RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8878504 / VV EXPL 20-81 (SJ/SS)
Uitspraakdatum: 29 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. J.P. Roos en mr. M.S. van Pesch
de besloten vennootschap Lode B.V.
gevestigd te Groningen
gedaagde
verder te noemen: Lode
gemachtigde: mr. D. Lacevic
2 De feiten
2.1.
Lode is een specialistisch bedrijf dat zich bezig houdt met het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van medische apparatuur (gericht op het meten van lichamelijke inspanningen) op zowel de nationale als de internationale markt. Lode behoort tot de groep van de Lode Holding B.V. Bij Lode Holding B.V. werken in totaal 90 mensen, van wie 65 bij Lode.
2.2.
[verzoekster] , geboren [geboortedag] 1966, is op 1 juli 1992 bij Lode in dienst getreden, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van Product Specialist, tegen een salaris van € 3.622,50 bruto op basis van 28 uur per week, exclusief vakantietoeslag. Verder maakt [verzoekster] gebruikt van een door Lode ter beschikking gestelde laptop, mobiele telefoon en leaseauto.
2.3.
[verzoekster] heeft zich op 12 september 2017 ziek gemeld en is sindsdien onafgebroken arbeidsongeschikt geweest.
2.4.
Op 14 juni 2019 heeft [verzoekster] een WIA-uitkering aangevraagd bij het Uwv.
2.5.
[verzoekster] verricht, laatstelijk vanaf 8 augustus 2019, arbeid bij Lode voor twintig uur per week in eigen, aangepast werk in het kader van haar re-integratie.
2.6.
Op 5 september 2019 heeft het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering niet in behandeling genomen, omdat Lode onvoldoende heeft gedaan om [verzoekster] te re-integreren. Aan Lode is een loonsanctie van 52 weken opgelegd. In de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportage van 30 augustus 2019 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv onder meer het volgende vermeld:
“De werkgever heeft werknemer in staat gesteld om te hervatten in aangepast eigen werk. De werkgever heeft zich hierbij niet beperkt tot het mogelijk maken dat de werknemer haar werkuren flexibel indeelt, maar heeft ook aanpassingen aan de werkplek verzorgd. Werknemer verricht een groot deel van haar oorspronkelijke taken weer, maar niet altijd op dezelfde manier. (…) Desondanks is het onduidelijk of werknemer hiermee haar volledige arbeidsmogelijkheden benut. Werknemer geeft aan dat de taken die zij verricht allemaal taken zijn van haar oorspronkelijke functie. De werkgever is van mening dat zij in de gewerkte uren een productiviteit van ongeveer 50% laat zien. De werkgever heeft vooralsnog niet inzichtelijk gemaakt wat de onderbouwing is van die opvatting. Het is daarom niet vast te stellen of deze werkhervatting een bevredigend resultaat is. (…)”
2.7.
Lode heeft vervolgens een aanvraag ingediend om verkorting van de loondoorbetalingsperiode (bekorting van de loonsanctie). Deze aanvraag heeft Lode onderbouwd met een rapport van de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige het Poortwachter Expertise Centrum (PWEC). In dit rapport is geconcludeerd dat er op verschillende vlakken in haar functie-uitoefening sprake is van een verminderde arbeidsprestatie van [verzoekster] en dat de loonwaarde van het eigen aangepast werk van [verzoekster]
€ 1.395,- per maand is.
2.8.
Bij besluit van 16 december 2019 heeft het Uwv de aanvraag van Lode om verkorting van de loondoorbetalingsperiode afgewezen. In de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportage van 13 december 2019 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv onder meer het volgende vermeld:
“In de praktijk blijkt de re-integratie zich te beperken tot opbouw in het eigen werk, met aanpassingen. Gezien de inschatting van de verzekeringsarts dat verder herstel mogelijk is, is dit een plausibele keuze. (…) Wanneer werknemer taken verricht die bij het eigen werk horen, dient de werkgever hiervoor ook het eigen loon te betalen. (…)
De verzekeringsarts heeft aangegeven dat werknemer in staat moet zijn 20 uur per week te werken, er is geen medische reden om uit te gaan van een lager functioneringsniveau als het om passend werk gaat. Er is bijvoorbeeld geen sprake van een lager handelingstempo of een andere medische reden waarom werknemer minder zou produceren dan voorheen. Een grotere behoefte aan rust is opgevangen met een urenbeperking, rusttijden zijn geen werktijd.
