de besloten vennootschap met beperkt aansprakelijkheid [gedaagde] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
[gedaagde]
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S. Rozemeijer
1 Het procesverloop
1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 april 2018 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 16 augustus 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is op 30 april 2015 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van productiemedewerker op basis van een oproepovereenkomst voor bepaalde tijd tegen een laatstgenoten salaris van € 9,01 bruto per uur exclusief 8 % vakantiegeld. De arbeidsovereenkomst is verlengd tot 29 april 2017.
2.2.
[eiser] heeft gedurende haar dienstverband altijd nachtdiensten gedraaid.
2.3.
[eiser] is sinds 23 februari 2017 arbeidsongeschikt. Het UWV heeft besloten dat [eiser] per 23 maart 2018 niet langer een ziektewetuitkering ontvangt.
3 De vordering
3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat [gedaagde] aan [eiser] afschriften verstrekt van uitdraaien van gemaakte uren, authentieke werkbriefjes/urenbriefjes alsmede originele werkroosters dan wel andere stukken verstrekt waaruit de omvang van de door [eiser] gemaakte uren blijken over haar gehele dienstverband, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis nalaat, met een maximum van € 10.000, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij de verzochte bescheiden nodig heeft om te kunnen beoordelen of en in welke mate en frequentie de arbeidstijdenwet is overtreden, als gevolg waarvan zij stelt arbeidsongeschikt te zijn geworden. Zij heeft te maken gekregen met toenemende psychische klachten. Zij heeft de bescheiden nodig om exact de werktijden te kunnen vaststellen, nu zij van mening is dat die werktijden dusdanig belastend zijn geweest dat daaruit medische klachten zijn voortgevloeid, waarvoor zij [gedaagde] aansprakelijk heeft gesteld. Zij dient te beschikken over bescheiden waarop zij een eventuele vordering kan baseren. Daarin is haar rechtmatig belang gelegen.
4 Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij haar vordering en bovendien dat er sprake is van een “fishing expedition”. [gedaagde] wijst erop dat uit de probleemanalyse opgesteld door een onafhankelijk arts volgt dat de klachten niet werkgerelateerd zijn. Ten overvloede wijst [gedaagde] erop dat alle verzochte bescheiden ten tijde van het dienstverband aan [eiser] zijn uitgereikt. Thans beschikt [gedaagde] daarover niet meer. Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat zij geen verplichting heeft om urenbriefjes en/of werkroosters langer dan 52 weken te bewaren.
5 De beoordeling
5.1.
[eiser] heeft, op grond van artikel 843a Rv, afgifte gevorderd van urenbriefjes en werkroosters over de periode dat zij werkzaam is geweest voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden geweigerd nu sprake is van een ‘fishing expedition’ en dat zij overigens die stukken niet heeft bewaard.
5.2.
Ter gelegenheid van de zitting is het volgende duidelijk geworden. [gedaagde] hangt eenmaal per week in de kantine het werkrooster op. Daarvoor gebruikt zij op de computer een format dat iedere week opnieuw wordt ingevuld en dan op papier wordt uitgedraaid. Het rooster wordt niet opgeslagen, aldus [gedaagde] . Werknemers vullen zelf met de hand in hoe laat zij beginnen en hoe laat zij hun werkzaamheden beëindigen. Die lijst, aldus [gedaagde] , wordt vervolgens gebruikt voor het berekenen van het totaal aantal gewerkte uren per werknemer. Deze lijst wordt opgehangen in de kantine zodat iedere werknemer kan controleren of het juist is berekend. Vervolgens wordt het loon betaald en worden de loonstroken uitgedraaid en verstrekt. Indien er een fout is gemaakt in de berekening, dan kan de medewerker zich vervoegen bij de administratie en wordt een en ander gecorrigeerd. [eiser] heeft deze gang van zaken bevestigd en heeft verklaard dat zij de berekeningen altijd heeft gecontroleerd aan de hand van haar eigen registratie en dat als de berekening niet juist was, dit is gecorrigeerd door de administratie. [eiser] heeft verklaard dat de door haar gewerkte uren correct zijn uitbetaald. Ter zitting is verder gebleken dat [eiser] beschikt over een schriftje waarin zij per gewerkte dag heeft genoteerd hoe laat zij begon met het werk en hoe laat zij haar werkzaamheden beëindigde. [eiser] heeft ter zitting inzage in dit schriftje gegeven. Hierop heeft [gedaagde] het standpunt ingenomen dat [eiser] geen enkel belang heeft bij haar vordering.
5.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In artikel 4:3 van de Arbeidstijdenwet (Atw) is bepaald dat een werkgever verplicht is om een registratie bij te houden van de arbeids- en rusttijden van werknemers. Deze registratie moet door de werkgever minimaal 52 weken worden bewaard vanaf de datum waarop de gegevens betrekking hebben. De onderhavige vordering heeft betrekking op de periode van 30 april 2015 tot 29 april 2017. De dagvaarding dateert van 25 april 2018 en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] voordien is gesommeerd tot afgifte van de urenbriefjes en/of werkroosters. Nog daargelaten het feit dat [gedaagde] nadrukkelijk heeft verklaard dat zij de gevorderde stukken niet meer bezit, geldt het volgende.
5.4.
Namens [eiser] is gesteld dat de urenbriefjes noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen in welke mate en frequentie [eiser] werkzaamheden in de nacht heeft verricht en of daarbij de arbeidstijdenwet is overtreden. Zij wil haar aansprakelijkstelling kunnen onderbouwen met vaststaande werktijden. De kantonrechter stelt vast dat deze beoordeling kan plaatsvinden aan de hand van wat gespecificeerd is genoteerd door [eiser] in haar schriftje. Van een direct en concreet belang om, daarnaast, te beschikken over de door [eiser] ingevulde urenlijsten (die volgens [gedaagde] niet meer bestaan) is niet gebleken. Namens [eiser] is nog wel gesteld dat het schriftje mogelijk onvoldoende zal zijn om als bewijsstuk te dienen, maar in de onderhavige procedure is geen sprake van enige bewijsopdracht. Voor een bewijswaardering leent deze procedure zich niet. Nu niet is gebleken is van een rechtmatig belang van [eiser] bij de gevorderde stukken, moet de kantonrechter de vordering afwijzen.
5.5.
Als de in het ongelijk te stellen partij, zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 300,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: