3.3.1.
Inleiding
De FIOD is in mei 2010, naar aanleiding van een aangifte door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), een onderzoek gestart naar mogelijke malversaties rond het project CIG Biodiesel. De in Nederland gevestigde vennootschap [vennootschap 1] in oprichting, later genaamd [vennootschap 1]2 (hierna: de vennootschap (i.o.)), heeft vanaf 2007 obligatieleningen uitgegeven ter financiering van de bouw en exploitatie van (in eerste instantie) een biodieselfabriek in Enns (Oostenrijk), dan wel (in tweede instantie) een oliemolen/crusher met een afzonderlijke biodieselfabriek.3 Voor het aantrekken van beleggers is het prospectus “Prospectus Biodieselfabriek Ennshafen Oostenrijk”4 opgesteld, waarin de beleggers een gunstig rendement in het vooruitzicht is gesteld. In het prospectus stond met betrekking tot de financiering van het project tevens vermeld dat de bouw en exploitatie van de installatie verder zal worden gefinancierd door middel van onder andere een hypothecaire lening van investeerder [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2] ) en daarnaast te verkrijgen overheidskredieten en subsidies.
In de periode van 29 januari 2007 tot en met 20 mei 2009 is door Nederlandse en Belgische beleggers een geldbedrag van in totaal € 4.257.020,22 in het biodieselproject geïnvesteerd5, dat ten behoeve van de bouw van de installatie kon worden aangewend. In het prospectus is vermeld dat met de engineering en de bouw van de installatie zal worden gestart na afronding van de totale financiering en dat de inbedrijfstelling is beoogd in het eerste- dan wel het derde kwartaal van 2009.6Ter realisatie daarvan zijn blijkens het onderzoek stappen gezet en uitgaven gedaan, zoals de aanbetaling voor een stuk bouwgrond in Enns. Tot de bouw van de installatie is het echter niet gekomen. Op 9 november 2010 is de vennootschap failliet verklaard zonder dat met de bouw van (een deel van) de oliemolen/crusher of biodieselfabriek was gestart. De beleggers hebben de door hun ingelegde gelden ter verstrekking van obligatieleningen niet terugbetaald gekregen.
De initiatiefnemers van het project CIG Biodiesel waren verdachten [medeverdachte 1] , zijn zoon [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] )7, die al in 2006 met de eerste voorbereidingen ten behoeve van het project zijn gestart. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben aanvankelijk gezamenlijk aan het project gewerkt. Aan die samenwerking kwam begin augustus 2007 een einde, toen [medeverdachte 3] na een geschil met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet langer bij het project was betrokken.
Bij het biodieselproject waren ook enkele rechtspersonen betrokken. De bestuurder van de vennootschap betrof [vennootschap 3] , waarvan [medeverdachte 2] ten tijde van het biodieselproject de bestuurder was8.9 De aandeelhouders van de vennootschap waren de rechtspersonen10:
[vennootschap 4] , waarvan verdachte ten tijde van het project de bestuurder was11, vertegenwoordigd door haar echtgenoot [medeverdachte 1]12,
[vennootschap 5] , waarvan [medeverdachte 2] ten tijde van het project indirect via [vennootschap 3] de bestuurder was.13
Bij de vennootschap (i.o.) was, naast deze vennootschappen, ook betrokken [vennootschap 6] (hierna: [vennootschap 6] )14, waarvan [medeverdachte 3] ten tijde van het project enig aandeelhouder en bestuurder was15.