Desondanks geeft de werkgever aan dat er sprake is van een fors lagere loonwaarde. Hij verwijst hierbij naar een arbeidsdeskundig onderzoek. Onduidelijk is welke methode van loonwaardebepaling de arbeidsdeskundige hier heeft toegepast. (…) zowel de waarde die de werkgever toekent aan elke groep van taken als de opbrengstberekening van de productie van de werknemer wordt niet door meetbare feiten onderbouwd. (…)”
2.9.
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het Uwv het bezwaar van Lode tegen het besluit van 16 december 2019 ongegrond verklaard. Verder heeft het Uwv bij afzonderlijk besluit van
23 juni 2020 het door Lode gemaakte bezwaar tegen de loonsanctie ongegrond verklaard. In de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportage van 19 juni 2020 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv onder meer het volgende vermeld:
“In dit geval wordt betrokkene door de verzekeringsarts belastbaar geacht voor 20 uur per week. Zij werkt op de datum beoordeling weliswaar 20 uur per week in aangepast werk, maar dit is niet structureel en de loonwaarde is volgens de werkgever slechts 50%. (…) Indien hervatting in (aangepast) werk niet structureel mogelijk is, dient de werkgever te motiveren op welke aspecten de belastbaarheid wordt overschreden. (…) In de analyse belasting-belastbaarheid dient dan te worden aangegeven of door aanpassingen de eigen functie alsnog passend kan worden gemaakt. Bij de analyse van de verminderde loonwaarde zijn er door PWEC ook beperkingen meegewogen die niet zijn aangegeven door de verzekeringsarts (tijdsdruk, veelvuldige deadlines, hoog handelingstempo, enkele uren per dag belastbaar). Om te bezien of het eigen werk passend is, hoeft er feitelijk geen loonwaarde onderzoek te worden verricht. (…). Als terugkeer in aangepast werk niet mogelijk is, moet werkgever op zoek naar andere mogelijkheden om werknemer passend werk te bieden. Dit doet hij door uitgaande van het persoonsprofiel een inventarisatie uit te voeren van geschikt(e) (te maken) werkzaamheden op functie- en taakniveau en op basis van weging tussen belasting en belastbaarheid. Alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het niveau van werknemer dienen te worden beoordeeld op geschiktheid. Deze analyse is in dit geval niet voldoende gemaakt. Werkgever geeft aan dat er geen mogelijkheden zijn omdat werknemer dan zal moeten reizen. Betrokkene heeft echter altijd (dus ook voor datum uitval) gewerkt op een grote afstand van haar woonplaats. (…)”
2.10.
Tegen deze besluiten heeft Lode geen beroep ingesteld, zodat de besluiten in rechte zijn komen vast te staan.
2.11.
Vanaf 8 september 2020 heeft [verzoekster] geen salaris meer van Lode ontvangen en is zij niet meer in de gelegenheid gesteld werkzaamheden te verrichten.
2.12.
Bij besluit van 16 september 2020 heeft het Uwv aan [verzoekster] met ingang van 8 september 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De verzekeringsarts heeft een aantal fysieke beperkingen in de belastbaarheid van [verzoekster] vastgesteld en haar in staat geacht om tot en met 5 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur (incidenteel tot en met 22 uur) per week te werken. In de aan dit besluit ten grondslag liggende rapportage van 11 september 2020 heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv geconcludeerd dat [verzoekster] ongeschikt is voor de maatgevende arbeid en dat er geen theoretische verdiencapaciteit aanwezig is. Over de werkzaamheden bij Lode heeft de arbeidsdeskundige het volgende vermeld:
“Mevrouw [verzoekster] verricht momenteel nog werkzaamheden bij de eigen werkgever. Omdat niet gegarandeerd wordt dat deze werkzaamheden structureel en duurzaam kunnen worden aangeboden kan geen praktische schatting plaatsvinden. (…)”
2.13.
