RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8277818 \ AO VERZ 20-6
Uitspraakdatum: 28 mei 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (vonnis) van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. C. Hofmans
de besloten vennootschap Rederij Volendam/Marken Express B.V.
gevestigd te Volendam
gedaagde
verder te noemen: RVM
gemachtigde: A. Geertsma
1 De gronden van de beslissing
1.1.
[verzoekster] is bij RVM in dienst gekomen op 1 juni 2016. Op de zitting is met partijen vastgesteld dat [verzoekster] een loon heeft van gemiddeld € 1.110,00 bruto per maand.
1.2.
[verzoekster] verzoekt in deze zaak om RVM te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Zij stelt dat zij aanspraak kan maken op deze vergoedingen, omdat RVM de arbeidsovereenkomst ongeldig heeft opgezegd op 22 november 2019.
1.3.
De kantonrechter is het eens met [verzoekster] dat het dienstverband door RVM is opgezegd en beëindigd per 22 november 2019. [XX] heeft namelijk in een e-mail van 22 november 2019 namens RVM aan [verzoekster] meegedeeld dat “wij (...) het dienstverband per heden (22 nov. 2019) beëindigen”. [verzoekster] kon en mocht deze e-mail opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst door RVM, omdat de bewoordingen daarvan luid en duidelijk zijn.
1.4.
Het verweer van RVM dat [XX] niet bevoegd was om het dienstverband met [verzoekster] te beëindigen, gaat niet op. [verzoekster] mocht er in ieder geval op vertrouwen dat [XX] daartoe wel bevoegd was, omdat [XX] feitelijk haar leidinggevende en contactpersoon was. Overigens is ook niet gebleken dat [XX] onbevoegd was tot het geven van ontslag.
1.5.
RVM kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij de opzegging van 22 november 2019 later heeft ingetrokken of ongedaan heeft willen maken. RVM kan namelijk niet eenzijdig en zonder instemming van [verzoekster] terugkomen op die opzegging. [verzoekster] heeft daarmee ook niet ingestemd.
1.6.
De stelling van RVM dat [verzoekster] zelf de arbeidsovereenkomst al had opgezegd vóór 22 november 2019 is niet juist. In het WhatsApp-bericht van [verzoekster] van 21 november 2019 waarnaar RVM verwijst, deelt [verzoekster] mee dat zij tot februari 2020 niet meer beschikbaar is voor werkzaamheden bij RVM en maakt zij opmerkingen over het inplannen van diensten voor haar in het vervolg door RVM of door haar zelf. Die mededeling van [verzoekster] kan niet als een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging of beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden gezien. Uit die mededeling blijkt juist dat [verzoekster] het dienstverband wilde voortzetten.
1.7.
De opzegging door RVM van de arbeidsovereenkomst per 22 november 2019 is in strijd met de wettelijke regels en ongeldig. Er is namelijk geen toestemming voor die opzegging van het UWV, er is geen instemming met die opzegging door [verzoekster] , en er is ook geen andere geldige reden voor die opzegging.
1.8.
Uit de wet volgt dat [verzoekster] vanwege en na de onjuiste en ongeldige opzegging door RVM aanspraak kan maken op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
1.9.
[verzoekster] vraagt een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter hoogte van één maand loon. Dat is in ieder geval niet hoger dat wettelijk voorgeschreven, zodat dit bedrag kan worden toegewezen, te weten € 1.110,00 bruto.
1.10.
De hoogte van de transitievergoeding moet worden bepaald aan de hand van de wettelijke regels die golden vóór 1 januari 2020. Dat leidt tot een transitievergoeding van
€ 1.110,00 bruto.
1.11.
Voor de hoogte van de billijke vergoeding zijn in de wet geen vaste bedragen voorgeschreven. De kantonrechter moet volgens de rechtspraak van de Hoge Raad bij de vaststelling van de hoogte van die vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Op de zitting is gebleken dat [verzoekster] na de opzegging door RVM geen verlies aan inkomsten heeft gehad, omdat zij kort na die opzegging een nieuwe baan heeft gevonden waarin zij ongeveer hetzelfde verdient als bij RVM. Er is dus geen reden om bij de hoogte van de billijke vergoeding rekening te houden met inkomensverlies. Wel wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat een ongeldige opzegging moet worden gezien als ernstig verwijtbaar handelen van een werkgever. Dat weegt mee bij de vaststelling van de billijke vergoeding, omdat die vergoeding ook tot doel kan hebben te voorkomen dat werkgevers ongeldig opzeggen. Daar staat weer tegenover dat wel enigszins valt te begrijpen dat RVM de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd als reactie op de mededeling van [verzoekster] dat zij zich maandenlang niet meer beschikbaar wilde stellen. Al met al vindt de kantonrechter het daarom redelijk de billijke vergoeding vast te stellen op één maandloon van € 1.110,00 bruto, en niet op het door [verzoekster] verzochte bedrag van € 5.000,00 bruto.
1.12.
RVM zal dus worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 1.110,00 bruto, een transitievergoeding van € 1.110,00 bruto, en een billijke vergoeding van € 1.110,00 bruto.
1.13.
RVM zal ook worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij ongelijk krijgt. De kosten van de gemachtigde van [verzoekster] worden daarbij vastgesteld op het laagste tarief van € 480,00, de griffierechten zijn € 236,00.