Het met de obligatieleningen ontvangen totaalbedrag van € 4.257.020,22 is binnengekomen op vier verschillende bankrekeningen, namelijk de bankrekening ten name van [vennootschap 6] , waarvoor [medeverdachte 3] bevoegd was, de bankrekening van de vennootschap i.o., waarvoor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bevoegd waren, een bankrekening van de vennootschap, waarvoor [medeverdachte 2] bevoegd was, en tot slot een bankrekening van [vennootschap 7] , waarvoor [betrokkene] bevoegd was.16 Gedurende het onderzoek naar de geldstromen is naar voren gekomen dat namens verschillende aan verdachten (indirect) gelieerde rechtspersonen is gefactureerd en dat de ingelegde beleggersgelden naar bankrekeningen van die rechtspersonen zijn overgeboekt.17 Er zijn allereerst gelden overgeschreven middels de bankrekening ten name van [vennootschap 2] , waarvoor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevoegd waren.18 Ook zijn er gelden overgeschreven naar bankrekeningen ten name van [vennootschap 8] , [vennootschap 9] , [vennootschap 10] (hierna: [vennootschap 10] ) en [vennootschap 11] (hierna: [vennootschap 11] ). Voor de bankrekeningen van [vennootschap 10] en [vennootschap 11] was [medeverdachte 1] bevoegd.19 Verdachte is sinds 27 december 2001 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) enig aandeelhouder van [vennootschap 8] en sinds 1 december 2002 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) bestuurder van deze vennootschap.20 [medeverdachte 1] was bevoegd voor de bankrekening van [vennootschap 8]21 Verdachte is sinds 18 januari 2002 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) enig aandeelhouder van [vennootschap 9] Bestuurder van deze vennootschap is sinds 1 november 2005 (en tot in ieder geval 30 juni 2010) eerdergenoemde [vennootschap 8]22 Verdachte was, samen met [medeverdachte 1] , bevoegd voor de bankrekening van [vennootschap 9]23
In november 2012 heeft de FIOD het onderzoek afgerond. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is de officier van justitie tot vervolging van verdachten overgegaan.
3.3.2.
Betrokkenheid verdachte bij project CIG Biodiesel
In aanvulling op de onder 3.3.1. genoemde inleiding stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het biodieselproject het volgende vast.
In het hiervoor besproken prospectus staat [vennootschap 4] op pagina 52 genoemd als één van de oprichters van de vennootschap.24 Verdachte is (in ieder geval vanaf 1999) bestuurder geweest van [vennootschap 4] In maart 2009 is zij als bestuurder van [vennootschap 4] nog herbenoemd voor een periode van zes jaren.25 [vennootschap 4] is blijkens het ‘Businessplan Biodieselfabriek Enns’ één van de beoogde aandeelhouders van de vennootschap, de initiatiefnemer van het project CIG Biodiesel. Van 24 juli 2007 tot 31 december 2007 was [vennootschap 4] enig aandeelhouder van [vennootschap 1] / [vennootschap 1]26 In een aandeelhoudersovereenkomst van 5 december 2007 staat opgenomen dat de aandelen van de vennootschap zijn verdeeld tussen [vennootschap 4] en [vennootschap 5] , ieder voor vijftig procent. Deze overeenkomst is namens [vennootschap 4] getekend door verdachte.27
3.3.3.
Verdenking
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij, samen met één of meer anderen, waaronder haar echtgenoot [medeverdachte 1] , een geldbedrag van € 1.408.739,84 heeft witgewassen door, kort weergegeven:
a. de werkelijke aard en/of herkomst van dat geldbedrag te verbergen of te verhullen, en/of
b. dat geldbedrag te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen of gebruik te maken van dat geldbedrag.
3.3.4.
Uit enig misdrijf afkomstig
In het vonnis van heden in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de rechtbank bewezen verklaard dat hij zich, in vereniging met [medeverdachte 2] en gedeeltelijk met [medeverdachte 3] , schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag toebehorende aan beleggers, die middels het verstrekken van obligatieleningen geld hadden ingelegd ten behoeve van het project CIG Biodiesel. De rechtbank is, kort gezegd, van oordeel dat [medeverdachte 1] middels het factureren bij wijze van voorschot niet binnen de door de doelbinding geboden ruimte heeft gehandeld. Ook de hoogte van de bedragen die hij in dit stadium ten gunste van zichzelf heeft gefactureerd verhoudt zich niet binnen deze ruimte en is buitensporig. Het verduisteren vond (onder andere) plaats door het overboeken van geldbedragen naar bankrekeningen ten name van [vennootschap 8] , [vennootschap 9] , [vennootschap 10] en [vennootschap 11] .28
3.3.5.