Op 25 september 2020 heeft [verzoekster] van Lode te horen gekregen dat haar arbeidsovereenkomst per direct werd opgezegd en heeft zij een brief ontvangen waarin dit wordt bevestigd.
2.14.
Bij e-mail van 25 september 2020 heeft Lode aangegeven dat de gestuurde brief niet de juiste versie was.
2.15.
Op 29 september 2020 is [verzoekster] afgesloten van haar zakelijke e-mailaccount en de bedrijfssystemen, waarna [verzoekster] per e-mail van 30 september 2020 heeft verzocht die afsluiting ongedaan te maken.
2.16.
Bij e-mail van 30 september 2020 heeft Lode aangegeven dat met het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting ook de re-integratieverplichting eindigt en dat Lode aan [verzoekster] geen volwaardig passende functie bieden die toegevoegde waarde heeft voor Lode.
2.17.
Bij e-mail van 2 oktober 2020 heeft [verzoekster] nogmaals verzocht om toegang tot de bedrijfssystemen, zodat zij haar werk kan hervatten.
2.18.
Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft de gemachtigde van Lode gereageerd met de mededeling dat de arbeidsovereenkomst zinledig is geworden en dat [verzoekster] de bedrijfseigendommen per omgaande moet inleveren.
2.19.
Op 19 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts van Lode geoordeeld dat [verzoekster] vanuit medisch oogpunt voor 20 uur per week inzetbaar is in aangepast eigen werk en dat het de verwachting is dat de huidige belastbaarheid duurzaam zal zijn.
2.20.
Bij e-mail van 20 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan Lode bericht dat [verzoekster] bereid is om passende arbeid te verrichten en Lode gesommeerd om te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen, om [verzoekster] toegang te geven tot de bedrijfssystemen, om [verzoekster] in staat te stellen haar arbeid te vervatten en om het achterstallig loon vanaf 8 september 2020 te betalen.
2.21.
Bij e-mail van 21 oktober 2020 heeft de gemachtigde van Lode het standpunt dat er geen re-integratieverplichting meer is herhaald.
2.22.
Op 28 oktober 2020 is de leaseauto bij [verzoekster] opgehaald.
2.23.
Bij e-mail van 30 oktober 2020 heeft de gemachtigde van Lode aan [verzoekster] bericht dat de arbeidsovereenkomst niet is opgezegd en dat de brief als ingetrokken kan worden beschouwd.
2.24.
Op 3 november 2020 heeft Lode [verzoekster] verzocht een aantal bedrijfseigendommen, zoals telefoon en laptop in te leveren.
2.25.
Op 24 november 2020 heeft Lode een ontslagaanvraag ingediend bij het Uwv.
3 De vordering
3.1.
[verzoekster] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en bij wijze van voorlopige voorziening Lode veroordeelt tot (samengevat):
I. wedertewerkstelling van [verzoekster] (in haar arbeid behorende bij de functie van Product Specialist in aangepaste vorm voor ten minste twintig uur per week);
II. (door)betaling van het volledige laatstgenoten salaris met ingang van 8 september 2020;
III. terbeschikkingstelling van de leaseauto met tankpas;
IV. betaling van een voorschot op schadevergoeding voor gemis aan privégebruik van de leaseauto;
V. verstrekking van herziene salarisspecificaties vanaf 1 september 2020;
VI. verzending van een rectificatie aan alle medewerkers van Lode over de beëindiging van het dienstverband van [verzoekster] ,
één en ander waar nodig op straffe van een dwangsom, en onder betaling door Lode van de wettelijke verhoging, de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan de vordering ten grondslag - kort weergegeven - dat zij vanaf augustus 2019 steeds haar eigen functie in aangepaste vorm heeft uitgeoefend. Dit is passende arbeid met een structureel karakter, die goed aansluit bij resterende functionele mogelijkheden van [verzoekster] . Dat blijkt ook wat de arbeidsdeskundigen van het Uwv daarover hebben geoordeeld en uit de laatste beoordeling van de bedrijfsarts. Lode heeft zonder deugdelijke grond geweigerd om op het aanbod van [verzoekster] in te gaan om passende arbeid te verrichten. De
re-integratieverplichting van de werkgever is niet in duur beperkt en blijft voortbestaan, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Dat de loonbetalingsverplichting tot einde komt, betekent niet dat de arbeidsovereenkomst ook is geëindigd. Hieraan doet niet af dat [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt is. Lode heeft ten onrechte [verzoekster] vlak na de WIA-keuring op non-actief gesteld en haar vrijwel direct afgesloten van de systemen zonder het advies van de bedrijfsarts af te wachten. Lode dient [verzoekster] ook na 7 september 2020 nog voor ten minste 20 uur per week te werk te stellen in passende arbeid en [verzoekster] heeft recht op doorbetaling van het loon over die uren.
