3.1.
[werknemer] verzoekt (na wijziging van het verzoek ter zitting) dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Meerlanden veroordeelt:
Primair (oorspronkelijk subsidiair):
a. tot betaling aan [werknemer] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW van € 30.000,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding;
b. tot betaling aan [werknemer] van een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW van € 12.648,44 bruto;
c. tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 20.626,00 bruto;
d. tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke rente over de onder a tot en met c genoemde bedragen vanaf 23 november 2017 althans vanaf de datum van opeisbaarheid;
e. tot verstrekking aan [werknemer] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van het onder a tot en met d verzochte is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
Subsidiair (oorspronkelijk meer subsidiair):
f. tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding van € 20.626,00 bruto, dan wel een gedeelte daarvan;
m. tot verstrekking aan [werknemer] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van het onder f verzochte is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met maximum van € 10.000,00;
g. tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke rente over het onder f genoemde bedrag vanaf 23 november 2017;
Primair en subsidiair:
o. tot betaling aan [werknemer] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.401,74;
p. tot betaling aan [werknemer] van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[werknemer] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Meerlanden de arbeidsovereenkomst op 23 november 2017 heeft opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. [werknemer] heeft immers niet ingestemd met dit ontslag, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft geen toestemming voor het ontslag verleend en evenmin is sprake van een dringende reden voor ontslag. [werknemer] voert in dit verband het volgende aan. Meerlanden heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [werknemer] de geldende regels en procedures niet is nagekomen, maar niet duidelijk is op welke regels en procedures Meerlanden doelt. Er zijn geen specifieke regels of procedures aan [werknemer] kenbaar gemaakt. [werknemer] erkent dat hij wel eens de inhoud van de container waar plastic afval in hoort in hetzelfde voertuig als het restafval heeft gestort, maar dat hij dit alleen deed als de container bedoeld voor plastic afval vervuild was. Dit gedrag is dan ook niet verwijtbaar. [werknemer] heeft in het verleden ook regelmatig toestemming van zijn leidinggevende gehad voor het storten van vervuild plastic afval in de container van het restafval. Daarom mocht hij er ook deze keer op vertrouwen dat Meerlanden instemde met zijn handelwijze, hoewel hij niet expliciet om toestemming heeft gevraagd. Aan [werknemer] is ook nooit kenbaar gemaakt dat eerst toestemming van zijn leidinggevende vereist was. De door Meerlanden gestelde imago- en financiële schade is niet onderbouwd. De aard en de ernst van de gedraging van [werknemer] rechtvaardigen geen ontslag op staande voet. Een waarschuwing was voldoende geweest, mede gelet op het sinds 1 februari 2002 onberispelijke dienstverband. Bovendien rechtvaardigen de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] geen ontslag op staande voet. Nu de door de gemeente gemaakte filmopnamen niet aan [werknemer] zijn getoond, is ook geen sprake geweest van hoor en wederhoor.