Voorhanden hebben en gebruiken van verduisterde geldbedragen
[vennootschap 8] en [vennootschap 9]
Een totaalbedrag van € 420.660,18 is overgemaakt naar de bedrijfsrekening van [vennootschap 8]29 De eerste overboeking heeft plaatsgevonden op 5 februari 2007.30 Tevens is een totaalbedrag van € 269.014,92 overgemaakt naar de bedrijfsrekening van [vennootschap 9]
Verdachte had als (indirect) bestuurder en enig aandeel aandeelhouder van [vennootschap 9] en [vennootschap 8] de beschikking over de gelden die op de bankrekeningen van deze vennootschappen zijn binnengekomen. Nu [medeverdachte 1] (tevens) bevoegd was over deze bedrijfsrekeningen, heeft zij die geldbedragen, samen met [medeverdachte 1] voorhanden gehad.
[vennootschap 10] en [vennootschap 11]
In de periode van 22 februari 2008 tot en met 22 mei 2009 is er van de bankrekening van [vennootschap 2] een totaalbedrag van € 342.391,81 overgemaakt op bankrekeningen van [vennootschap 10] .31 [medeverdachte 1] is gemachtigde van deze bankrekening. In februari en april 2008 is van de bankrekening van [vennootschap 10] een geldbedrag van in totaal € 160.000,- overgeboekt naar een bankrekening van Dok en Scheepsbouw Woudsend B.V.32 Deze betalingen hadden betrekking op werkzaamheden aan het schip “ [verdachte] ”33, welk schip verdachte en [medeverdachte 1] in gebruik hadden.34 Nu voornoemd geldbedrag van € 160.000,- is aangewend voor het privéschip van verdachte en [medeverdachte 1] , heeft verdachte aldus samen met [medeverdachte 1] gebruik gemaakt van dat geldbedrag.
In de periode van april 2008 tot en met april 2009 is verder van de bankrekening van [vennootschap 2] een geldbedrag van in totaal € 141.000,- overgeschreven naar een bankrekening van [vennootschap 11] .35 [medeverdachte 1] is gemachtigde van deze bankrekening. Op 22 april 2009 is een bedrag van € 134.259,04 overgeboekt naar een bankrekening op naam van Dok en Scheepsbouw Woudsend B.V. onder vermelding van ‘restant refit M.S. [verdachte] volgens opstelling en afspraak’.36 Ook van dit geldbedrag heeft verdachte, samen met [medeverdachte 1] , naar het oordeel van de rechtbank gebruik gemaakt, nu het ten behoeve van hun privéschip is aangewend.
Privérekeningen
Op 10 december 2007 is van de bankrekening van [vennootschap 2] een bedrag van € 250.000,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van [medeverdachte 1] en/of verdachte. Op 13 december 2007 is vervolgens het bedrag van € 250.000,- overgeboekt naar een bankrekening van J. van Groenendael Beheer B.V., ter inlegging in een High Yield Program.37 Met dit handelen heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] dit geldbedrag van € 250.000,- voorhanden gehad en gebruikt.
Uit de beleggersgelden is een bedrag van € 2.500,- rechtstreeks overgemaakt naar een privérekening van verdachte.38
Op 23 november 2010 is van de bankrekening van [vennootschap 2] een bedrag van € 2.074,33 overgeschreven naar een bankrekening op naam van verdachte.39
Van de bankrekening van [vennootschap 10] is een totaalbedrag van € 455,97, overgemaakt op een bankrekening op naam van verdachte, bestaande uit de bedragen € 107,04 en $ 466,90 (naar de wisselkoers van 23 november 2010 een omgerekend bedrag van € 348,93).40 Op 23 november 2010 is er van de bankrekening van [vennootschap 11] een bedrag van € 235,58 overgeschreven naar een bankrekening op naam van verdachte41. Ook deze geldbedragen heeft verdachte voorhanden gehad.