3.3.
[verzoekster] heeft altijd de beschikking gehad over een leaseauto en heeft deze ook nodig vanwege de grote reisafstand tussen haar woonplaats en het kantoor van Lode in Groningen en voor klanten- en beursbezoek. [verzoekster] mocht de leaseauto ook privé gebruiken. De leaseauto is een wezenlijk onderdeel van de arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft een groot (financieel) belang bij gebruik van leaseauto, omdat zij geen eigen auto hoeft aan te schaffen.
3.4.
Verder heeft Lode aan diverse medewerkers gemeld het dienstverband met [verzoekster] te (zullen) beëindigen. Daarmee heeft Lode haar medewerkers in strijd met de waarheid geïnformeerd. De arbeidsovereenkomst is nog niet opgezegd en het Uwv heeft daarvoor ook nog geen toestemming verleend.
4 Het verweer
4.1.
Lode betwist de vordering. Volgens Lode ontbreekt in de eerste plaats spoedeisend belang, omdat [verzoekster] een volledig inkomen ontvangt uit haar WIA-uitkering en ook haar partner een inkomen heeft en zakelijk succesvol is. Verder is er inmiddels een ontslagaanvraag ingediend bij het Uwv. In de procedure bij het Uwv zal de discussie over het wel of niet kunnen beëindigen van het dienstverband moeten plaatsvinden en zal de vraag naar het verrichten van passende arbeid binnen 26 weken aan de orde komen. Daarom ook leent deze zaak zich volgens Lode niet voor behandeling en beoordeling in kort geding. Verstrengeling met de reguliere juridische weg, namelijk de toets bij het Uwv en eventuele procedure daarna bij de kantonrechter, moet worden voorkomen. Daarbij is deze zaak ook te complex voor een kort geding, gelet op de juridische beoordeling, de medische problematiek van [verzoekster] en de hoeveelheid producties.
4.2.
Lode stelt zich verder op het standpunt dat er in dit geval sprake is van een werkneemster die wegens ernstige medische beperkingen volledig uitgevallen is voor haar bedongen arbeid en al drie jaar lang geenszins in staat is gebleken om de essentialia van haar reguliere taken te verrichten. Lode realiseert zich dat zij als goed werkgever een bepaalde inspanningsverplichting heeft, maar er is binnen haar organisatie geen passende arbeid voor [verzoekster] beschikbaar die duurzaam en structureel is. De functie van [verzoekster] betreft een dynamische functie die flexibiliteit vraagt en zeker fysieke inspanning, waarbij soms ook in het weekend moet worden gewerkt, zeker bij het reizen. [verzoekster] is in een situatie terecht gekomen waarin zij in feite niet meer kan reizen. Ook kan zij niet autorijden en kan zij zelfs niet een paar uur zitten. Tijdens de re-integratieperiode heeft [verzoekster] alleen eenvoudige hand- en spandiensten verricht, maar dat is geen passende functie of passend werk dat enige serieuze vorm heeft. Dat er voor [verzoekster] genoeg werk voor 20 uur per week is, is niet zo. Dit zijn de uren die [verzoekster] zelf creëert, maar dat is niet de werkelijke omvang van deze hand- en spandiensten die overigens werknemers in Groningen eenvoudig erbij kunnen doen. [verzoekster] heeft twee keer zoveel tijd nodig om de taken af te wikkelen. Zij heeft drie jaar kunnen teren op haar ervaring uit het verleden, maar Lode als organisatie is in ontwikkeling, ook gelet op de wet- en regelgevingseisen, en [verzoekster] kan vanuit huis niet met deze ontwikkelingen mee gaan. Dat er geen passende mogelijkheden voorhanden zijn, blijkt ook uit een recente rapportage van PWEC van 19 november 2020. In deze moeilijke tijden van Covid-19 waarin de omzet van Lode aanzienlijk is teruggelopen kan van Lode in redelijkheid niet worden verwacht om werknemers in dienst te houden die geen toegevoegde waarde voor de organisatie hebben. Lode acht dat ook niet in het belang van [verzoekster] .
