet op het toegepaste geweld, onder dwang hebben plaatsgevonden, zodat sprake is van verkrachting.
De rechtbank stelt vast dat de spermasporen die op meerdere plaatsen in het lichaam van [slachtoffer] zijn aangetroffen toebehoren aan verdachte, terwijl op geen enkele wijze is gebleken van tactische en/of technische aanwijzingen die erop duiden dat een ander persoon de verkrachting heeft gepleegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de spermasporen met betrekking tot deze verkrachting als dadersporen moeten worden aangemerkt.
Het daderspoor in het licht van gekwalificeerde doodslag
Gelet op het totaalbeeld van de plaats delict waarbij op diverse plaatsen bloed afkomstig van [slachtoffer] is aangetroffen en waarbij een sleepspoor met daarin bloed zichtbaar is geweest van de stoep richting het water van de Noordervaldeursloot, alsmede de wijze waarop [slachtoffer] in dit water is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat het levensdelict kort op het zedendelict heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat [slachtoffer] is aangetroffen zonder broek aan – welke afzonderlijk in het water is gevonden – met haar slipje afgestroopt tot halverwege haar bovenbenen, duidt er immers op dat [slachtoffer] geen mogelijkheid heeft gehad haar slipje en/of broek weer aan te trekken nadat zij was verkracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zeden- en levensdelict bij elkaar horen als een samenhangend complex van handelingen. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de aangetroffen spermasporen, toebehorende aan verdachte, eveneens dadersporen zijn met betrekking tot het levensdelict. De conclusie luidt dan ook dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft verkracht en gedood.
Uit de omstandigheid dat hij [slachtoffer] van de stoep naar het water heeft gesleept en haar gedeeltelijk ontklede lichaam grotendeels bedekt onder omgebogen rietstengels heeft achtergelaten, leidt de rechtbank af dat verdachte ontdekking van zijn daad wilde voorkomen. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren voor de gepleegde verkrachting. Daarmee is sprake van gekwalificeerde doodslag.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de omstandigheid dat het recht tot strafvordering voor de afzonderlijk onder 2 ten laste gelegde verkrachting thans is verjaard niet in de weg staat aan de conclusie dat sprake is gekwalificeerde doodslag, in die zin dat de doodslag – kort gezegd – heeft plaatsgevonden om te zorgen dat de verkrachting ongestraft zou blijven.
Alternatief scenario
Uit het voorgaande volgt reeds dat het alternatieve scenario dat ter terechtzitting door verdachte is geschetst en dat inhoudt dat de aangetroffen spermasporen worden verklaard door een eerder vrijwillig seksueel contact tussen hem en [slachtoffer] , niet door de rechtbank wordt gevolgd. Dit scenario, dat pas naar voren is gebracht toen verdachte reeds bijna een jaar in voorlopige hechtenis verbleef en kennis had genomen van het volledige dossier, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hiertoe wordt overwogen dat zijn verhaal op geen enkele wijze verifieerbaar is en dat in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de door verdachte gestelde relatie. Zo blijkt uit de verhoren van de zussen en vriendinnen van [slachtoffer] dat geen van hen op de hoogte was van het bestaan van een (seksuele) relatie tussen verdachte en [slachtoffer] , terwijl zij allen aangeven dat [slachtoffer] heel open was over haar (seksuele) relaties. Daarnaast geven zij aan dat [slachtoffer] ’s seksuele contacten altijd plaatsvonden binnen een relatie, terwijl haar relatie met [naam] , die enige maanden heeft geduurd, pas twee weken voor haar dood is beëindigd. Ook om deze reden komt het de rechtbank ongeloofwaardig voor dat tussen verdachte en [slachtoffer] in die tijd een (seksuele) relatie heeft bestaan.
Hier komt bij dat uit de OVC-gesprekken, die verdachte met zijn vrouw en dochters heeft gevoerd in de penitentiaire inrichting, blijkt dat is gesproken over de mogelijkheid dat verdachte zou kunnen zeggen “dat een relatie of geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden, maar dat andere niet”. “Ze had zijn geliefde kunnen zijn”.
De rechtbank zal verdachte dan ook houden aan zijn eerste, bij de politie afgelegde verklaring. In tegenstelling tot de ter terechtzitting van 19 november 2018 afgelegde verklaring vindt deze eerste verklaring van verdachte steun in het dossier. [getuige 1] heeft in de nacht van 7 op 8 juni 1992 omstreeks 00.00 uur een man op een fiets zien rijden over de Veldbloemenweg in de richting van de [adres 2] in Zaandam. Hij heeft hierbij aangegeven dat zijn vrouw dacht dat het, gelet op het silhouet, ging om een Turkse jongeman. Toen zij even later weer keken zagen zij dat de jongeman was gekeerd en weer hun kant was opgereden. Nadat hij bij een boom had stilgestaan, zagen zij hem wegrijden in westelijke richting, zijnde de richting van de St. Jozefkerk. Het voorgaande past in hetgeen verdachte bij zijn eerste verhoor heeft verklaard over zijn gedrag, inhoudende dat hij ’s avonds in het donker in de wijk Kogerveld richting zijn huis fietste, dat hij bij de kerk een vrouw zag en dat hij is omgekeerd. [getuige 2] heeft verklaard zat zij op 7 juni 1992 omstreeks 23.55 uur een meisje, dat voldoet aan het signalement van [slachtoffer] , heeft zien lopen op de [straatnaam] in Zaandam. Uit onderzoeksbevindingen met behulp van het programma Dynacap blijkt dat het mogelijk is geweest dat de personen die door de [getuige 1] en [getuige 2] zijn gezien elkaar hebben ontmoet.
Verder blijkt uit de beelden van het eerste verhoor van verdachte bij de politie van een ontspannen sfeer, waarin verdachte uit eigen initiatief uitvoerig is gaan vertellen. Verdachte heeft tijdens dit verhoor meermalen aangegeven dat hij zich op dat moment “lekker” en relaxt voelt. Verder heeft hij aangeven dat hij zich nooit schuldig heeft gevoeld, omdat het voor hem net een droom lijkt. De overige inhoud van de verklaring van verdachte biedt geen ruimte voor twijfel dat deze ziet op de onderhavige beschuldiging. Zo is hij er onder andere mee geconfronteerd dat zijn DNA-profiel overeenkomt met de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen sporen. De rechtbank ziet geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij de wijze waarop de eerste door verdachte afgelegde verklaring bij de politie tot stand is gekomen.
Onderzoekswensen raadsman
Ter zitting heeft de raadsman de rechtbank verzocht nadere onderzoekswensen in te willigen uitgaande van het gepresenteerde alternatieve scenario.
Nu de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld dat het zedendelict en het levensdelict als samenhangend delict kunnen worden beschouwd en dat de spermasporen als dadersporen kunnen worden aangemerkt terwijl de rechtbank het scenario van verdachte dat hij vrijwillig seks heeft gehad met [slachtoffer] , terzijde heeft geschoven, ziet de rechtbank geen aanleiding voor nader onderzoek voortbordurend op het alternatieve scenario.
Conclusie
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen wordt geacht.
4.3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
Subsidiair (gekwalificeerde doodslag)
hij op 8 juni 1992 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een scherp voorwerp gesneden en/of gestoken in de hals van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.