Tussenconclusie
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte in totaal een geldbedrag van € 1.239.200,02 voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt (sub b). Ten laste is gelegd dat verdachte een totaalbedrag van € 1.408.739,84 zou hebben witgewassen en de officier van justitie heeft ook tot bewezenverklaring van dit bedrag gerekwireerd. Van het resterende bedrag kan de rechtbank echter niet vast stellen dat verdachte dit (samen met een ander of anderen) voorhanden heeft gehad, overgedragen of hiervan gebruik heeft gemaakt, nu [verdachte] ten aanzien van [vennootschap 11] en [vennootschap 10] geen formele rechtspositie had en/of niet bevoegd was te beschikken over deze bankrekeningen en de uitgaven die van voornoemde bankrekeningen zijn gedaan, zoals de investering in het Private Placement Program, niet te relateren zijn aan kosten van de gezamenlijke huishouding.
3.3.6.
Partiële vrijspraken
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden dat verdachte wist dat het betreffende geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank zal zich in het hierna volgende daarom beperken tot de vraag of verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat genoemd geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
De rechtbank is verder van oordeel dat van het verbergen en/of verhullen van de herkomst van, dan wel de rechthebbende op, de ontvangen gelden (sub a) door verdachte geen sprake is geweest. De geldbedragen zijn voor een deel terechtgekomen op bankrekeningen van bedrijven die (direct) aan verdachte zijn gelieerd. Van overboekingen die gericht zijn geweest op het bemoeilijken van het zicht op de herkomst van de geldbedragen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. De rechtbank zal verdachte daarom ook hiervan vrijspreken.
3.3.7.
Redelijkerwijs moest vermoeden – onderzoeksplicht
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de ontvangen gelden uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Als bestuurder van [vennootschap 4] was verdachte (mede) verantwoordelijk voor het uitbrengen en gebruik van het prospectus. Zij wordt geacht van de inhoud van het prospectus op de hoogte te zijn en dus ook op de hoogte te zijn van de beoogde bestemming van de met het verstrekken van de obligatieleningen verworven gelden. Verdachte wordt, in haar hoedanigheid van bestuurder van [vennootschap 4] , tevens geacht zicht te hebben gehad op de geldstromen ten aanzien van het biodieselproject en binnen de vennootschap [vennootschap 1] (i.o.). Nu zij, zoals hiervoor onder 3.3.5. omschreven, aanzienlijke geldbedragen voorhanden heeft gehad en gebruikt, had zij zich moeten afvragen wat de herkomst van die gelden was, namelijk of die geldbedragen volgens de in het prospectus vermelde bestemming werden besteed en of de aan het biodieselproject onttrokken geldbedragen in verhouding stonden tot de met de obligatieleningen verstrekte geldbedragen. Dit geldt vooral, omdat verdachte wist dat via haar vennootschappen [vennootschap 8] en [vennootschap 9] gelden binnenkwamen uit het biodieselproject42 en dat het op een gegeven moment slecht ging met het project en om die reden door betrokkenen naar gelden werd gezocht om in het project te investeren.43
Het verweer dat verdachte feitelijk niet betrokken is geweest bij het biodieselproject en slechts in naam als bestuurder van de rechtspersonen was aangesteld in verband met het privéfaillissement van haar echtgenoot [medeverdachte 1] , zoals door de raadsman is betoogd, maakt dit niet anders. Gelet op de positie van verdachte als bestuurder van de genoemde vennootschappen, de daarbij behorende verantwoordelijkheden en mogelijkheden tot kennisname van de bedrijfsvoering, had een dergelijk onderzoek in de rede gelegen en had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat [medeverdachte 1] zich de geldbedragen wederrechtelijk had toegeëigend en dat die geldbedragen daarmee uit enig misdrijf afkomstig waren.