4.3.
Lode voert verder verweer tegen de betaling van het volledig loon, het ter beschikking stellen van de leaseauto, de gevorderde rectificatie en de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke verhoging. Op dat verweer wordt - voor zover nodig - hieronder ingegaan.
5 De beoordeling
5.1.
Kernvraag in dit kort geding is of bij Lode passende arbeid voor [verzoekster] voorhanden is of kan worden gecreëerd en of in redelijkheid van Lode kan worden gevergd dat zij [verzoekster] deze passende arbeid laat verrichten. In het kader van de beantwoording van die vraag discussiëren partijen onder meer over de aard, omvang en waarde van de door [verzoekster] na haar uitval verrichte werkzaamheden en over de medische en arbeidskundige geschiktheid van [verzoekster] om werkzaamheden bij Lode te verrichten. Dat maakt deze zaak in beginsel minder geschikt voor beoordeling in kort geding. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor het gelasten van een onderzoek door bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige is in een kort geding immers geen plaats.
5.2.
Daar komt bij dat er na het uitbrengen van de dagvaarding een ontslagaanvraag is ingediend bij het Uwv. In die procedure zullen de mogelijkheden tot het verrichten van het eigen werk in aangepaste vorm inhoudelijk worden getoetst. De beoordeling van (de mogelijkheden tot het verrichten van) het eigen, aangepaste werk hoort in beginsel dan ook in die procedure thuis in plaats van in deze procedure.
5.3.
Dat betekent echter niet dat [verzoekster] geen belang heeft bij een beoordeling van haar vorderingen in kort geding. De beslissing van het Uwv op de ontslagaanvraag laat mogelijk nog enige tijd op zich wachten (een beslistermijn van acht tot negen weken ligt in dit geval voor de hand). Indien de ontslagaanvraag vervolgens zou worden toegewezen en het Uwv toestemming verleent de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen, heeft Lode bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst de toepasselijke opzegtermijn in acht te nemen. Ook valt in dit geval zeker niet uit te sluiten dat er na de beslissing van het Uwv mogelijk nog een bodemprocedure bij de kantonrechter volgt. In de tussentijd heeft [verzoekster] , anders dan Lode stelt, wel degelijk belang bij een beslissing over tewerkstelling en loonbetaling voor de tussenliggende periode. Daarop ziet de vordering van [verzoekster] ook uitdrukkelijk. Zij vordert immers (onder meer) wedertewerkstelling en loonbetaling tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Dat is bij uitstek een vordering die thuis hoort en waarop moet worden beslist in een kort geding procedure als deze. Daarbij geldt dat een werknemer in algemene zin een zwaarwegend belang heeft bij het verrichten van de bedongen arbeid (al dan niet in aangepaste vorm). In dit geval is dat niet anders. De stelling dat wedertewerkstelling niet in het belang van [verzoekster] is, omdat zij een irreële blik zou hebben op de werkelijkheid en haar mogelijkheden tot werken, past niet bij een goed werkgever en vindt geen steun in de beschikbare stukken. Uit de stukken en de toelichting van [verzoekster] ter zitting blijkt juist duidelijk waarom het, ook met het oog op haar re-integratie en arbeidsmarktpositie, voor haar belangrijk is om te werken, in ieder geval tot er duidelijkheid is over (toestemming tot) de beëindiging van het dienstverband.
5.4.
Dat belang acht de kantonrechter ook spoedeisend. Het spoedeisend belang vloeit bovendien voort uit de aard van de (loon)vordering. Weliswaar ontvangt [verzoekster] een loongerelateerde WIA-uitkering, maar zij loopt ook een deel van haar inkomsten mis, gelet op het verschil tussen de uitkering en het gebruikelijk loon. Bovendien heeft de stopzetting van het loon gevolgen voor haar pensioenopbouw.
5.5.
De beoordeling in dit kort geding is niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen, in het bijzonder de gevorderde wedertewerkstelling en loonbetaling, gebaseerd op de nu beschikbare stukken en voor een afgebakende periode. De beoordeling is beperkt tot de vraag of bij afweging van de wederzijdse belangen en op basis van de nu beschikbare informatie een ordemaatregel moet worden getroffen. De vrees van Lode dat die beoordeling zal interfereren met de beoordeling van het Uwv acht de kantonrechter dan ook ongegrond.
5.6.
Partijen zijn het er inmiddels over eens dat op Lode ook na tijdvak van loondoorbetalingsverplichting nog steeds de verantwoordelijkheid rust tot inpassing van [verzoekster] binnen haar eigen organisatie. Deze verantwoordelijkheid heeft een werkgever immers ook wanneer een werknemer volledig arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de WIA. Dat vormt het uitgangspunt in deze zaak. Vast staat verder dat [verzoekster] vanaf augustus 2019, dus gedurende een periode van meer dan een jaar, haar eigen werk in aangepaste vorm heeft verricht. Reeds dat maakt dat voorshands moet worden aangenomen dat de door [verzoekster] verrichte arbeid passende arbeid in de zin van artikel 7:658a lid 4 BW is. In de stukken zoals die nu voorliggen ziet de kantonrechter voorshands geen aanknopingspunten voor de juistheid van het standpunt van Lode dat dit anders is en dat [verzoekster] al drie jaar lang niet in staat zou zijn om de essentialia van haar reguliere taken te verrichten, waarbij er slechts sprake zou zijn geweest van eenvoudige hand- en spandiensten. Dat strookt niet met het feit dat Lode [verzoekster] vanaf augustus 2019 meer dan een jaar lang heeft laten werken conform de voorlopig vastgestelde passende arbeid. Het rapport van PWEC, waarnaar Lode ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst, geeft onvoldoende houvast, nu dit rapport slechts beperkt ingaat op de geschiktheid van [verzoekster] voor het eigen werk in aangepaste vorm. Lode lijkt er bovendien aan voorbij te gaan dat passende arbeid kan inhouden de eigen arbeid maar dan voor minder uren dan bedongen of aangepast qua takenpakket.
5.7.
[verzoekster] heeft gemotiveerd en onder verwijzing naar diverse stukken toegelicht dat zij zich in de periode vanaf augustus 2019 bezig heeft gehouden met de werkzaamheden die tot de gebruikelijke taken van een Product Specialist behoren. Dat de zogeheten output van [verzoekster] niet correspondeert met de 20 uren die zij werkt, heeft Lode in deze procedure niet onderbouwd met concrete en controleerbare gegevens. Daarbij is tevens van belang dat het Uwv eerder al heeft geconcludeerd dat er geen reden is uit te gaan van een lager functioneringsniveau of verminderde productiviteit. Dat [verzoekster] niet meer zou kunnen autorijden of reizen, zoals Lode stelt, strookt niet met het feit dat hiervoor geen beperking is opgenomen in de functionele mogelijkheden lijst van het Uwv. Bovendien is ter zitting toegelicht en gebleken dat [verzoekster] sinds augustus 2019 (met uitzondering van een periode vanwege coronamaatregelen) om de week twee dagen achtereen naar kantoor in Groningen kwam om daar te werken en producten te testen, terwijl zij voor haar ziekmelding in 2017 ook gemiddeld anderhalve dag per twee weken in Groningen aanwezig was en voornamelijk vanuit huis werkte. Ook anderszins heeft [verzoekster] in deze procedure voldoende aannemelijk weten te maken dat het werk dat zij vanaf augustus 2019 heeft verricht als passend kan worden beschouwd.
5.8.
[verzoekster] heeft zich nadrukkelijk bereid verklaard deze werkzaamheden voor 20 uur per week te blijven verrichten. Niet gebleken is waarom in redelijkheid niet van Lode gevergd kan worden de bestaande situatie zoals deze sinds augustus 2019 bestaat te continueren, in ieder geval totdat er naar aanleiding van de ontslagaanvraag bij het Uwv definitief duidelijkheid is over het einde van het dienstverband. Afgezien van het formeel eindigen van het loondoorbetalingstijdvak is niet gesteld en ook niet gebleken dat de situatie (feitelijk) is gewijzigd. Dat Lode haar bedrijfsvoering in financieel opzicht niet onevenredig wil belasten, ook gezien de teruglopende omzetten, is niet genoeg. Niet gebleken is dat het tewerkstellen van [verzoekster] daadwerkelijk een onevenredige (financiële) belasting voor het bedrijf betekent. Daarbij wordt van Lode als werkgever, gelet op de op haar rustende re-integratieverplichting, in beginsel verwacht dat zij [verzoekster] inpast in haar organisatie, ook als dat (enige) kosten met zich zou brengen. Gezien het zwaarwegend belang aan de zijde van [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat van Lode in redelijkheid kan worden gevergd de bestaande situatie te continueren en [verzoekster] dus in staat te stellen tot het verrichten van haar eigen werk in aangepaste vorm. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
5.9.
Dat de vordering onduidelijk zou zijn of onvoldoende bepaald, volgt de kantonrechter niet. Blijkbaar is er tot aan 8 september 2020, het moment waarop Lode het werk van [verzoekster] eenzijdig stopzette, nooit enige onduidelijkheid geweest over de door [verzoekster] verrichte werkzaamheden. Verwacht wordt dan ook dat Lode [verzoekster] in staat stelt de werkzaamheden die zij tot dan toe gedurende een jaar heeft verricht voortzet op de wijze en met de aanpassingen zoals zij dat op dat moment deed. Een termijn van een week acht de kantonrechter daarbij lang genoeg voor Lode om [verzoekster] in staat te stellen haar functie in aangepaste vorm te bekleden. De gevorderde dwangsom zal zoals gevorderd worden toegewezen, waarbij de kantonrechter ook acht heeft geslagen op de gang van zaken sinds
8 september 2020. Wel ziet de kantonrechter aanleiding de dwangsom te maximeren op
€ 20.000,-.
5.10.
Samenhangend met het voorgaande wordt de vordering tot betaling van het volledige laatstgenoten salaris met ingang van 8 september 2020 op basis van een arbeidsduur van tenminste 20 uur per week toegewezen. Bij het verrichten van passende arbeid behoort ook de betaling van het gebruikelijk loon. De discussie over de loonwaarde is in dit verband niet relevant. De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente zullen daarbij worden toegewezen. Voor een matiging van de wettelijke verhoging ziet de kantonrechter in dit geval geen reden.
5.11.
De vordering tot het ter beschikking stellen van een leaseauto met tankpas wordt ook toegewezen. [verzoekster] heeft deze auto nodig voor de uitoefening van haar functie, omdat zij onder meer tweewekelijks naar Groningen moet reizen, en heeft ook na haar ziekmelding
– tot Lode het werk stopzette - altijd de beschikking gehad over een leaseauto om haar eigen en aangepaste werk te kunnen uitoefenen. Ook nu dient zij daarover dan ook de beschikking te krijgen. Wat in de gebruiksovereenkomst met betrekking tot de auto staat vermeld, staat hier niet in aan de weg. Aan Lode zal een termijn van een week worden gegund om aan deze veroordeling te voldoen en de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
5.12.
Het toewijzen van de vordering tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding per dag voor het gemis aan privégebruik van de leaseauto strekt naar het oordeel van de kantonrechter te ver binnen het kader van dit kort geding. Die vordering wordt daarom afgewezen.
5.13.
Tegen de vordering tot het verstrekken van herziene salarisspecificaties is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze vordering wordt toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter voor een dwangsom bij deze veroordeling geen grond ziet. Als werkgever is Lode immers op grond van de wet al verplicht salarisspecificaties te verstrekken.
5.14.
Dat Lode binnen het bedrijf in strijd met de werkelijkheid heeft gecommuniceerd dat het dienstverband met [verzoekster] is beëindigd, is voldoende aannemelijk geworden. [verzoekster] heeft haar stellingen daarover ter zitting nader onderbouwd met screenshots van WhatsApp berichten van werknemers van Lode, waaruit blijkt dat deze op de hoogte zijn gebracht van het eindigen van het dienstverband van [verzoekster] bij Lode. Hierin ziet de kantonrechter voldoende grond om Lode te gelasten om de interne berichtgeving hierover te rectificeren door aan de medewerkers van Lode een bericht te sturen over de werkhervatting van [verzoekster] . Gelet op de lopende ontslagaanvraag bij Uwv alsmede het karakter van deze kort geding procedure, ziet de kantonrechter wel aanleiding om de tekst van de rectificatie op na te melden wijze aan te passen. Tot de rectificatie dient eveneens binnen een week na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom te worden overgegaan. Deze dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
5.15.
[verzoekster] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Dat heeft zich niet beperkt tot slechts instructie van de zaak of de voorbereiding van dit kort geding. [verzoekster] vordert bovendien de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig het in het Besluit bepaalde tarief. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden daarom toegewezen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van Lode, omdat zij ongelijk krijgt.
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt Lode om [verzoekster] binnen één week na betekening van dit vonnis in staat te stellen haar arbeid behorende bij de functie van Product Specialist in aangepaste vorm uit te voeren voor ten minste twintig uur per week, zodat deze aansluit bij haar functionele mogelijkheden, met alle daarbij behorende bevoegdheden en mogelijkheden, tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Lode in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 20.000,-;
6.2.
veroordeelt Lode tot betaling aan [verzoekster] van het volledig laatstgenoten salaris van (afgerond) € 28,44 bruto per uur op basis van een arbeidsduur van ten minste twintig uur per week, vermeerderd met alle emolumenten waaronder vakantiebijslag, met ingang van
8 september 2020 tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het opeisbaar worden van het salaris tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Lode om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [verzoekster] een leaseauto met tankpas ter beschikking stellen, ten minste gelijk of gelijkwaardig aan de leaseauto en tankpas die laatstelijk aan [verzoekster] ter beschikking zijn gesteld, op basis van de laatstelijk geldende voorwaarden tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Lode in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 5.000,-;
6.4.
veroordeelt Lode om aan [verzoekster] binnen één week na betekening van dit vonnis herziene salarisspecificaties te verstrekken over de periode vanaf 1 september 2020, waarin de betalingen uit dit vonnis zijn verwerkt;
6.5.
veroordeelt Lode om binnen één week na betekening van dit vonnis een rectificatie te sturen aan alle medewerkers van Lode, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Lode in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,-, met de navolgende inhoud:
“In de periode van 25 september 2020 tot heden heeft Lode ten onrechte aan diverse medewerkers mededelingen gedaan over het eindigen van het dienstverband van mevrouw [verzoekster] . Deze mededelingen waren niet juist. Het dienstverband van mevrouw [verzoekster] is op dit moment niet beëindigd. Bij vonnis van 29 december 2020 heeft de kantonrechter beslist dat mevrouw [verzoekster] door Lode in de gelegenheid moet worden gesteld om haar werkzaamheden binnen het bedrijf van Lode te hervatten. De kantonrechter heeft bepaald dat deze beslissing via dit bericht aan alle medewerkers van Lode kenbaar moet worden gemaakt. Wij maken onze excuses aan mevrouw [verzoekster] over de onjuiste inhoud van de mededelingen met betrekking tot (het eindigen van) haar dienstverband bij Lode en zullen haar in de gelegenheid stellen om haar werkzaamheden bij Lode te hervatten.”;
6.6.
veroordeelt Lode tot betaling binnen één week na betekening van dit vonnis van de buitengerechtelijke kosten te berekenen over het achterstallige loon tot aan de datum van de dagvaarding en conform het wettelijk tarief;
6.7.
veroordeelt Lode tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 720,00;
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter